Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3
(1938)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekend
[pagina 233]
| |
Noch van dingen die gesciet sijn, ende vanden coninc van Ingelant .xxx.In dit selve iaer oec mede,
Datmen wel mach heten gerede
Pijnlijc ende wreet, uut genomen
2065[regelnummer]
Allen den iaren die nie sijn comen
Tot desen tiden; so es gescietGa naar margenoot+
In elke maent, diet wel besiet,
Een donderslach ofte twee,
Ende oec onder tiden mee.Ga naar voetnoot2069
2070[regelnummer]
Ende dit heeft oec groet bedieden an,
Maer der [an] geleget groet, merket dan,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2071
Weder soet donder[t] in nonas,Ga naar voetnoot2072
So in ydus vord na das,Ga naar voetnoot2073
So in kalendas, sonder waen.Ga naar voetnoot2074
2075[regelnummer]
Hieraf soudic wel doen verstaen,
Meer dan ics u secgen wille,Ga naar margenoot+
Maer ic wils nu swigen stille,
Want die leke en soudens niet
Wel verstaen, hierombe ict liet,
2080[regelnummer]
Ende alsijs niet verstonden bloet,
So sout hem donken truffe groet;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2081
Hierom latict achter nu.
In desen tiden, dat secgic u,
So was in Ingelant een twist groet,
2085[regelnummer]
Daer liede om sijn bleven doet.
| |
[pagina 234]
| |
Die coninc van Irlant oec medeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot2086
Hadden iegen hem onvrede,
Ende van Sco[t]lant in enen dele,Ga naar voetnoot2088Ga naar voetnoot2088
Dese maecten tweste vele
2090[regelnummer]
Op Ingelant, in desen tiden;
Want vander uren oyt sidenGa naar margenoot+
Edeward starf, des conincs vader,Ga naar voetnoot2092
Ga naar margenoot+ Sone warensi noyt wel te gader.
Doen begonste uut te gane
2095[regelnummer]
Die vrede van hem, na minen wane.
Want doen Edeward was doet,Ga naar margenoot+
Docht hem dat si uut alre noet
Comen waren, dat secgic u;
Want hi hadse sere vor nu
2100[regelnummer]
Bedwongen, ende also saen
Na sine doet sijn si gestaenGa naar margenoot+
Op, algader, van haren bedwange,
Daer si in hadden geweest te lange,
Ende begonden weder bicken
2105[regelnummer]
Opten sone, na desen sticken,
Ende hebben hem sint sonder waenGa naar margenoot+
Dicke groten pant gedaen,
Ende al noch dese twest steet
Onder hem lieden starc ende heet.
|
|