Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3
(1938)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendGa naar margenoot+ Van twee coninge ende van twee ander Ridders daer men af seide .viii.Int ander iaer rechte vord,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
So werd ene selsen mare gehord
In Vrancrike aldorentoren;
Oec quaemt Vlaendren met te oren,
| |
[pagina 175]
| |
Ende in Brabant, ende in allen lande;Ga naar margenoot+
Ic moet seggen, al eest scande,
545[regelnummer]
Also alsict van lieden verstont,
Dien [dat] rechte wel was cont;
Want si waren al diewile daer
Dat gesciede openbaer.Ga naar margenoot+
Nu hord van desen geruchte mede:
550[regelnummer]
Men seget, dat al nu ter stede
Een ridder was vonden, dat verstaet,
Naect ende barvoet, hoe soet gaet,
Bider Coninginne van [N]a(l)verne.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot553
Dese mare liep met scerne;
555[regelnummer]
Ende oec mede, al sonder blijf,
Bi mijns her Karles wijfGa naar voetnoot556
Was een ander ridder vonden,
Rechte oec ten selven stonden;Ga naar margenoot+
| |
[pagina 176]
| |
Ende die Coninginne van IngelantGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Was diese te gader vant,
Ende diet ute teerste brochte
Wa(n)t elc in anders arm wrochte.
Ende dese Ridders [die] daden dese dingeGa naar margenoot+
Waren der vrouwen camerlinge.
565[regelnummer]
Som seggense: dat mijn her LodewijcGa naar voetnoot565
Dat irste bewacht sekerlijc,
Ende bracht vort also die sake.
Nu hadde gerne bedect die sprakeGa naar margenoot+
Mijn her Ingelram van Marengi,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Dat nu weet ic ende ghi,
Ende al die werelt dorentore.
Dit was begonnen ter quader ure;
Men heeft die vrouwen bede doen vaen;Ga naar margenoot+
Ende die ridders, sonder waen,
575[regelnummer]
Sneetmen af daer ter stede
Tusscen die been die manlijchede;
| |
[pagina 177]
| |
Ende daerna gevilt alse een puud,
Ende gesleep[t] op een berehuud,Ga naar margenoot+
Ende vaste gebonden na desen
580[regelnummer]
Voete ende hande met starken pesen,Ga naar voetnoot580
Si waren op sta[ve]lien geset
Te Pontoyse optie marct met.Ga naar voetnoot582
Hem was bevolen in dit pleit,Ga naar margenoot+
Omdat si wilden decken tfeit:
585[regelnummer]
Datsi souden roepen: Genaden!
Datsi den coninc hadden verraden
Ga naar margenoot+ Jegen Robbrecht den graveGa naar voetnoot587-588
Van Vlaenderlant ende om have.Ga naar margenoot+
Ende alsemen riep ten volke, hort,
590[regelnummer]
So verkeerden si die word,
Ende riepen, al was hem therte swaer,
In geent plein al openbaer:
‘Dat wi dese doet gedogen,Ga naar margenoot+
Die gi hier siet ane met ogen,
595[regelnummer]
Dats o[m] beide die coninginnen,
Die men ons tijt dat wise minnen;
Om els niet si wi gevelt!’
Die stavelie was nedergeveltGa naar margenoot+
Met enen bedrange, met al den staken.
600[regelnummer]
Omdat si dese worde spraken,
Si waren gehangen doe al naec(h)t,
Aldus gevilt, ende mesmaect.
Dit waren twee edele baetselere,Ga naar margenoot+
Die altoes pijnden om die ere.
|
|