Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3
(1938)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekend
[pagina 155]
| |
Des hertogen Jans doet van Brabant .iii.145[regelnummer]
Recht nu in desen tiden,
Ga naar margenoot+ Doemen screef, in allen siden,
.xiii. [hondert], ons Heren iaer,Ga naar voetnoot147-148
Ende .xiii., weet vorwaer,
So werd in Brabant gemaect contGa naar margenoot+
150[regelnummer]
Een [brief] uter heren mont,Ga naar voetnoot150
Ende mids des hertogen wille;Ga naar voetnoot151
Daer in soude staen, lude ende stille,
Alle die vonnesse, ende die [c]oren,
Van allen feiten, ende van allen mesboren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Datten lande toe behort;
Dit soude elc meyer bringen vort,
Ende ammanne, schoutheide mede,
In porten, in dorpen; elken gerede
Daerna vonnesse doen ter stat,Ga naar margenoot+
160[regelnummer]
Naer dat inden Brief gesat
| |
[pagina 156]
| |
Ware. Dit werd bezegelt daer
Met alden ridders, wet vorwaer,Ga naar voetnoot162-163
Van den lande, dat verstaet.
Die hertoge wilt dat vorward gaet,Ga naar margenoot+
165[regelnummer]
Want hi was in siecheiden bevaen
Ende om dit ordineerdi saen
Dese dinge, ende dede gebieden:
Dat ment houde den lieden
Emmermeer in sijn land.Ga naar margenoot+
170[regelnummer]
Maer na sine doet, si u becant,Ga naar voetnoot170
So werd onlange gehouden de Brief:
Ende waer daer me[r] in besiefGa naar voetnoot172
Bate oft winninge, daer tracmen vort;Ga naar voetnoot173
Maer waser verlies an, alsment hort,Ga naar margenoot+
175[regelnummer]
So wildense den brief niet lesen laten;Ga naar voetnoot175
Aldus volgense altoes der baten.
| |
[pagina 157]
| |
Niet lange hierna, dat verstaet,
So hadde die hertoge een raet,
Dat hi te Parijs wilde varenGa naar margenoot+
180[regelnummer]
Om te besien oft hi aldaren
Enigen meester vonde, so groet
Diene genase van siere noet;
Want hi hadde den steen so sere,
Dat hine conste in genen kereGa naar margenoot+
185[regelnummer]
Sine orine somwile gemaken.
Om dese dinge, om dese saken,
Heeft hi meestre doen soeken daer,
Diene geloefden sonder vaer
Te genesen van derre dinc.Ga naar margenoot+
190[regelnummer]
Dese meester hi ontfinc,
Ende lietse werken daer an heme.
So wrachten so, als ict verneme,
Dat hem an sijn leven ginc.
Doe brachtemen na dese dincGa naar margenoot+
195[regelnummer]
Weder in sijn lant om dat,Ga naar voetnoot195
Ga naar margenoot+ Oft hi daer mocht genesen bat.
Toter Voren werd hi brocht,
Daer hi werd van hem besocht.
| |
[pagina 158]
| |
Doe seidem sijn meester daer,Ga naar margenoot+
200[regelnummer]
Die met sinen vader menich iaer
Ende met hem oec hadde gewesen:
Men mochten geensins genesen;
Maer ic hadden gecuert alsoe,
Dat hi geleeft hadde emmer toeGa naar margenoot+
205[regelnummer]
In redeliken dingen vord;
Maer hi es nu al versmord,Ga naar voetnoot206
Ende ic does mine hant nu ave,
Desen selmen bringen te grave!
Dit gesciede eer yet lanc;Ga naar margenoot+
210[regelnummer]
Want vanden posoen, dat hi drank,Ga naar voetnoot210
Starf hi, dat scade was.
Begraven werd hi oec na das
Te Brusele, in die goede pord,
tSente Goedelen, alsmen hort.Ga naar margenoot+
215[regelnummer]
Na hem quam sijn sone Jan,Ga naar voetnoot215
Die noch es een ionc man;
Ende die te wive heeft ontfaen
Lodewijcs dochter, hebbic verstaen,Ga naar voetnoot218
| |
[pagina 159]
| |
Veren Marien sone van Vrancrike;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Die moye was desgelike
Des hertogen vader, alsmen versteet;
Dits dat wer(d)ste, dat icker af weet.Ga naar voetnoot222
|
|