Die vandenberge togen in,
Ende daden se vlien met scanden groot.
Nu vloe dus gheent conroot
15[regelnummer]
Te Florensen waert met haesten,
Want daer doe ten alre naesten
Ghetogen was; daer toghen si in.
Daer ontsagen si den keyser min
Dan si ten passe daden, godweet.
20[regelnummer]
Hier sulsi seggen ghereet
Den keyser te weder stane van al;
Al hebben si voren ghehadt mesval,
Si sullen[t] wreken hier te stat:
‘Want hi es nu in onse gewat
25[regelnummer]
So verre comen, dat verstaet,
Dat hi van hier niet ontgaet’.
|
-
-
[tekstkritische noot]1. Het bovenste gedeelte van de letters is weggesneden 5 daer: voluit in het hs., even zoo beneden 10, 17; verder nog in hoofdstuk XLV, 44, 54, 61; overal elders d'.
Var. Sp.: L.F.: Het Leuvensch Fragment van den Spiegel historiael werd beschreven door Prof. Dr C. Lecoutere in Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie (1906. blz. 755-768). Het bestaat uit een dubbel blad perkament, een in tweeën geplooid vel, dat het binnenste van een katern is geweest; de rechter kant en de bovenste zijde zijn afgesneden, ten gevolge waarvan elke kolom bovenaan negen of tien regels ontbreken. Het meet nog 325 millim. bij 217 (grootste breedte); op elke zijde staan twee kolommen van elk omtrent 40 verzen.
Blijkens het schrift, dat regelmatig, duidelijk en goed leesbaar is (Prof. C. Lecoutere geeft bij zijn artikel: Een nieuw Fragment van Lodewijk van Velthem's Spiegel historiael’ een fac-simile, zie Verslagen en Mededeelingen, 1906. bl. 755), moet dit hs. uit het midden van de XIVe eeuw dagteekenen. Elk hoofdstuk begint met een roode of blauwe hoofdletter, over drie versregels reikend, maar zonder versiering. De opschriften der hoofdstukken zijn met zwarten inkt door den kopiist zelf geschreven; het er bij behoorend cijfer is telkens rood doorstreept (met inzonderheid van hoofdstuk XLV. Rood doorstreept, elk afzonderlijk, zijn ook de hoofdletters waarmede elk vers aanvangt.
De tekst van het Leuvensch Fragment, acht kolommen van omtrent 40 verzen, dat is dus ±320 verzen, op malkaar volgend met achtmaat een kleine leemte van ±10 regels, loopt van ongeveer het midden van het XLIVe hoofstuk tot bijna het einde van het XLIXe. Op deze plaats vertoont het hs. van Leiden een nogal aanzienlijke leemte, nl. het begin van het XLIIe tot midden in het XLVIe hoofdstuk.
De Gentsche Fragmenten vullen deze leemte gedeeltelijk aan.
Naar de berekening van M. De Vries en G. Verwijs (Sp. hist. Maerlant, 3de deel, Leiden, 1863, bl. 455 en volg.) ontbraken nog omtrent 120 regels. Het Leuvensch Fragment doet er de kleine helft van aan de hand, nl. 53 regels.
De uitgave van Prof. C. Lecoutere geeft zoo getrouw mogelijk den tekst van het hs. weer, met dien verstande dat de gebruikelijke afkortingen zijn opgelost, i en j, u en v naar hun hedendaagsche klankwaarde gebruikt, hoofdletters en leesteekens aangebracht.
-
-
[tekstkritische noot]15 waert: voluit in het hs. 18 Daer hs.: D', zooals telkens aan het begin van het vers, behalve hoofdstuk XLV, 22.
|