1255[regelnummer]
Dat hi niet sere gequets en was.
Die coninc ende die coninginne
Warens blide in haren sinne
Dat dit also was gevallen.
1260[regelnummer]
Dat genoech waer. ‘Laet ons eten
Varen te hove. Dit spel vermeten
Es recht na Arturs wise[.] comen
Nu laet ons dit vort begomen
1265[regelnummer]
Elc doet tsine oft hi mach!’
Dus geloefdense noch alle daer
Dit te volbringen openbaer.
|
-
-
[tekstkritische noot]1182 Trocken [uut] al Het voorzetsel is ook reeds ingevoegd, en zeker terecht, door Verwijs, Bloemlez. 2, 151. 1183 te velde door Verwijs, Bloemlez. 2, 151 veranderd in ten velde zie de volgende noot. 1184 Doe daer dat spel was op geleit hs.: Dus daer dat spel dade op geleit wat zeker geen zin geeft. Er zijn dan ook pogingen tot verbetering gedaan. Verwijs, Bloemlez. 2, 151 heeft dit vs. 1184 verbonden met het voorgaande: hij zag er in de nadere bepaling van het veld, waar de ridders samenkwamen en heeft derhalve gelezen * Ende alle dese heren quamen te[n] velde Daer dat spel was op geleit. In dezen gedachtengang is op een bijwoord behoorende bij daer. Maar bij deze opvatting hangt het volgende vers in de lucht, daar dit dan moet slaan op hetgeen vervolgens gedaan wordt, waaromtrent tot nog toe niets gezegd is. Het is derhalve noodig vs. 1185 te verbinden met 1184, maar dan moet dit vs. 1184 een andere beteekenis hebben dan die welke Verwijs er aan gehecht heeft. Wat is ‘hier vore’ reeds gezeid? De wijze waarop de tafelronde zou gehouden worden. Men verwacht dus in vss. 1184-1185 te lezen: ‘Toen het “spel” was ingericht, vastgesteld zooals hierboven gezegd werd’, en dat staat er ook, mits men op niet beschouwe als bijwoord, maar als voorzetsel behoorende bij geleit. Verdam, die eerst de opvatting van
Verwijs volgde (zie het Middelnederl. Woordenb. 4, 315) heeft die bij het bewerken van het artikel ‘opleggen’ voor het Middelnederl. Woordenb., zeker terecht, laten varen en door de andere vervangen; van hem is dan ook de hier gevolgde lezing van den tekst afkomstig (zie ald., 5, 1786). - daer in het hs. voluit. 1188 Lanceloet hier en elders in het hs. afgekort tot lanc'.; vandaar Lelong's zonderlinge fout * Lanter ofschoon hij beneden de afkorting telkens juist heeft opgelost. - Walewein, hs.: walewein. De punt kan een leesteeken zijn, maar waarschijnlijker is dat in het voorbeeld van den kopiïst ook hier de afkorting * wal'. stond evenals beneden in vss. 1534, 1539, enz. Verg. .coninc in vs. 1055 en in het opschrift van cap. 15.
-
voetnoot1186
-
So vercoes daer elc den sinen: daar verkoos iedereen ten voorbeeld een ridder van de tafelronde uit den ouden tijd en nam diens naam aan.
-
voetnoot1188
-
Lanceloet = Lanceloet van Lac (zooals beneden in vs. 1383), aldus genoemd omdat hij, na den dood zijns vaders Ban van Benoyc, opgevoed werd door de ‘dame du lac’, de fee Viviane, onder den waterspiegel van haar betooverd meer. Lanceloet is ‘beroemd als die scoenste ridder vander werelt en daardoor evenzeer als door zijne dapperheid en lichaamskracht geliefd bij de vrouwen, aan wier bekoorlijkheden hij echter weerstand weet te bieden, omdat koningin Genovere zijn ideaal, en trouw aan haar zijn levensbeginsel is’ (J. te Winkel, Geschied. der Nederlandsche Letterk. I, 156). - Walewein, de zoon van koning Artur's zuster, is in alle romans het toonbeeld van den waren ridder door zijne ongeëvenaarde dapperheid, behendigheid, wijsheid en hoffelijkheid. Terecht zegt G. Paris: ‘Il est le modèle accompli de toutes les perfections chevaleresques, et par là même, étant passé à l'état de type, il est un peu dépourvu d'individualité’ (Histoire littéraire de la France, t. XXX, p. 33). In alle Arturromans zonder onderscheid speelt Walewein de meest cervolle rol, en in de meeste de hoofdrol; in sommige, in het Middelnederlandsch o.a. in den Merlijn en in den Ferguut, draagt hij den naam Gawein. De vorm Walwein is echter de oudste, ook in het Fransch; daaruit is ontstaan Gualguain, Guauguain, maar ook Gualwain, Guauwain, Gawein waruit verder Galvain, Gauvain, Gavain. In het Fransch is Gauvain de meest voorkomende vorm. In 't
Wallisch vindt men Gwalchmai: of er verband is tusschen dézen naam en den anderen, is niet duidelijk (zie G. Paris in de Histoire littéraire de la France, t. XXX, p. 29, eerste noot).
-
voetnoot1189-1191
-
Perchevael, de kuische ridder bij uitnemendheid, die, naar het in sommige romans heet, ‘maget bleef bi den grale’. - Eggrawein, Gariet en Mordret zijn drie broeders van Walewein (een vierde: Gurrehes, is hier niet genoemd): zij worden als zoodanig talrijke malen in de Arturromans samen vermeld. Eggrawein (ook Aggrawein), de oudste, was lomp, trotsch en wreed: in twee romans, een Franschen en een Engelschen, heet hij dan ook Agravains li orgueilleus as dures mains (zie G. Paris in de Hist. litt. de la France, t. XXX, p. 72); Guriet was Walewein 's evenbeeld in 't klein: Garies es die vromeste... sonder Gawein, heet het in den Merlijn, vs. 30267; Mordret, eigenlijk maar een halfbroeder daar Artur zelf zijn vader was, is de verrader. Hun uiterlijk en karakter worden beschreven in den roman van Lancelot II, 5103-5250. - Bohort en Lyoneel zijn Lancelot's neven, zoo wel van moeders- als van vaderszijde: hun vader Bohort van Gannes en hun oom Ban van Benoyc waren met twee gezusters getrouwd. Volgens den roman van Lancelot II 30877 vlgg. behooren Bohort en Lyoneel tot de beste ridders van Artur's tafelronde.
-
-
[tekstkritische noot]1195 best hs.: oest Voor het eerst verbeterd door Verwijs, Bloemlez. 2, 151. Velthem heeft best geboren reeds gebruikt boven in vs. 165.
-
voetnoot1192
-
Keye, Artur's seneschalk, oorspronkelijk een dapper en ridderlijk gezel van de tafelronde (zie G. Paris in de Histoire littéraire de la France, t. XXX, pp. 50 vlgg. en 81), speelt in de Fransche en in de naar deze bewerkte romans de komische rol. Spotter, vitter en kwaadspreker tegenover anderen, pochend en snoevend op eigen kracht en dapperheid, maar in den grond laf en zwak, slaagt hij nooit in zijn overigens vermetele ondernemingen, zoodat hij ten slotte beschouwd wordt als die onwerste die es in Arturs hof (Lancelot II 30114).
-
-
[tekstkritische noot]1200:1201 aldaer: claer in het hs. voluit. 1202 vrouwen: vrou- in het hs. voluit. 1207 tesen hs.: te sen 1209 ware Lelong's verkeerde lezing waren is ook reeds door Verwijs, Bloemlez. 2, 151 verbeterd. 1218 daer in het hs. voluit. 1219 Starke en openbaer in het hs. voluit. 1221 hem in het hs. voluit. 1224 daer Lelong's verkeerde lezing der is ook reeds door Verwijs, Bloemlez. 2, 152 verbeterd. 1227 ward in het hs. voluit; ten gevolge van een gaatje in het perkament staat -ard nogal ver van de w- verwijderd, maar de kopiïst heeft het een aan 't ander met een streepje verbonden.
-
-
[tekstkritische noot]1228 en 1240 ward in het hs. voluit. 1242 Verwijs, Bloemlez. 2, 152 heeft ende in dit vers weggelaten, wat niet volstrekt noodzakelijk schijnt. Verdam, Middelnederl. Woordenb. 2, 73, op ‘Darmgerde’, volgt Verwijs hierin na; maar op ‘Gereide’, 2, 1521, behoudt hij de lezing van het hs. en voorziet het van een vraagteeken. 1247 Met hs.: Het Reeds verbeterd door Verwijs, Bloemlez. 2, 152; Verdam, Middelnederl. Woordenb. 2, 1564. - daer: her Keye Verwijs, t.a.p. heeft Lelong's lezing Der Here Kye vervangen door * Der Keye wat natuurlijk een gezonden zin oplevert, maar overbodig is; het hs. heeft d' = daer welk bijwoord hoort bij wat voorafgaat. 1252 was door Verwijs t.a.p. veranderd in * ward 1253 logen hs.: lagen reeds door Verwijs t.a.p. veranderd in * loegen de vorm * logen staat echter palaeographisch dichter bij de lezing van het hs.
-
-
[tekstkritische noot]1255 gequets verandering in * gequetst zooals bij Verwijs t.a.p. is onnoodig. 1257 haren: har- in het hs. voluit. 1261 Varen hs.: Waren Verg. beneden vs. 1268. Ook reeds verbeterd door Verwijs, Bloemlez. 2, 153. 1262 wise[.] hs.: wesen De verbetering is afkomstig van Verdam bij Verwijs, Bloemtez. 2, 226. Verg. boven in vs. 1165: na conine Artur sede. 1265 doet door Verwijs t.a.p. veranderd in doe wat echter niet noodzakelijk is. 1266:1267 daer: openbaer in het hs. voluit. c. 17, opschr. daer in het hs. voluit. 1268 Dit vers gaat de afschrijving der kolom ver te buiten en strekt tot in de volgende kolom, waar het door een punt van het op dezelfde hoogte staande vs. 1316 gescheiden is. 1271-1272 Tusschen deze twee verzen leest men in het hs.: entie heren vander tavelronden Dede die coninc es tere taflen geseten maar door den kopiïst zelven, blijkbaar op staanden voet, zwart doorgehaald: zijn vergissing werd veroorzaakt doordien hij zich miszag op die coninc in vs. 1271.
|