| |
Hoe Jan hertoge ward, ende Heinric verstoten was. xliij.
Hoe Heinrijc es ter doet comen,
3110[regelnummer]
Die hertoge van Brabant was;
Ende hoe na hem bleven na das
Die nu sijn comen te haren jaren:
Heinrijc, Jan ende Godevard,
3115[regelnummer]
Ende Marie, ene joncfrouwe ward.
Mar Heynrijc, die outste van desen,
Die hadde doe al selke mesquame
Beide ane sin ende ane lichame,
| |
| |
3120[regelnummer]
Dat hi daer toe niet en dochte
Dat hi hertoge wesen mochte.
Der kinder moeder, dat van sinne
Heinrijc niet en was so vroet,
3125[regelnummer]
[Dat orbor ware ochte goet]
Den lande, dat hi bleve here.
Viseerde si, om rechte trouwe,
Der kinder moeder, die edele vrouwe.
3130[regelnummer]
Dat Heinric dat lant soude vertien,
Ende openbare oec soude lien
Dat hijt op droege daer Janne
Sinen broeder, erve ende leen.
3135[regelnummer]
Des raets droech daer oec in een
| |
| |
Met haer har Wouter Bertout,
Die raet hier af hi ginc vort:
Men ontboet dorp ende port
3140[regelnummer]
Ende die heren vanden lande,
Dat si alle quamen te hande
Ende vergadert waren, clein ende groet,
3145[regelnummer]
Daer gaf Heynrijc doe vor [die] genoet
Janne daer op, sinen broeder,
Thertogerike van Brabant,
Ende wilde mede dat alt lant
| |
| |
3150[regelnummer]
Janne vor recht here kinde.
Van niemanne, die hem versinde,
Gegeven tenen male, dan die
3155[regelnummer]
Ende hi [t]hertogerike ginc af.
Nochtan ver[.]coes hi dat beste
Want doen hi op hadde gegeven
Brabant, leidi daer na sijn leven
3160[regelnummer]
In Borgonie, daer menne sinde
In ene abdie, daer hi in inde
Mer hine leide nie die vite
Die de monke hebben te rechte;
3165[regelnummer]
Want hi hilt serjante ende enechte,
| |
| |
Ende hadde allene .i. scone zale,
Daer men hem diende eerlike,
Tot dat hi voer te hemelrike.
3170[regelnummer]
Al sceent ter werelt ramspoet
Dese wissel, hi was hem goet,
Hort vord vanden hertoge Jan
Hoe hi daer toe ward gecoren
3175[regelnummer]
Daer hi niet to was geboren.
Hi ward tilijc harde sere
Want doen hi quam te dire eeren,
So hilden hem stade ende heren
| |
| |
3180[regelnummer]
Ende gemeinlijc alt lant:
En was ridder no serjant,
Die van Brabant goet hilt,
Hine versochte doe sijn leen.
3185[regelnummer]
Done bleef orloge oec ne geen
In Brabant staende, no clage,
Beide van steden ende van baroene.
Daer quam doe oec te soene
In Brabant saen af gedaen.
3195[regelnummer]
Daer na niet lange, sonder waen,
| |
| |
So saten stille al die gene
Want hi ward van vromicheiden
So vermard, dat ontbeiden
3200[regelnummer]
Sijn[s] en dorste en gene man.
Soe gesciede vele vor das
3205[regelnummer]
Ende oec mede in andren steden.
Want die Blankarde, die uut waren,
Oec warense eens utgetogen
Te Mechgelne ward, wel vermogen;
3210[regelnummer]
Ende die van Mechgelne quamen uut
Ende scoffierdense overluut
Daer worden gevaen oec aldoe
| |
| |
3215[regelnummer]
Ende ander heren, diemen ter vard
Te Mechgelne leide doe gevaen;
Warense die Blankarde soeken met.
Daer worden si oec sere belet,
3220[regelnummer]
Want die dorpe metten Blankarde
Daden hem daer vele onwerden:
3225[regelnummer]
Eer Jan te hertoge ward gecoren.
|
-
-
[tekstkritische noot][C]
3123 kijnder m.d.v. zinne
3124 Henric n. en w. soe
3125 Dat orboir ware ofte goedt
3126 heere
3127 D. by om d. lands eere
3128 Visierde si ( verbeterd uit sy)
3129 kijnder m.d. edel v.
3130 henric des lands s. vertyen
3131 openbaer s. lyen
3132 telkens voir
3133 opdroeghe d. Janne
3135 oic daer
[D]
3120 ‖ hij Ga naar margenoot+
3121 hij hartoge
3123 D. kijnder m. dat versinne
3124 H. die niet en waer vroet
3125 Dat orbaer waer ofte goet
3126 Den land dat hij bl. heere
3127 D. bij omme d.l. eere
3128 Visierde sij onrecht ende trouwe
3129 D. kijnder m. dedele vrouwe
3130 D. heinrijc des lants vertien
3131 Soude ende openbaer lyen
3132 Voer d. st. e. voer dien m.
3133 Datment op droege den broeder janne
3134 en 3135 ontbreken.
3122 merete in het hs. voluit. 3125 Aan de rijmen blijkt duidelijk dat hier ( niet door Velthem, maar door den kopiïst) iets is overgeslagen. Met behulp van Heelu en van de interpolaties in de Brabantsche Yeesten is de tekst gelukkig in orde te brengen. Verg. C. van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 208 en Van Wijn op Heelu vs. 526.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3136 M. her heeren w. Berthout
3138 D. rait h. aff hi ghinc voirt
3139 ontboot d.e. poirt
3140 heeren
3141 sij
3142 Cortemberge (-tem- in het hs. voluit)
3143 zij
3144 cleyn e. groot
Ga naar margenoot+ 3145 ‖ D. gaff henric voir die ghenoot
3147 oic
3148 Thertoighrike v. Brab.
3149 al tlandt
[D]
3136 Hier toe riet ooc heer b[ er]thout
3137 Die altoos was den l.h.
3138 D.r.b. af ginc voort
3139 M. ontboot lant e. poort
3141 Dat sij souden comen te hande
3143 Doen sij daer alle w.c.
3144 Doen gaf heinrijc voor die genoot
3145 Ende vergadert clein ende groot
3147 E. bij r. van s.m.
3149 dat alle dlant
3136 haer hs.: h' wat naar het verkortingsysteem van den schrijver van dit hs. ontwijfelbaar als haer te lezen is. - har in het hs. voluit. Er is volstrekt geen reden om hier met C. van de Water( Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 215 vlg.) van fouten in het hs. te gewagen. - bertout in het hs. voluit. 3142 Cortenberge hs.: corten berge 3145 vor [ die] genoet de voor de hand liggende aanvulling is in overeenstemming met de variant uit de hss. C en D van de Brabantsche Yeesten. 3148 Thertogerike hs.: Thertoge rike
-
voetnoot3142
-
te Cortenberge. Waarschijnlijk deed Hendrik, oudste zoon van Hendrik III van Brabant, afstand van den troon te Cortenberg. Maar de akte van abdicatie werd pas acht da en later, den 3den Juni 1267, te Kamerijk opgesteld (zie Butkens, Trophées du Brabant, preuves, t. I, p. 101).
-
voetnoot3143-3155
- Verg. voor deze gebeurtenissen Jan de Clerc's Brabantsche Yeesten, deel I, blz. 598 vlgg.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3150 voir r. heere
3151 nye manne
3152 werdt schoenre ghifte nye
3153 teenen
3154 henric s.b. gaff
3155 Doen hi tsertoighe r. ghinc aff
3157 henric
3159 leydi
3160 Bourgoengien dat m.
3161 Abdie d.h. minde
3162 Als een monic
3163 Maer h. leyde
3164 monicken
3165 seryante e. knechte
[D]
3150 J. voer rechten heer kijnde
3151 Want niemant
3152 So en was scoonre giften nie
3153 G. teenenmale
3154 en 3155 ontbreken.
3156 N. vercoos hij dbeste
3157 Nader sielen int leste
3158 W.d. hij over had geg.
3159 leide hij een heilich leven
3160 In bourgoengien dat menne s.
3161 In een a.d. hij in i.
3162 Als een monic metten a.
3163 Maer hij en l. niet d.v.
3164 Die die moneken leiden te r.
3165 W. hij hielt serganten e. kn.
3150 In het hs. vóór kinde ratuur van gl; vandaar de lezing gekinde bij Lelong. 3155 [t]hertogerike (= * shertogerike) hs.: hertoge rike verbeterd in overeenstemming met de variant uit hs. C der Brabantsche Yeesten en met Heelu vs. 566. De verbetering is reeds aangewezen door Verdam. Middelnederl. Woordenb. 3, 399. 3156 ver[.]coes hs.: verccoes 3157 int leste hs.: intleste 3162 Uit de varianten uit de hss. C en D der Brabantsche Yeesten en uit Heelu vs. 573 blijkt ontwijfelbaar, dat het woord monic hier door den kopiïst overgeslagen is, zooals reeds door C. van de Water werd opgemerkt (Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 216). 3163 Mer in het hs. voluit.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3166 alleene een scoene sale
3167 Alsoe als hem
3168 Daermen
3170 scheent
3171 Desen w.
3173 Hoert voirt v. hogen Jan
3174 werdt
3175 toe en was
3176 Hij wert tyelic herde zeere
3177 Verhoeghet n.w. eere
3178 tot dier eeren
3179 Soe hulden h. steden e. heeren
[D]
3166 E. had alleen sine sale
3167 So als hem beteemde w.
3168 tot 3173 ontbreken.
Opschrift: ‖ Hoe dedele van brabant haer leen ontfingen Ga naar margenoot+ ende hoe her aernout ter soenen quam
3174 [ N]u hoort hoe hij hertoge wart gecoren
3175 Jan diere niet toe en was geboren
3176 Hij wert tijlec zeere
3177 ‖ Verhoocht na d.w. eere Ga naar margenoot+
3178 en 3179 ontbreken.
3167 alsem in het hs. voluit. 3176 har de hs.: h'te Verg. de variant uit hs. C der Brabantsche Yeesten. - sere in het hs. voluit. 3178 eeren hs.: leren verbeterd in overeenstemming met de variant uit hs. C der Brabantsche Yeesten en met Heelu vs. 599, zooals ook reeds voorgesteld is door Van Wijn op Heelu vs. 600, Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 383 en C. van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 216. 3179 hilden kan zoowel het imperfect van hulden (= huldigen) zijn, als van houden. Verdam heeft aanvankelijk het eerste aangenomen ( zie Middelnederl. Woordenb. 3, 640 en 733), maar die verklaring naderhand herroepen, zeker echter niet op overtuigende gronden. De zaak schijnt niet met zekerheid te beslissen, maar de lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten bewijst dat men hilden destijds als een vorm van hulden heeft opgevat. - heren: hs.: her- in het hs. voluit.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3180 gemeynlic al tlandt
3181 seryant
3182 gheen soe
3185 D.v. Brab. goed h.
3184 doen
3185 Doene bleeff oirloge oic negheen
3186 In Brab. st. no claghe
3187 En wart v. te d. daghe
3188 baroenen
3189 D. quamen oic doe te zoenen
3190 D. maerscalc h. Arnoudt
3191 onthout
3193 D. werdt d. al omme minne
3194 In Brab. s. afgedaen
Ga naar margenoot+ 3195 ‖ = tekst
[D]
3180 Sijn manne ontfingen van hem haer lant
3181 Gemeenliken in brabant
3182 tot 3187 ontbreken.
3188 Beide genote ende baroen
3189 D.q. ooc doe ter zoen
3190 D. marscalc h.a.
3191 V. wesemael
3193 D. wart alle onminne
3194 ‖ = tekstGa naar margenoot+
3190 marscal in het hs. voluit. 3191 onhout in het hs. voluit. 3193 werd en onminne in het hs. voluit.
-
voetnoot3191
-
die is datief; verg. Heelu vs. 611: dien onthout Hadde gheweest die hertoginne.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3196 Soe s.s. alle d. ghene
3197 Brabant s. gemeene
3198 werdt v. vromicheden
3199 Soe vermaert d. ontbeden
3200 Sijns en d. geen m.
3202 Maer eer hire toecomen w.
3203 voir
3204 Die v. lovene vele pijnlich.
3205 E. oic m. in anderen st.
3206 blanckaerde
3208 Oic w.e. uut g.
3209 Te Mechelen weert
3210 mechelen
3211 schoffierdense over luyt
3212 jaeghdense totter l.
3213 oic
[D]
3196 So s. al stille gemeine
3197 staken die gene
3198 W. hij wart v. vromicheden
3199 So vermaert d. ontbeden
3200 Sijns en d. geen man
3202 Maer eer hij toe c.w.
3203 Gesciede te loven veel voor das
3204 pijlijchede
3205 E. ooc m. in anderen st.
3206 en 3207 ontbreken
3208 Eens waren sij van loven uyt getogen
3209 Te mechelen waert
3210 E. die v. mechelen q. uyt
3211 overluit
3212 E. jaechdense
3213 oec ontbreekt.
3199 vermard: -mard in het hs. voluit. 3200 Sijn[s] zooals in de hss. C en D der Brab. Yeesten.
-
voetnoot3201
- Jan I mag dus maar van 1267 af den titel van hertog van Brabant dragen.
-
voetnoot3212
-
toter Leeps toe. De Leeps was een, blijkbaar moerassige, weide gelegen nabij Thildonck, tusschen Mechelen en Leuven. Zie Piot, Histoire de Louvain, p. 146. De Leeps wordt ook genoemd in de Brabantsche Yeesten, IV, 1194; VI, 4410; en in Van Brabrant die excellente Cronike, dat ander deel, Dat .xlvij. ca. (Antw., Jan van Doesborch 1530) wordt verhaald van een man die ‘mit vissche te Louen wert quam gheuaren ende... bleef steken in die leeps so dat hi dair niet wt gheraken en conde’.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3214 gerart e.h. godevaert
3215 heeren d.t. vaert
3216 mechelen leydde doen
3217 oic
3218 Blanckaerde
3219 Dus w. zij oic zeere b.
3220 dorpen m. blanckaerden
3221 hen (in het hs. voluit) d.v. onwaerden
3222 zeere
3223 gejaeght uuten k.
3224 oic
3225 J. te h. werdt
[D]
3214 H. gheraert e.h. godevaert
3215 E.a. diemen daer ter vaert
3216 Te mechelen doe leide g.
3217 E.t. erps sonder w.
3218 tot 3223 ontbreken.
3224 Maer dit gesciede al daer voren
3225 Eer jan die hertoge wart g.
3214 Geraert en Godevard beide in het hs. voluit. 3219 tot 3223 in het hs. op ratuur. 3219 sere in het hs. voluit. 3221 onwerden in het hs. voluit. 3222 en 3223 sere: kere in het hs. voluit.
-
voetnoot3214
-
Geraert ende... Godevard = Geerard van Wezemaal en Godfried van Wezemaal, heer van Perck.
-
voetnoot3217
-
Erps = Erps-Querbs, ten Noorden van -, vlak bij Cortenberg.
-
voetnoot3224-3225
- Verg. voor al deze gebeurtenissen Jan de Clerc's Brabantsche Yeesten, dl. I, blz. 400 vlgg.
|