| |
Hoe di biscop van Mechelne moeste keren, ende opten hertoge wreken. xlij.
Die biscop quam der stat soe bi,
Soe dat sine viande ende hi
Doen en wildi niet vord tien;
Ende lietse hem daer reposeren.
| |
| |
Ende hem gereet maken te stride.
Dus lagen si in elke side
Gebattelgeert daer .iij. dage.
En wouden den bisscop soeken niet,
Om dat sijn here es, wats gesciet,
Want hi was des bisscops man.
Mar die bisscop had gerne nochtan
Mar die heren woudent vreden
Die daer metten biscop quamen:
Doe si die Brabanteren vernamen
Jegen hem so stare comen,
| |
| |
Want si vreseden van verdriete.
Van Vlaendren si was daer mede.
Si verwarf so daer den vrede
Dattie biscop met hem vieren
Riden soude daer met geleide
Te Mechgelne tot an die hameide;
Want die biscop had gesworen
Dat hi dit daer doen soude,
Eer hi weder keren woude,
Al ward dien van Brabant leet.
Ende om te behouden sinen eet,
Andren borge no andren scat
| |
| |
Sone vercreech hi van sire soenen.
Aldus ward hem entie baroenen,
Die hi daer verre hadde gehaelt.
Aldus moesti weder keren,
Ende Bertout bleef in siere eren
Biden Brabanteren. als wi spreken.
Dit wilt die biscop echter wreken
Met crachte, jegen haren danc,
Ende daer toe mede haer dingebane
Dedi daer werpen over ruegen.
| |
| |
Een tor om [...] der brucgen hoede.
Daer trecti vore met overmoede,
Ende stormde daer op met sinen here.
Nochtan wan hi hem dien af.
Mar hadde gehad .iiͨj. man
Van Brabant in sijn coenroet,
Ende hadt ontset ontwivelijc,
| |
| |
Want hi was doe Brabant hout.
Dus want die biscop met gewout.
Hi hilt nochtan dat monborscap
Met hulpen der hertoginnen.
Dat Brabant niet in genen sinnen
Stoc no steen meer verloren,
Die de biscop breken dede.
Aldus stont met groter onvrede
Van dien heren, die sonder sake
Eer op quamen daer die wesen
Dat si wapen mochten dragen.
Soudic u alder stucken gewagen
Die gesciede[n] wide ende side?
| |
| |
Het soude mi oec te vele beslaen;
Ic saelt u cortelijc over gaen.
|
-
-
[tekstkritische noot][C]
3032 ten str.
3033 Daer laghen sij in e. sijde
3034 Gebattelgeirt d. drie d.
3035 Maer h. Berthout e.s. maghe
3036 Bisscop
3037 heere is w. geschiet
3039 Maer die Bisscop hadde g.n.
3040 hadde
3041 Maer die heeren
3042 Bisscop
3043 Doen sij d. Brabanders
3044 Jeghen hen ( in het hs. voluit) soe
3045 sij d. zoene
[D]
3032 te strijde
3033 Daer l. sij in e. sijde
3034 Omtrent van iij dagen
3035 Her wouter berthout e.s. magen
3036 En wilden
3037 Dat hij sijn heer was
3038 tot 3041 ontbreken
3042 bisscop
3043 ‖ Doen sij die brabanters v. Ga naar margenoot+
3044 sterc
3043 sij
3032 hem in het hs. voluit. 3035 bertout in het hs. voluit. 3039 had hs.: h' wat hier toch wel geen verkorting voor had zal zijn; ze is althans van elders als zoodanig niet bekend, en was hier ook niet noodzakelijk: er is ruimte genoeg, ten minste voor had 3044 stare in het hs. voluit. 3045 genomen op ratuur.
-
voetnoot3045
-
hebben si soene genomen. Den 4en December 1268 duidden Hendrik van Gelderen, elect van Luik, en Wouter Berthout, ridder, elk drie scheidsrechters aan, om hun twist omtrent Mechelen te vereffenen: zie bij David, Geschiedenis van de stad en de heerlijkheid van Mechelen, blz. 443.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3046 zij vreesden
Ga naar margenoot+ 3047 ‖ Gravinne
3048 Vlaendren sij
3049 Sij verwerff soe dat d.v.
3050 zoene in dier m.
3051 Dat die Bisscop
3052 Rijden s.d.m. geleyde
3053 Te Mechelen t. aen d. ameyde
3054 Bisscop hadt
3055 By sinte l. dair
3057 keeren
3058 Al waert die v. Brabant l.
3059 behoudene s. eedt
3060 Gestaedde
3061 Anderen borghe no anderen sc.
[D]
3046 sij vreesden
3047 grevinne
3048 vlaenderen sij
3049 Sij verwerf so den vr.
3050 in dier manieren
3051 Dat die b.
3052 Rijden soud met gel.
3053 Te mechelen toten hameide
3054 W.d. bisscop h. gezworen
3055 Bij sinte l. te voren
3056 Dat hij die stat winnen woude
3057 Eer hij emmermeere k. soude
3058 Al waert die v.b.l.
3061 Ander goede noch anderen scat
3053 Mechgelne : de c verbeterd uit t - hameide : de a vebeterd uit o en daardoor niet zeer duidelijk. 3055 sente in het hs. voluit. 3058 ward in het hs. voluit.
-
voetnoot3047
-
Margriete van Vlaenderen = Margaretha van Constantinopel.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3062 Soe en v. hi v. siere zoene
3063 werdt h. ende die baroene
3065 Voer mechelen aldoen
3066 keeren
3067 Berthout bleeff in s. eeren
3068 Brabanderen a. wijt
3069 wil d Bisscop
3070 Op die weesen m. scalcken t.
3071 dede hi
3072 jeghen
3073 dair
3074 D. dair worpen o. rigghe
3075 Voer wijc soe stont op die brugghe
[D]
3062 Sone creech hij vander soene
3063 Aldus wert heere ende baroene
3064 Die hij van verre had geh
3065 Voor mechelen also b.
3066 Ende moesten aldus w. keeren
3067 E her berthout bl. in sijn eeren
3068 Bijden brabanters als wij spr.
3069 D. wilde die bisscop emmer wr.
3070 Op die wesen
3071 dede hij
3073 die dingehane
3074 Dede hij worpen over rugge
3075 Te wije so stont hijder bruggen
3072 haren: har- in het hs. voluit. 3073 dingebane hs.: dinge bane 3074 tot 3078 luiden in het hs. als volgt: haer dinge banc | Dedi daer werpen over ruegen | Een tor om hoede der brucgen | Dus treeti vore met overmoede | Dat hijt waent winnen sonder hoede | Ende stormde daer op met sinen here | Reeds door C. van de Water is er op gewezen dat Velthem's tekst hier in de war is en door vergelijking met Heelu aangetoond wat er eigenlijk hoorde te staan (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 214 vlg.). Maar het is verkeerd, den onzin dien het Leidsche hs. te lezen geeft, op rekening van Velthem zelf te stellen: de lezing van de interpolaties in de Brabantsche Yeesten komt geheel overeen met die van Heelu, wat bewijst dat de verwarring in het Leidsche hs. afkomstig is van een of anderen kopiist, zoodat we vrijgen verkrijgen om den ons overgeleverden tekst te emendeeren. In een der prototypen van het Leidsche hs., wellicht in den codex waarnaar het zelf afgeschreven is, zal vs. 3075 overgeslagen zijn; een der volgende afschrijvers (eventueel de kopiist van het Leidsche hs.) heeft gemeend den tekst in orde te brengen door om der brucgen hoede om te zetten - waardoor inderdaad het rijm hersteld werd -, maar zag zich dan genoodzaakt er het zinlooze vers Dat hijt waent winnen sonder hoede bij te fabriceeren.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3076 Eenen tor omder bruggen hoede
3077 Daer t. op
3078 dair
3079 torre
3080 Sterck eer ment h. opgaff
3081 aff
3082 Maer h. gehadt
3083 diederic eer menne
3084 Brab in s. conroet
3085 heere groot
3087 hadde o. ontwivelic
[D]
3076 Enen torre omder bruggen hoede
3077 Daer trac hij voer
3078 Ende bestormden met s. heere
3079 Daer hij vant grote weere
3080 Ende sterc
3081 Doch so wan hij hem af
3082 tot 3089 ontbreken.
3077 Daer hs. duidelijk: D9 = Dus; verbeterd in overeenstemming met de lezing van Heelu vs. 450 en met de variant uit de hss. C en D der Brabantsche Yeesten. 3079 gewere in het hs. voluit. 3080 Stare in het hs. voluit.
-
voetnoot3083-3085
-
Her Dideric...van Valkenburg. Den 19den Juni 1267 verkreeg Diederik van Valkenburg (= Fauquemont) van hertog Jan I van Brabant een jaarlijksche rente, vooraf te nemen van de inkomsten van de brug te Maastricht, op voorwaarde dat hij den hertog als leenman zou dienen. Den 8sten September daaraanvolgende sloot hij een verbond met zijn leenheer tegen den bisschop van Luik en beloofde Maastricht voor den hertog te heroveren (zie Butkens, Trophées du Brabant, I, preuves, p. 103).
-
voetnoot3086
-
Wijc = Wijk, tegenover Maastricht, aan den rechter oever van de Maas. Daar was door de hertogen van Brabant een toren gebouwd om den handelsweg van Brabant naar Keulen te beschermen.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3088 doen brabant
3089 Bisscop
3090 Maer al w. Berthout d. op slap
3091 momboirscap
3093 Brab. met egheenen sinnen
3095 S. wijc alleen dien t.
3096 Bisscop
Ga naar margenoot+ 3097 ‖ = tekst
3099 heeren
3100 oirloighde m.h. reesen
3101 dair die weesen
3102 sij wapene m. draghen
3104 D. geschieden w.e. zijde
3105 En q.n. aff in l. tijden
[D]
3090 Maer al w. berthout
3091 Hij hielt n. dmonboorscap
3093 D b. met genen s.
3094 Stoc noch steen en verloren
3095 ‖ Van desen reisen na ende voren Ga naar margenoot+
3096 en 3097 ontbreken.
3098 Dus stont brabant m.o.
3099 Vanden heeren
3100 Brabant aen streden met vresen
3101 Eere op quamen dese wesen
3102 D. sij
3103 Soudic die stucken al gewagen
3104 Die gesciede wijde ende sijde
3105 En quaems n. af in l. tijde
3091 monborscap : -bor- in het hs. voluit. 3092 hertoginnen in het hs. voluit. 3100 haren : har- in het hs. voluit. 3104 gesciede[ n] : het verkortingsteeken boven de -e is in de pen gebleven.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3106 my oic
3107 corttelike overgaen
Opschrift: Hoe hertoge henric opdroech hertogen Janne sine brueder dlandt van Brabant
3109 henric is ter doot
3110 Brab.
3112 Viere kijnderen d. cleene
3114 Henric j.e. Godevaert
3115 een Jonffrouwe waert
3116 Maer henric d. oudste
3118 doen alsulken misquame
3119 Beyde aen s.e. aen l.
[D]
3106 en 3107 ontbreken.
Opschrift: ‖ Hoe de vierde heinric te cortenberge Ga naar margenoot+ brabant overgaf voerden staten Janne sijnen broeder .xlvij.
3108 [G]hij
3111 ‖ bleef Ga naar margenoot+
3112 .iiij. cleine kijnder te waren
3114 godevaert
3115 een dochter waert
3116 Maer h. die doutste was van desen
3117 Die te recht soud hertoge wesen
3118 Die had alsulke mesquame
3119 Ende van sinnen ende van lichame
C. 43, opschr. hertoge in het hs. voluit. 3113 haren : har- in het hs. voluit. 3114 godevard in het hs. voluit. 3115 ward in het hs. voluit.
|