| |
Hoe die Blankarde ut Loven voren, [ende] die biscop Henric Mechelne belach. xli.
Dat hem van Brabant annam
| |
| |
Dat monborscap her Bertout,
Die dit gerne souden keren;
Want met rechte, na sijn leen,
So wilt hire oec wesen een,
Dat hi hilt, ende mede plichten.
Des en woudemen hem niet bekinnen.
Doen toech hi te Loven binnen,
Daer hi ene felle vede doe vant
Die jegen een wilden vechten,
| |
| |
Ende hem dicke ondersloegen.
Die Colneren si doe droegen
Alse van magescape altemale
Dus toech hi daer ende bleef
Ane die Colneren; ende verdreef
Die Blankarde daer alle uter stat;
Want die Blankarde droegen bat
Daer om warense te Loven leet.
Dus waren hem die van Loven onhout
Ende also werd mijn her Arnout
Van Wesemale te Loven here,
| |
| |
Jegen die Bertoude sonder sparen,
Om dat sy sonder heme waren
Ende jegen alle die hi vant
Ende bi deser groter onminnen
Stont Brabant in groten tweste;
Want vanden lande al die beste,
Beide van dorpe ende van staden,
Waer dat si toe bringen mochten;
Woudemen doe oec ane striden
Brabant mede in allen siden.
Van Brabant tilijc voren resen.
| |
| |
Die biscop Heinrijc [ende] van Gelre
Die grave sijn broeder waren felre
Jegen Brabant daer na altoes,
Wildi wreken sijn vernoy.
Dit hort ten lene van Brabant,
Dat haddi gerne tsiere hant
Daer quam hi vore saen getogen
Ende belaget met herecrachte.
Die casteel hadde mure ende grachte,
| |
| |
Dat .i. stick wel mochte beiden.
Al Brabant, dat wel verstaet,
Overmids der hertoginnen raet,
Ende deetse alle doe trecken uut;
Mer eersi quamen tot Hanut,
Geruumt daer met al sijn here;
Want hine dorste daer niet letten,
Doen hi wiste dat[ten] ontsetten
Her Bertout woude metten lande
Die hi daer ontfine ter stede,
Wildi op Bertoude wreken mede.
Dus vergaderde die biscop nu
Hertogen, graven, dat seegic u,
| |
| |
Alle die gene die dochten te stride
Heeft die bisscop alle geeregen,
Ende wilde heren Bertoude jegen.
Hi clagede oec clerken ende papen,
Ende sinen steden oec, met gewout
[Dat] van Mechgelne her Bertout,
Van Ludeke sente Lambrechte
Sijn erve onthout ende onterechte;
Si seiden: si waren gereet ter saken!
Dus hadde die bisscop .i. groet here;
Alt lant van Ludeke was in die were
| |
| |
Met hem te varne, dat haer toe dochte
Den biscop met menigen man,
Ende die lagen ter wilen dan
Al woudic seegen u, en conde
Die de bisscop met hem al
Vore Meegelne doe gebrachte;
| |
| |
Ende mede heren Bertouts mage,
Die daer om leiden haer lage
Dese hilden bereet met haren scaren,
Beide oec torsse ende te voete,
Den biscop Heinric te gemoete;
So dat hire dore moeste liden,
|
-
-
[tekstkritische noot][C]
2918 momboirsc. h. Berthout
2919 Werdt op hem g.h. Aernout
2920 V. wezemale e.a. heeren
2921 keeren
2923 Soe wilde hire aff w.e.
2924 D. hi hiet e.m. plechte
2925 wilde d. kijnderen m. berechten
2926 woude men
2927 hij te lovene
2928 een f. veede doen
2929 blanckaerden sij u bekant
2930 Coelnaren twee g.
2931 jeghen
[D]
2918 Dat monboorscap heren berthout
2919 Wart op hem gr. heer a.
2920 wesemael
2921 ‖ gherne s. keeren Ga naar margenoot+
2922 van rechte
2923 Wilde hire ooc w.e.
2924 en 2925 ontbreken
2926 wildemen
2927 reet hij
2928 Daer hij felle veede vant
2929 Vanden blanckaerden si u bekant
2930 Ende die colveren
2918 monborscap : mon- in het hs. voluit. - bertout in het hs. voluit. 2920 heren, hs.: heren. mét het leesteeken. 2922 leen : de twee laatste letters op ratuur. 2928 felle : de f is uit een andere letter verbeterd en lijkt veeleer een slecht geschreven t. 2930 Col neren hs.: colueren verbeterd in overeenstemming met de lezing van Heelu vss. 235, 238, 244 en met de variant uit hs. C der Brabantsche Yeesten: zie ook de aanteekening hieronder.
-
voetnoot2919-2920
-
Arnout van Wesemale, zoon van Arnold, seneschal van Brabant (zie Butkens, Trophées du Brabant, II, pp. 25, 102, 103).
-
voetnoot2929
-
Blankarden of ‘Blanckaerts’, een geslacht van patriciërs te Leuven (zie Divaeus, Rerum Lovaniensium libri IV, p. 23).
-
voetnoot2930
-
Colneren, bijgenaamd ‘Uten-Bruele’, een geslacht van patriciërs te Leuven: zie Divaeus, op. cit., p. 30, die echter, evenals het Leidsche hs. en hs. D der Brab. Yeesten verkeerdelijk colveren heeft; zie echter de schepenbrieven uit de jaren 1250 en 1251 bij H. Vander Linden, Analyse de documents relatifs à l'histoire de Louvain et particulièrement à l'histoire de l'église Saint-Pierre, pp. 7-8).
-
-
[tekstkritische noot][C]
2932 hen ( in het hs. voluit) dicken ondersloeghen
2933 Coelnaren sij doen droeghen
2934 maechscapen
2935 Aenden heere
2936 bleeff
2937 Aenden Coelnaren e. verdreeff
2938 blanckaerden d. al uuter stadt
2939 blanckaerden d. badt
2940 god weet
2941 waren sij te lovene
2942 hen ( in het hs. voluit) d.v. lovene
2943 alsoe werdt m.h. Aernoudt
2944 lovene heere
2945 oirloighde l.e. zeere
[D]
2933 D. colveren sij hem dr.
2934 ‖ Als van maescapen altem. Ga naar margenoot+
2935 Aenden joncher v.w.
2936 hij
2937 Aen den colveren
2938 D. blanckaerden uter st.
2939 blanckaerden
2941 waren sij
2943 ward heer arnout
2944 V. wesemael te l. heer
2945 E. orloochde l.e seer
2932 hem in het hs. voluit. 2933 en 2937 Col neren hs.: colueren als boven. 2942 onhout : on- in het hs. voluit. 2943 werd in het hs. voluit. 2945 sere in het hs. voluit.
-
voetnoot2945
- vlg. De stad Leuven verzoende zich maar in 1267 met Hertogin Adelheid (zie Heelu 's Slag van Woeringen, ed. Willems, Codex Diplomaticus, nr I, blz. 393).
-
-
[tekstkritische noot][C]
2946 Jeghen d. Berthoude
2947 sij s. hem
2948 Momboiren doen v. Brab.
Ga naar margenoot+ 2949 ‖ jeghen
2951 bider
2952 Brab. in groeten
2953 alle
2954 Beyde v. dorpen
2955 Wouden doen e.a. schaden
2956 sijt t. brenghen
2957 omme d. sij onderlinghe
2958 die oic
2959 zijden
2960 weesen
2961 V. Brab. tilic voren reesen
[D]
2946 berthouders
2947 hem
2948 Momboren v.b.
2949 oec die hij v.
2950 Hulperen der hertoginne
2951 E. bij d.g. onminne
2952 twiste
2953 alle die veste
2954 dorpen ende staden
2955 Wouden elc anderen scaden
2956 tot 2959 ontbreken.
2960 Daer om moesten
2961 Tiliken varen in resen
2947 sy verbeterd uit hi 2948 Monbore in het hs. voluit. 2951 onminnen : on- in het hs. voluit. 2961 voren resen op het eerste gezicht vraagt men zich onwillekeurig af, of er niet behoort gelezen te worden varen resen, zooals dan ook reeds door C. van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 210 vlg. is voorgesteld, te meer daar de variant uit hs. D der Brabantsche Yeesten varen in resen die emendatie in zekeren zin steunt. Maar de overeenstemming van de lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten met die van het teksths. geeft te denken, en voren is zoo ‘onverklaarbaar’ niet, als men gemeend heeft: voren is niets anders dan voeren en resen is niet infinitief, maar het mv. van het zelfstandig naamwoord rese, zoodat resen voeren gelijkluidend is met resen riden, resen bestaen. Het is derhalve ook niet noodig de mogelijkheid te onderstellen dat Velthem de door hem bekorte verzen van Heelu 269 vlgg.: Daer bi moesten die jonge weesen Van Brabant tileec reesen Ghewapent achter lande riden enz. kwalijk zou verstaan en in reesen een infinitief gezien hebben.
-
-
[tekstkritische noot][C]
2962 D. Bisscop henric ende van g.
2964 Jeghen Brabant dair na altoos
2965 momboiren niet en c.
2966 fallays tusschen hanut
2967 Wilde hi
2968 hoort t. leene v. Brab.
2969 hadde hi
2971 voer
2972 belaecht m. here crachte
2973 Casteel h. muere
[D]
2962 Die bisscop h. ende v.g.
2963 Die greve
2964 altoos
2965 niet momboor en coos
2966 Opt faleis tusschen henuit e.h.
2967 Wilde hij w.
2968 Dat hoorde
2969 Dat had hij gherne tsijnre h.
2970 Gecregen had hij vermogen
2971 Doen q. hij daer voren get.
2972 E. besat met heercracht
2973 Den casteel tot bijder gracht
2962 [ende] van Gelre die grave: aangevuld in overeenstemming met de lezing van Heelu vs. 277 en met die van de hss. C en D der Brabantsche Yeesten. De fout is reeds opgemerkt door C. van de Water: zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 212. 2966 Hannut hs.: harumt voluit; verbeterd in overeenstemming met de lezing van Heelu vs. 286 en met de varianten uit de hss. C en D van de Brabantsche Yeesten. 2969 gerne in het hs. voluit. 2972 herecrachte hs.: here crachte
-
voetnoot2966
-
Falaes = Fallais, in de provincie Luik, aan de Méhaigne. - Hannut, in dezelfde provincie in het arrondissement Borchworm (Waremme), op tien kilometer ten Zuiden van Landen, en op wat minder afstand ten Noorden van Fallais. - Hoy = Hoei.
-
-
[tekstkritische noot][C]
2974 D. een schilt w.m. beyden
2975 Berthout d. gereyden
2976 Brab.
2977 Overmids
2978 doen
2979 Maer eer sij q.t. hannuyt
2980 Soe w.d. Bisscop
2981 Geruymt d.m. al sinen h.
2983 dat ontsetten
2984 Berthout
2985 V. Brab. met d. se.
2987 Berthoude
2988 bisscop
2989 segghic
[D]
2974 Daer sij lagen ende moesten beiden
2975 berthout d. bereiden
2976 Alle b. dat verst.
2977 Mids
2978 E. deedse alle trecken uyt
2979 Maer eersij q. tot hennuit
2980 bisscop
2981 Van daer geruimt met sinen heere
2982 weggesneden op de toppen der letters na.
2983 ‖ D. hij w. van ontsetten Ga naar margenoot+
2984 en 2985 ontbreken.
2986 Maer die scande die hem daer dede
2987 Her berthout wilde hij wreken mede
2988 Ende die bisscop vergaderde nu
2989 H. greven seggle u
2974 stick hs.: scilt verbeterd is overeenstemming met Heelu vs. 293. De noodzakelijkheid der verbetering is reeds betoogd door C. van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 212. 2975 bertout in het hs. voluit. - gereide[ n] : het verkortingsteeken voor -n is den kopiist in de pen gebleven. 2977 Overmids hs.: Over mids 2979 Mer in het hs. voluit. - Ha nut hs.: hauut Verg. boven bij vs. 2966. 2981 here in het hs. voluit. 2983 dat[ ten] aangevuld in overeenstemming met Heelu vs. 304. De verbetering is reeds aangebracht door C. van de Water, t.a.p. en Verdam, Middelnederl. Woordenb. 5, 1241. 2984 bertout en 2993 bertoude in het hs. voluit.
-
-
[tekstkritische noot][C]
2990 Rijn e.v. dese zijde
2991 ghene d.d. ten strijde
2992 Bisscop al
2993 wilden heere berthoude jeghen
2994 claeghde oic clercken
2995 knapen
2996 sine st. oic m. gewoudt
2997 Dat v. mechelen h. Berthout
2998 ludicke sinte
Ga naar margenoot+ 2999 ‖ Sijns erven o.e. ontcrachte
3000 hem als dat
3001 zij w.g. ter saken
3002 Bisscop een groot
3003 Al tlandt v. ludick
[D]
2990 deser sijde
2991 Al die g. die d. te strijde
2992 Die heeft die b. vereregen
2993 her berthout
2994 Hij claget clerken e.p.
2995 E.r. ende knapen
2996 oec ontbr.
2997 Dat van mechelen her berthout
2998 V. ludick sinte lambrecht
2999 Sijn arve onthielde met crecht
3001 Sij s. sij w.g. ter saken
3002 D. had die bisscop een groot heer
3003 Al dlant v. ludick in die weer
2994 clerken : cler- in het hs. voluit. 2997 [ Dat] van Mechgelne enz. De inlassching van het voegwoord is noodzakelijk. C. van de Water ( Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 213) wil dat invoegen in het voorgaande vers, al of niet ter vervanging van oec in overeenstemming met de lezing van Heelu vs. 329. Het schijnt verkieslijker de variant uit de hss. C en D van de Brabantsche Yeesten te volgen: Velthem kan met gewout opgevat hebben als behoorende bij clagede - bertout in het hs. voluit. 2998 sente in het hs. voluit. 3001 ter hs.: der verbeterd in overeenstemming met de variant uit de hss. C en D der Brabantsche Yeesten. Gerect wordt met een dergelijken datief der zaak niet geconstrueerd, wel echter met een bepaling met te ; Heelu vs. 335 heeft dan ook: gereet daer toe.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3004 vaerne d. daer
3006 Gravinne
3008 Bisscop
3009 tiere wilen
3010 Tusschen bornhem e. Rup.
3011 seggen ic en c.
3012 heeren nit
3013 Bisscop
3014 Voir mechelen
3015 omme muere no gr.
3016 poirten geen en v.
[D]
3004 en 3003 ontbreken.
3006 grevinne
3007 vlaenderen
3008 D. bisscop m. menegen m.
3009 tier wilen
3010 Tusschen berrom e. ruppelmonde
3011 seggen ic en c.
3012 heeren niet tgetal
3013 Die die b.
3014 Voor mechelen daer brachte
3015 Daer hij om mure no gr.
3016 N.a. poorten besloten v.
3004 varne in het hs. voluit. 3010 Bornem hs.: boruch voluit. De verbetering ligt voor de hand; hs. C der Brabantsche Yeesten heeft trouwens de juiste lezing. 3012, 3013 en 3015 Het hs. heeft de lezingen die C. van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 213 vlg. ter verbetering van Lelong's tekst heeft voorgesteld, behoudens in vs. 3015 het tweede om (vóór grachte) dat er wél staat en waarvan de verwijdering uit den tekst, zooals C. van de Water (die de passage trouwens verkeerd begrepen heeft) wil, nu juist niet gebiedend noodzakelijk is.
-
voetnoot3006
-
Die gravinne...van Vlaendren, d.i. Margaretha van Constantinopel (1244-10den Febr. 1280).
-
voetnoot3010
-
Bornem = Bornhem, tusschen Mechelen en Sint-Nikolaas, niet ver van den samenloop van Rupel en Schelde.
-
-
[tekstkritische noot][C]
3018 heeren berthouts maghe
3019 omme leyden h. laghe
3021 Ende h.
3022 Beyde oic
3023 Bisscop henric
3024 Soe d.h. doe
3025 Soude hi te mechelen in rijden
Opschrift: Hoe die Bisscop voir Mechelen lach ende Dat doen den pays getracteirt werdt
3026 Die Bisscop q.d. stad soe by
3027 hy
3028 anderen moesten
3029 niet vertien
3030 Maer hi d.s.v. logieren
3031 hen ( in het hs. voluit) dair
[D]
3018 her berthouts magen
3019 Die daer omme haer lagen
3021 Dees hielden gereet
3022 Beide tors ende te v.
3023 bisscop
3024 en 3025 ontbreken.
Opschrift: ‖ Hoe die bisscop heinrie van ludicke Ga naar margenoot+ mechlen belach xlvj
3026 Die bisscop q.d. st. so bij
3027 Dat sine v.e. hij
3028 E. anderen m.s.
3029 ‖ D. ne wilde hij niet vertien Ga naar margenoot+
3030 Hine dede
3031 hem ontbr.
3018 bertouts in het hs. voluit. 3021 haren : har- in het hs. voluit.
|