Ende dienen hem alle toter doot.
Ende hier met wanensi ter bliscap groot
Comen ende ooc ten paradyse;
Ende die ooc sterft in derre wise
1330[regelnummer]
Als in onderhorecheiden groot,
Men graeftene over eens ingels genoot.
Ende hier met makic des .j. ende;
Want ics int boec nemeer vende
Dattie patriarke dede maken,
1335[regelnummer]
Diet sendde mede na die saken
Innocentiuse den paues saen,
Daer wijt af hebben verstaen.
Nu hort vort dat ghedechte
Van Colne van broeder Aelbrechte.
|
-
voetnoot+
- Cap. 19, opschrift. Zie boven de noot bij het opschrift van cap. 18. Het beknopte de harsassinis bij Vincentius is hier dus door Velthem heel wat uitgebreid, en het is zeer opmerkenswaardig dat hij daarbij het opperhoofd, den ‘kapitein’ van de Harsassini, ‘den ouden’ noemt, een benaming die Vincentius niet noemt, maar die volgenderwijze vermeld en verklaard wordt door Jac. de Vitr., blz. 1062: In provincia autem Phoenicis, ... quidam populus scopulis et montibus undique circumclusus inhabitat ... Horum autem hominum, qui Assasini nuncupantur, quadraginta millium numerum excedere dicitur multitudo. Praeficiunt autem sibi Capitaneum non successione haereditaria, sed meritorum praerogativa, quem ipsi Veterem seu Senem appellant, non tam provecte aetatis ratione, quam prudentiae et dignitatis praeminentia. De vraag dringt zich op, of Lodewijk van Velthem soms niet nog een andere bron gekend en gebruikt heeft als het Speculum van Vincentius. - C.J.M. van Gelder-van de Water citeert in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 238 en spreekt van de ‘barsassinis’. Dit is een leesfout: in de ed. 1494 is de h licht te verwarren met de b.
-
voetnoot1272-1277
-
Vinc.: Ad quatuor leucas a damasco est locus qui sardanai dicitur situs in monte ubi est ecclesia beate virginis marie. in qua sunt virgines moniales .xii. et octo monachi. Velthem heeft er dus daer diere anegaet bijgevoegd. - Sardanai = Saïdanâya, ten noorden van Damascus? Bij Jac. de Vitr. heet het (blz. 1126): Hic locus Sardinia appellatur.
-
-
[tekstkritische noot]1275 vrouwen: vrou- in het hs. voluit.
-
voetnoot1278-1287
-
Vinc.: In hac ecclesia depicta est imago in tabula beate dei genitricis opere constantinopolitano . quam patriarcha tulit hierusalem et cuidam abbatisse dedit . abbatissa vero ad locum predictum transtulit. Hier is dus geen sprake van een tweede abdis, die de tusschenpersoon zou geweest zijn tusschen den patriarch en de abdis van ‘onser vrouwenkerke’ te Sardanay. Het is intusschen de vraag, of hier in den overgeleverden tekst van Velthem geen fout schuilt. Zie de noot bij vs. 1284 hierboven. - Om op de grond van vs. 1279 aan graven de beteekenis van schilderen toe te kennen, zooals C.J.M. van Gelder-van de Water wil (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 239), schijnt wel wat gewaagd. Hier als elders zal graven wel beteekenen: graveeren, insnijden, ook al spreekt Vincentius van een geschilderd beeld.
-
-
[tekstkritische noot]1284 ene[.] hs.: enë Of deze emendatie ons werkelijk nader brengt tot den oorspronkelijken tekst van Velthem, blijft echter twijfelachtig. Dat het woord abdisse hier in drie achtereenvolgende verzen staat, terwijl bij Vinc. van een tweede abdis geen sprake is (zie de aanteekeningen hieronder) en het hs. in dit vs. heeft enen abdisse wekt achterdocht. Men is geneigd zich af te vragen, of abdisse in vs. 1284 er niet bij vergissing is ingebracht door een afschrijver die zich miszag op een der twee volgende verzen, waar het woord twee maal onder elkaar kwam te staan. Misschien schreef Velthem: Ende enen abde vander stede Gaeft derre abdissen mede enz. 1287 naer in het hs. voluit. 1294 [Die] bat hebben: het onderwerp is natuurlijk onmisbaar. C.J.M. van Gelder-van de Water wil lezen: [Dies] bat hebben (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 238), maar bij bat hebben = ‘beter worden, herstellen’, behoort niet noodzakelijk een bepaling in den tweeden naamval, zooals dat bij te bat hebben het geval is. - daer in het hs. voluit. 1295 naer in het hs. voluit. 1296 sarrasinen: sar- in het hs. voluit.
-
voetnoot1287-1294
-
Vinc.: De hac imagine manat oleum balsamo suavius redolens quo liniuntur infirmi et melius habent. Velthem heeft het oorspronkelijke dus niet geheel juist vertaald en het tevens nogal verwaterd, terwijl hij aan den anderen kant verwaarloost wat Vincentius nog laat volgen: Oleum istud optime christianis reservatur.
-
voetnoot1292-1293
- Deze verzen worden door Verdam, Mnl. Wdb. op Oliën (dl. 5, 79) aangehaald onder de beteekenis: het laatste oliesel aan iemand toedienen, hem bedienen, berechten. Maar het is duidelijk dat oliën hier alleen beteekent: met olie bestrijken, een beteekenis die in het Middelnederlandsch Woordenboek in 't geheel niet vermeld wordt. Voor het H. Oliesel mag - en mocht - nooit anders gebruikt worden dan olijfolie, op witten donderdag door een bisschop gewijd.
-
-
[tekstkritische noot]1298 jaer in het hs. voluit. 1303 opward: de kopiïst schreef aanvankelijk opt- maar verbeterde de vergissing op staanden voet, waarbij hij de t tot het eerste been eener w vervormde; het dwarsstreepje der t is daarbij blijven staan. - naer in het hs. voluit. 1305 [ende] niet in het hs. C.J.M. van Gelder-van de Water wil lezen ende groet (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 238) maar de constructie ende een groet was in het oudste Dietsch de gewone, en van een paleographisch standpunt is het waarschijnlijker dat de kopiïst ende heeft overgeslagen, dan dat hij en̄ of ende als een zou gelezen hebben. 1308 Marassijn in het hs. voluit, zonder hoofdletter natuurlijk. 1309 Harsasijn hs.: sarras' voluit. Zie de noot bij het opschrift van dit hoofdstuk. 1310 Dat[s]: het werkwoord is onmisbaar; de fout is reeds verbeterd door C.J.M. van Gelder-van de Water, t.a.p.
-
voetnoot1298
-
Vinc.: Bis in anno ... locum illum incole saracenorum frequentant.
-
voetnoot1299
-
In assumptie: O.-L.-Vrouwhemelvaart, 15 Augustus.
-
voetnoot1301
-
Dat onse Vrouwe ward geboren: O.-L.-Vrouwgeboorte, 8 September.
-
voetnoot1302-1304
-
Vinc.: Hec imago a mamillis superius si palpetur ut carnea sentitur.
-
voetnoot1306-1309
-
Vinc.: In confinio antiochie et damasci in castris munitissimis habitant harsassini. Van een casteel van Marassijn is geen sprake, en hoe Velthem daaraan mag gekomen zijn, is raadselachtig. Zou hij, in zijn handschrift van Vincentius' Speculum, in castris munitissimis slecht hebben gelezen? Het is met geheel ondenkbaar dat munitissimis in een eenigszins ineengedrongen schrift door iemand die niet al te ervaren is, gelezen wordt als maraffijn. In de andere bronnen is evenmin sprake van een casteel van Marassijn. Bij Jac. de Vitriaco leest men (blz. 1062): In provincia autem Phaenicis, circa fines civitatis Anteradensis, quae hodie vulgariter appellatur Tortosa, quidam populus scopulis et montibus undique circumclusus inhabitat, habens castella decem fortissima, et propter viarum angustias et rupes inaccessibiles, inexpugnabilia, cum suburbanis et vallibus omnium fructuum et frugum fertilitate foecundissimis, et amoenitate jucundis. Horum autem hominum, qui Assasini nuncupantur, quadraginta millium numerum excedere dicitur multitudo. En bij Will. Tyr. heet het (ed. cit., p. 995): In provincia Tyrensi, quae Phoenicis dicitur, circa episcopatum Antaradensem, est quidam populus, castella decem habens cum suburbanis suis; estque numerus eorum, ut saepius audivimus, quasi ad sexaginta millia, vel amplior.
-
-
[tekstkritische noot]1314 ontsie[...]n hs.: ontsietmen verbeterd in overeenstemming met het Budinger fragment; verg. Vinc.: multum reveritus a christianis et saracenis propinquis et remotis. 1315 sarrasinen: sar- in het hs. voluit. 1322 en 1325 haren: har- in het hs. voluit. 1324 Reeds in 1840 heeft
-
voetnoot1312-1317
-
Vinc.: Quorum dominus est vetulus de montanis multum reveritus a christianis et saracenis propinquis ac remotis. Quorum principes indifferenter per nunccios interficere solet. Velthem heeft dus het gewone nomen vetulus voor een eigennaam genomen. In de oudere bronnen staan synoniemen van vetulus. Jac. de Vitriaco zegt (blz. 1062): Praeficiunt autem sibi Capitaneum non successione haereditaria, sed meritorum praerogativa, quem ipsi Veterem seu Senem appellant, non tam provecte aetatis ratione, quam prudentiae et dignitatis praeminentia. Daarmede stemt Willermus Tyrensis bijna woordelijk overeen (ed. cit., p. 995 seqq.): non haereditaria successione sed meritorum praerogativa, magistrum solent sibi praeficere, et eligere praeceptorem, quem, spretis aliis dignitatum nominibus, Senem vocant. Daarvoor leest men in de Fransche vertaling van Willermus het volgende (t.a.p., blz. 996): Il n'ont mie seigneur par herité, einçois eslisent à escient le meilleur home de la terre por aus gouverner et desfendre. Ne le vuelent apeler empereor, ne roi, ne conte, sanz plus le noment le viel de la montengne. Elders, t.w. in zijn tweede boek, cap. 34 en 36, noemt Velthem den hoofdman der hautesisen telkens den ouden Vetiles.
-
voetnoot1318-1323
-
Vinc.: Horum nulla est lex . nisi quam timor facit . Matres . sorores . filias . et indifferenter omnes cognoscunt ut uxores. A cunabulis educantur in palaciis. Dit laatste zinnetje heeft Velthem dus onvertaald gelaten.
-
voetnoot1324
-
Vinc.: Omniaque addiscunt ydiomata. Zie de noten hierboven.
-
voetnoot1325-1328
-
Vinc.: et docentur dominum suum timere super omnia . eique usque ad mortem in omnibus obedire . ut sic possint ad paradisi gaudia pervenire.
-
-
[tekstkritische noot]1311 hebbi[c]se afschr.: hebbise 1312 daer in het afschr. voluit. 1314 harde in het afschr. voluit. 1315 sarrasine: in het afschr. sar- voluit. 1318 wet afschr.: voet 1319 en 1321 hem in het afschr. voluit. 1322 palayse afschr.: palayst 1323 ayse afschr. ayst - hem in het afschr. voluit. 1324 yd9mata ongewone verkorting maar ongetwijfeld = ydeomata Terecht is door De Vries opgemerkt, dat uit dit vers blijkt, dat Velthem het woord idiomata niet verstond. ‘In die onzekerheid vertaalt hij omniaque addiscunt platweg door Alle leren si, zet er daer als rijmwoord achter, maar laat eene ruimte voor het ontbrekende woord open, en schrijft idiomata op den kant, denkelijk om eens na te vragen wat dat beteekende en het dan later in te vullen. Daar is echter niets van gekomen, en vandaar de fout in het latere hs.’ (De Vries in de Nieuwe Werken van de Maatsch. d. Nederl. Letterkunde te Leiden VII2, 189 vlgg. (1856). Uit deze bizonderheid blijkt tevens afdoend, dat het handschrift waartoe het Budinger fragment behoort, ofschoon geen autograaf (zie daaromtrent de inleiding), toch een nauwkeurig afschrift is van Velthem 's eigen handschrift. Dit openlaten van eenige ruimte door vertalers, die op een gegeven oogenblik een of ander Latijnsch
woord niet verstonden, of wel geen Nederlandsch aequivalent bij de hand hadden, al verstonden ze hun origineel waarschijnlijk wel, komt meer voor. Zoo b.v. in een hs. te Brussel, Kon. Bibliotheek nr 2849, waarin op bl. 10a een ruimte opengelaten is voor editam dat evenzoo in margine staat. - dar in het afschrift voluit. 1325 ontsien afschr.: ont sien
-
-
[tekstkritische noot]M. de Vries aangetoond dat dit vers behoorde te luiden Alle spraken lerense daer (zie De Jager's Taalkundig Magazijn IV, blz. 13 vlgg.). Dit is echter alleen in zóó verre juist, dat dit een nauwkeurige vertaling zou zijn van Vincentius' Latijn, want door het Budinger fragment weten we, dat Velthem het vers niet zóó geschreven heeft: hij heeft ydeomata onvertaald gelaten. Er kan dus geen sprake van zijn, een woord in den tekst te brengen, dat er nooit in gestaan heeft; wat in het Leidsche handschrift ontbreekt en dient hersteld te worden, is de ruimte die Velthem open gelaten heeft tusschen si en dar. - daer in het hs. voluit. 1327 groet (hs.: goet) staat boven den regel met een aanwijzing dat het achter bliscap hoort, en met een punt er achter om het te scheiden van het op dezelfde hoogte staande vers der volgende kolom. 1328 paradise hs.: padise 1330 onderhoricheiden hs.: onder horicheiden 1331 .i. ingels genoet: uit het Budinger fragment blijkt dat .i. hier te lezen is als eens Ook de genitief van coninc wordt door dezelfde verkorting voorgesteld als de nominatief (zie een voorbeeld hierboven, vs. 628). 1335 Di[e]t hs.: Dit De voor de hand liggende verbetering (Vinc.: de illo libello patriarche ad papam) wordt door het Budinger fragment bevestigd. 1339 [van] broeder Aelbrechte Het onmisbare voorzetsel is ingevoegd in overeenstemming
met de lezing van het Budinger fragment.
-
voetnoot1329-1331
-
Vinc.: Quisquis in obedientia moritur pro angelo colitur. De vraag is geoorloofd of Velthem het werkwoord colere verstond.
-
voetnoot1332-1337
- Vincentius eindigt zijne mededeelingen over Palestina met de volgende woorden: Hec de illo libello patriarche ad papam ad presens sufficiant. Velthem neemt dus den schijn aan, als had hij dat boek van den patriarch zelf gebruikt. Verg. boven het vierde kapittel.
-
voetnoot1339
-
Van Coelne ... broeder Aelbrechte = Albrecht de Groote, Albertus Magnus, volgens de overlevering in 1193 geboren te Lauingen in Zwaben, trad in 1223 in de predikheerenorde, verbleef en leeraarde herhaalde malen met voorliefde te Keulen, waar hij den 15den November 1280 overleed.
-
-
[tekstkritische noot]1328 paradyse afschr.: padyse 1330 onderhorecheiden afschr.: onderhorechenden 1337 daer in het afschr. voluit. - wijt in het afschr. boven de t: r? Maar wijt is natuurlijk de juiste lezing.
|