1260[regelnummer]
Alse Ascaloen, dat onder es
Den biscop van Bethlem, sijt seker des;
Ende Joppe, dat oec mede sy
Ende Napels oec die stede
1265[regelnummer]
Es onder den abt vanden temple mede;
Dese moet die coninc antieren,
1270[regelnummer]
Want si horen ten conincrike,
Ende daer binnen legen des gelike.
|
-
-
[tekstkritische noot]1213 Tyberiacensem hs.: tyberia cantem (-tem voluit) Uit de aanteekeningen hieronder blijkt dat Velthem verschillende bijvoeglijke naamwoorden in den vierden naamval als plaatsnamen heeft gebruikt. Het is niet zeer waarschijnlijk, dat hij Belinensem, Tyrencem, Petracensem goed zal afgeschreven hebben, maar daarentegen Tyberiacensem zou verknoeid hebben tot Tyberia cantem: dat moet afkomstig zijn van een afschrijver, die van de topographie van het Heilig Land nog minder afwist dan Velthem zelf, zooals uit de volgende noot blijkt. 1214 Tyrencem hs.: tyrencen voluit. De kopiist heeft in zijn voorbeeld gevonden tyrence en die verkorting verkeerd opgelost, daar hij blijkbaar niet verstond wat hij schreef. - [in] Phenicea hs.: phinenea Zie den tekst van Vinc. in de aanteekening hieronder; zonder de invoeging van 't voorzetsel heeft het vers geen zin. Anders moet men aannemen dat Velthem phenicea bij Vinc. als een persoonsnaam heeft opgevat, wat wel wat kras is, nadat we in vs. 755 gelezen hebben: In Ydumea es Phenicea, een lant Daer enz.; ook in vs. 1210 staat immers dezelfde constructie.
-
voetnoot+
- Cap. 18, opschrift. Dit hoofdstuk is de vertaling van een gedeelte van c. 66 bij Vincentius, waarvan het overige dan overeenkomt met hoofdstuk 19 bij Velthem. Vandaar natuurlijk dat het opschrift van het dorspronkelijke ook slechts gedeeltelijk boven dit hoofdstuk staat: de patriarchatu hierusalem . et yconia mirabili beate virginis . et de harsassinis.
-
voetnoot1206-1207
- Wat hier kortweg een bisdom genoemd wordt, zonder nadere aanwijzing van gelegenheid en gebied, is eigenlijk het aartsbisdom van Cesarea. Vinc. zegt: Patriarcha hierosolime quatuor habet archiepiscopi sub se. In provincia quidem palestina cesariensem qui unum habet episcopum suffraganeum scilicet sebastensem.
-
voetnoot1213
-
Tyberiacensem. Zie boven de noot. Geheel dit hoofdstuk, maar vooral dit vers, bewijzen dat Velthem van de topographie van Palestina niets afwist. Een stad Tyberia cantem heeft natuurlijk nooit bestaan; bij Vinc. is er dan ook sprake van een suffraganeum tyberiacensem.
-
voetnoot1214-1225
-
Vinc.: In phenicea vero thirensem. qui quatuor habet suffraganeos sive aconensem. sydoniensem . bericensem (l. beritensem) ac belynensem . petracensem quoque in provincia moabitarum . qui unum in monte syna suffraganeum habet grecum. Kende Velthem dus zoo weinig Latijn, dat hij de formatie van woorden als tyberiacensis, tyrensis, belinensis, petracensis niet begreep? Het schijnt zonderling, daar hij voor Akers, Berith en Syon die bijvoeglijke naamwoorden niel als zelfstandige naamwoorden beschouwt; voeg daarbij dat Belinas en Tyberias reeds verschillende keeren onder zijne pen zijn gekomen, en de vraag zal geoorloofd schijnen of Velthem soms ook aan gemakzucht heeft toegegeven en tyberiacensem en belinensem gebruikte omdat ze zoo uitnemend in 't rijm te pas kwamen. Voor retracensem daarentegen schijnt dit alweer onwaarschijnlijk, daar ook in vs. 745 het adj. petracensis als eigennaam is gebruikt. Uit zijne omschrijving van suffraganeum grecum blijkt daarentegen, dat hij daar zijn voorbeeld wel degelijk goed verstond, zooals reeds door C.J.M. van Gelder-van de Water terecht werd opgemerkt (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237). Zie verder nog de noot bij vs. 1214.
-
-
[tekstkritische noot]1217 Dat[s] De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237. - Belinensem in het hs. voluit. 1218 Berith hs.: berich Op de fout is reeds gewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237. 1219 en 1229 biscopsstede hs.: biscops stede 1221 eertsbiscop hs.: eerts biscop 1222 Petracensem hs.: patraeensem voluit. 1223 hem in het hs. voluit. 1226 suffragane hs.: suftragane 1229 Die hs.: D' De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237.
-
voetnoot1226-1229
-
Vinc.: Patriarche vero suffraganei sunt ebronita . bethleemita . et lyddenus episcopi. De bedoeling heeft Velthem wel begrepen, maar dat liddenus het adjectief is, behoorende bij Lidda, wist hij niet. Of moeten we ook hier aan rijmdwang denken?
-
-
[tekstkritische noot]1235 regul[ier]e hs.: razale wat geen zin geeft. Vinc. zegt: In templo etiam domini sunt regulares abbas et canonici enz. Het is duidelijk dus, dat er vereischt wordt reguliere abde, want razale te verklaren als: ‘geschoren, van de tonsuur voorzien, dus geordend, regulier’ (zie Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 238), gaat niet aan, niet alleen omdat het niet duidelijk is waar dat woord zou moeten vandaan komen, maar ook niet omdat de beteekenisgang: van de tonsuur voorzien, dus geordend, regulier, onmogelijk is. Alle geestelijken zijn immers geschoren; allen zouden dus regulier zijn. De vraag is maar, of razale afkomstig is van Velthem zelf. Met andere woorden heeft Velthem in zijn handschrift van Vinc. de afkorting regl'ares niet kunnen lezen? Het is niet waarschijnlijk: met de inrichting der kerk was hij voldoende bekend; hij wist te goed wat reguliere kanunniken waren. Daarom schijnt het waarschijnlijker, dat de kopiïst van ons handschrift, of alreeds een zijner voorgangers, de afkorting regl'iere niet zal begrepen hebben en razale in den tekst gebracht. 1237 Ende [men] hee[f]t enz. Vinc. zegt: In templo etiam domini sunt regulares abbas et canonici . et similiter in ecclesia montis oliveti. De verbetering werd reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237.
-
voetnoot1230-1233
-
Vinc.: In ecclesia dominici sepulcri sunt canonici priorem habentes ac viventes secundum regulam beati augustini.
-
voetnoot1243-1245
-
Vinc.: Et in ecclesia similiter de latina . In gesse may (lees gessemany) quoque que est vallis josaphat sunt nigri monachi. Uit Vincentius' bron blijkt duidelijker van welke kerken er sprake is en wat met ‘zwarte monniken’ bedoeld wordt. Jac. de Vitr. zegt nl. (blz. 1078): In ecclesiis vero seu monasteriis de Latina et vallis Josaphat, sunt Abbates cum monachis nigris, secundum regulam beati Benedicti Domino servientes. Elders (blz. 1082) verhaalt Jac. de Vitr. het ontstaan van de ecclesia sanctae Mariae de Latina. Het blijft intusschen de vraag, of Velthem de woorden van Vincentius: Et in ecclesia similiter de latina wel begrepen heeft. Meent men van wel, dan heeft men die kerke als een bijstelling bij Latina te beschouwen, maar dan levert vs. 1244 geen gezonden zin op, en vandaar dan ook het voorstel om van te vervangen door daer (zie de noten hierboven), zoodat monken onderwerp kan zijn van Sijn. Aan die moeilijkheid kan men ontkomen, door die kerke als onderwerp van Sijn te beschouwen, zoodat de zin zou zijn: ‘de kerken in Latina behooren ook aan dergelijke monniken toe’, waarbij men echter tevens erkent, dat Velthem zijn voorbeeld niet heeft begrepen, en in Latina den naam van een of andere streek heeft gezien - iets wat van zijnentwege natuurlijk niets bevreemdends heeft.
-
-
[tekstkritische noot]1244 C.J.M. van Gelder-van de Water wil lezen Sijn daer monken enz. (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237); doch dit is waarschijnlijk overbodig: zie de aanteekeningen hieronder. Mocht men een wijziging aan de lezing van het hs. volstrekt noodig achten, dan zou het misschien aanbeveling verdienen te lezen: Sijn dan monken enz., een geringe wijziging, die palaeographisch waarschijnlijker is en een goeden zin geeft (dan genomen in de beteekenis van: ‘itaque’). 1251 te vore[n] het verkortingsteeken boven de e is blijkbaar in de pen gebleven. 1255 biscopsscoen hs.: biscops scoen 1256 on[der]daen hs.: ondaen De fout is reeds verbeterd door C.J.M. van Gelder-van de Water, t.a.p. en door Verdam, Mnl. Woordenb. op Onderdaen (eerste artikel: dl. 5, 328).
-
voetnoot1249-1257
-
Vinc.: Omnes isti abbates atque priores cum infulis et baculis et anulis . atque sandaliis pontificalibus . assistunt in ministerio patriarche soli obedientes. Over 't algemeen heeft Velthem deze passage niet al te best vertaald.
-
voetnoot1258-1263
-
Vinc.: Sunt et civitates que non habent episcopos videlicet ascalona sub episcopo bethleemitano . ioppe quoque sub canonicis sepulcri. Terecht mocht C.J.M. van Gelder-van de Water zeggen: ‘Waarom Velthem ... spreekt van de “Canonke van Sepulchri”, terwijl hij vs. 27 de juiste vertaling van den “tempel ten Heiligen Grave” heeft gegeven, blijft een raadsel, en daarvoor moet hij nog wel, om een rijmwoord te krijgen, si = is gebruiken, hetgeen ook elders bij Velthem wel te vinden is, maar toch uitzondering blijft’ (Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237).
-
-
[tekstkritische noot]1268 Reeds in het hs. is dit vers geinterpungeerd, volgenderwijze: Jherusalem . napels . akers ende tyren 1271 legen hs.: leget De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 237. c. 19, opschrift. Zooals men ziet, luidt het opschrift voor dit hoofdstuk eenigszins anders dan het door Lelong, en ook door anderen na hem, gelezen werd. Tot ieders verontschuldiging dient gezegd, dat de roode inkt zóó afgesleten is, dat slechts enkele letters nog geheel aanwezig zijn; toch is, met behulp van een draadteller, zoogoed als alles nog te onderscheiden. De weinige letters die heelemaal afgesleten zijn, staan cursief gezet tusschen rechte haakjes. - darsassinen hs.: dardaninen Men zou geneigd zijn de n van -ni- als het overblijfsel van ff te beschouwen, maar zulks is toch niet het geval: 't is wel degelijk een n. Men mag te eer tot deze tekstverbetering overgaan, aangezien in vs. 1309 het even verkeerde sarrasijn staat. Men mag toch immers wel aannemen, dat Velthem én in dit opschrift én in vs. 1309 hetzelfde woord zal gebruikt hebben, welk dan ook; dat er twee verschillende staan, is wel een bewijs dat er door den eenen of anderen afschrijver geknoeid is; dat het eerste dezer twee woorden zoo goed gelijkt op arsasinen bewijst dat dit woord moet verknoeid zijn, en niet b.v. sarrasinen - vrouwen in het hs. voluit. 1273 Es ene stat heet Sardanay hs.: Es ene stat es sardanai
Vinc.: locus qui sardani dicitur C.J.M. van Gelder-van de Water wil lezen: Es ene stat Sardanai (Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 238).
-
voetnoot1267
-
Vinc.: cayphas sub archiepiscopo cesariensi. Heeft Velthem in het adjectief een persoonsnaam gezien?
-
voetnoot1268-1271
-
Vinc.: Neapolis et tyrus et acon et hierusalem nullo mediante spectant ad regem.
|