925[regelnummer]
Torienten ward sonder waen
So es Hermon die berch gestaen.
Waest dat Melchisedech jegen quam
Abraham met brode ende met wine,
Verwect[e] doe der weduwen sone.
|
-
voetnoot+
- Cap. 14, opschrift. Bij Vinc.: De civitatibus et locis galilee.
-
voetnoot855
-
Capharnaam is waarschijnlijk aan rijmdwang te wijten; elders, b.v. reeds enkele verzen verder, in vs. 864, gebruikt Velthem den juisten vorm.
-
voetnoot860
-
Corasaym. Bij Vinc.: Corrozaym, d.i. Chorazin.
-
voetnoot864-869
-
Vinc.: Castrum vero capharnaum versus dexteram a mari est situm Ad duas autem leucas a capharnaum est collis in declivo montis. qui scilicet locus mensa dicitur. eo quod ibi pavit dominus .v. milia hominum ex quinque panibus ordeaceis. Velthem heeft dus de collis... qui... locus mensa dicitur en Castrum...capharnaum door elkander gehaald.
-
-
[tekstkritische noot]872 openbarde in het hs. voluit. 874 honichraten hs.: honich raten 879 en 880 hem in het hs. voluit. 884 wintgat hs.: wint gat 888 Es hs.: Ende Bij Vinc.: Ad duas vero leucas a genezareth est magdalum castrum enz. De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water, die ook Magdalum wil lezen in plaats van Magdalanum (zie Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 228), wal echter niet hoog noodig is: de fout kan reeds gemaakt zijn door Velthem zelf.
-
voetnoot871-874
-
Vinc.: ubi dominus post resurrectionem apparens discipulis comedit cum illis partem piscis assi et favum mellis.
-
voetnoot875-881
- Velthem wijzigt hier Vincentius' voorstelling, die alleen van Christus' wandelen op het water gewaagt: In predicto mari ambulans ipse super aquas dixit petro. Modice fidei quare dubitasti (vgl. Matth. 14, 31).
-
voetnoot882-886
-
Vinc.: Versus sinistram a concavo montis genezareth surgit ventus. cuius inquilini sentiunt impetus. Velthem heeft het alweer maar half begrepen.
-
voetnoot887-890
- zijn evenzoo een slechte vertaling. Vinc. zegt: Ad duas vero leucas a genezareth est magdalum castrum a quo maria magdalena dicta est.
-
-
[tekstkritische noot]892 serrasine in het hs. voluit. 898 Cytharath hs.: cytharach Zie verder ook nog de aanteekening op vss. 897-900 hieronder. 899 sint[.] hs.: sinte Uit het rijm blijkt dat Velthem den naam Tiberias tot Tiberius verknoeid heeft, en een of andere kopiïst heeft er een heiligen Tiberius van gemaakt, zooals terecht wordt opgemerkt door C.J.M. van Gelder-van de Water, die tevens de aan te brengen verbetering heeft aangewezen (zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 228). 900 Tyberio de o in het hs. boven op een u 904 Bethulia hs.: berch voluit. Uit het oorspronkelijke bij Vinc.: hinc ad quattuor leucas est Bethulia civitas blijkt ten overvloede dat berch het overblijfsel is van den eigennaam Bethulia. Wellicht stond het woord in het voorbeeld van den (of: een) kopiïst afgekort tot beth' De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 228.
-
voetnoot893
-
Vinc.: ubi habitaverunt tribus zabulon et neptalim.
-
voetnoot896
-
die coninc van tyram. Vinc.: regi... tyri. De juiste benaming Tyrus was Velthem toch niet onbekend.
-
voetnoot897-900
-
Vinc.: Ad duas vero leucas a magdalo fuit cithareth civitas. que modo est tyberias. tyberia dicta vulgariter a tyberio imperatore romano. Velthem heeft magdalo óf als een nominatief opgevat, óf uit rijmdwang na van den Latijnschen datief gebruikt. Wat Cithareth betreft, Vineentius zelf is hier in de war: Tiberias heeft nooit Cithareth geheeten, wel echter Chinnereth (Chinnerôth), zooals in Jos. 11, 2; 19, 35 en 1 Kon. 15, 20 (zie b.v. Gesenius, Hebräisches u. Chaldäisches Handwörterb., 9. Aufl. s. 392 b); vandaar de zee Chinnereth (zie Num. 34, 11) = het meer van Tiberias.
-
-
[tekstkritische noot]905 Tyberiadoee C.J.M. van Gelder-van de Water wil lezen Tyberiadee ( Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 228), maar de foutieve vorm kan heel goed van Velthem zelf afkomstig zijn. Zie ook de aanteek. hieronder. 906 in Galylee hs.: ende voluit. De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water t.a.p.; zie trouwens vs. 1210. 907 vard in het hs. voluit. 912-924 De leemten in deze verzen zijn ontstaan, doordien in het hs. een gat is, waarop, zooals gewoonte was, een stukje perkament geplakt werd dat sedert verloren gegaan is. Het had den vorm van een onregelmatige ruit, waarvan de bovenste punt tusschen vrouwē en moeder in vs. 911 zat, de onderste vlak naast het laatste woord van vs. 925; de linker tusschen vss. 920 en 921, de rechter in margine op de hoogte van vs. 915. In den tekst kan de positie van het opgeplakt stuk perkament niet goed uitkomen, daar de verkortingen opgelost zijn; wat van het einde der verzen overgebleven is, staat juist zóó gedrukt als het in 't hs. staat. Door C.J.M. van Gelder-van de Water is een poging gedaan om het ontbrekende met behulp van het Latijn volgenderwijze aan te vullen ( zie het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 229) :
‘Vier milen torienten waert stoet
Van Nazareth een dorp min no mee,
Dat men heet Cana in Galilee,
915[regelnummer]
Ende twee (Latijn eene) milen van Nazareth
Es Rebuth die stat geset;
Daer wilden die Joden ....
Ende vier milen van Nazareth mede
920[regelnummer]
Staet Thabor die berch gerede,
Daer onse Here hem openbaerde (of: verbaerde)
Jegen Peter, sine jongers waerde,
Ende jegen Jacop, ende jegen Janne,
Ende twee milen van desen vordanne
925[regelnummer]
tOrienten waert sonder waen
So es Hermon die berch gestaen.’
-
voetnoot905-906
-
Vinc.: Porro ad decem leucas a tyberiade. sita est nazareth galilee. Velthem heeft hier blijkbaar weer Tyberiade voor een eersten naamval aangezien.
-
voetnoot907-911
-
Vinc.: et inde ad duas in via que ducit ad acon. sita est sapharia civitas anne matris beate virginis marie.
-
voetnoot912-926
-
Vinc.: Ad quatuor leucas a nazareth. et ad duas a sapharia ex orientis parte est chana vicus galilee. Ad unam vero leucam a nazareth locus est quem rebuth vulgariter dicunt. unde judei jhesum precipitare voluerunt. Iterum ad quatuor miliaria de nazareth mons est thabor. in quo transfiguravit se dominus coram petro et johanne et jacobo. Ad duas leucas a thabor versus orientem est mons hermon. Zie verder de noot hierboven.
-
-
[tekstkritische noot]Ofschoon deze aanvullingen zeer zeker een goede Middelnederlandsche vertaling zijn van den tekst van Vincentius, zoo zijn er toch enkele onder die even zeker niet de eigen woorden van Lodewijk van Velthem kunnen geweest zijn, en alleen naar den zin, niet naar den vorm juist zijn. Dit blijkt uit een nauwkeurige beschouwing van het handschrift. Zoo kan vooreerst in vs. 912 niet gestaan hebben torientē w'd zooals de kopiïst zou geschreven hebben, omdat 1o na milen een v met de eerste helft van een o of een e volgt en vóór stoet een overblijfsel van een letter staat, die geen d kan geweest zijn; 2o zelfs al waren die overblijfselen er niet, er dan nog geen plaats zou zijn om torientē w'd te zetten. In vs. 913 zullen zeker de woorden een dorp moeten voorkomen, maar of het overige van het vers moet luiden min no mee is op zijn minst twijfelachtig: vóór mee ziet men boven den regel een verkortingsteeken voor er: misschien stond er een dorp emmer mee In vss. 914-916 schijnen de aanvullingen aan geen twijfel onderhevig: in vs. 915 is naast mi nog het bovenste gedeelte der volgende l te zien; in vs. 916 is na rebu nog een spoor van een t over. Vss. 917 en 918 zijn moeilijker aan te vullen: in het hs. is duidelijk te zien, dat op de d van wild een e volgde; in vs. 918 staat wel degelijk Prinf zeer duidelijk, in strijd met de bewering van C.J.M. van Gelder-van de Water, als zou het hs. hier
onduidelijk zijn en als zou er waarschijnlijk Piin staan (ik geloof niet dat de ij in het hs. een enkele maal als ii geschreven is). Op de f van Prinf volgt de bovenhelft van een t. Maar juist daar ligt de moeilijkheid. Als men vs. 917 volgenderwijze aanvult: ‘Daer wilden die joden onsen here’ dan zoo vs. 918 moeten beginnen met een onbepaalde wijs, b.v. met Prinden, d.i. aangrijpen; maar er staat nu eenmaal Prinst- De aanvullingen voor vss. 919-922 lijken weer zeer aanlokkelijk: in vs. 919 ziet men na Ende nog de punt vóór het getal iiij alsook het tipje van de eerste i; maar het is bedenkelijk, dat vóór ede op 't eind van 't vs. nog een been staat van een letter, die klaarblijkelijk geen r was; na on in vs. 921 is nog het onderste gedeelte van se zichtbaar en vóór de aan 't einde van 't vers is nog de bovenkrul eener r te zien: er zal wel openbarde gestaan hebben, zooals deze kopiïst gewoonlijk schrijft. Voor vs. 922 wordt de aanvulling eenigszins twijfelachtig ten gevolge van het overgebleven eerde. De aanvulling van vs. 923 is aan geen moeilijkheid onderhevig; of die voor vs. 924 juist is, schijnt twijfelachtig: vooreerst is het niet volkomen zeker, dat de letter die na desen volgt een v is; ten tweede is er tusschen die letter en anne een overblijfsel van een andere onder den regel, vreemd genoeg, oogenschijnlijk een g. Ten derde: de letter die onmiddellijk aan
anne voorafging en waarvan men nog een gering overblijfsel ziet, was wellicht wel een d, maar dan blijft nog dit bezwaar over, dat de ruimte tusschen desen en anne voor vord te groot is.
-
-
[tekstkritische noot]933 oec [...] intgone hs.: oec int intgone De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 230. 934 Verwect[e] hs.: Verweet De verbetering is reeds aangewezen door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 230. 935 Lelong heeft hier gelezen Naym dal en sedert heeft niemand opgemerkt dat die lezing fout is, ofschoon het woordje doe er zeer duidelijk staat. Daarmede vervallen natuurlijk de voorstellen tot emendatie van C.J.M. van Gelder-van de Water t.a.p. maar tevens wordt de kwestie verplaatst naar het volgende vers. 936 Nu blijkt dat het rijmwoord aan dit vers ontbreekt. Het is duidelijk dat de kopiïst door het bijna gelijkluidend slotwoord van het volgende vers van de wijs is geraakt. Zoogoed als zeker is alsoe het ontbrekende woord: het is een van Velthems meest geliefde stopwoorden. 938 wel[.] hs.: welt blijkbaar het werk van den kopiïst, die meende dat de twee voorgaande verzen op elkander rijmden, en dit vs. met het volgende wilde doen rijmen. De verbetering is reeds aangebracht, ‘om het rijm,’ door C.J.M. van Gelder-van de Water in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 12, 230.
-
voetnoot931-934
- Bij Vinc.: Ad duas leucas a thabor sita est in monte civitas naym. in cuius porta dominus filium vidue suscitavit. Onvertaald blijft dus in cuius porta, evenals wat nog verder bij Vinc. volgt: Superius a naym est locus qui dicitur torrens vel caverna cyson . in monte ubi consilio delbore vir eius barach vicit ydumeos.
|