Het volkomen huwelijk
(1926)–Th.H. van de Velde– Auteursrecht onbekendEen studie omtrent zijn physiologie en zijn techniek Voor den arts en den echtgenoot geschreven
[pagina 84]
| |
Hoofdstuk VI
| |
[pagina 85]
| |
Dat wij deze laatste bij voorkeur en met nadruk in onze beschouwing betrekken, geschiedt omdat het een verschijnsel is, hetwelk bijzonder opvalt, geregeld terugkeert en bijzondere beteekenis heeft als teeken, dat geen zwangerschap is ingetreden. Overal en ten allen tijde heeft de menstruatie voor de vrouwen en voor de artsen dienst gedaan als een uurwerk, dat de belangrijkste gebeurtenissen in de geslachtsorganen aanwijst. Ook wij zullen van dit uurwerk als tijdmeter gebruik maken en het op elkaar volgen der phasen van verschillende functies der geslachtsorganen en van vele andere verrichtingen van het lichaam dáárnaar rekenen. Derhalve deelen ook wij dus de vierwekelijksche perioden, waarin het leven van de normale, niet-zwangere vrouw verloopt, zóó in, dat zij van den eersten dag der menstruatie af gerekend worden tot den 28en dag, welke op het begin der bloeding volgt.
* *
Op welken dag heeft dus de ovulatie plaats? Aldus luidt, kort gezegd, de vraag, die wij hierboven stelden. Hare beantwoording is niet alleen van theoretisch belang. Want aangezien de tijd, kort na het vrijkomen van het ei, klaarblijkelijk de meest geschikte is voor een bevruchtenden coitus, heeft men er altijd groote waarde aan gehecht, dit tijdstip uit te vorschen. Men is daarbij allerminst tot overeenstemmende conclusies gekomen. In de laatste jaren is het ons evenwel door talrijke waarnemingen bij buikoperaties (die wegens bepaalde, voor den gang van zaken in dit opzicht onbelangrijke, afwijkingen uitgevoerd moesten worden, en die daarbij niet zoo dringend waren, dat men ze niet tot een voor deze observaties geschikt tijdstip kon uitstellen) en door nauwkeurig onderzoek van vrouwen, bij welke de bersting van het eiblaasje op andere wijze duidelijk waarneembaar was, gelukt om zooveel inzicht in dit vraagstuk te krijgen, dat ik mg, zij het ook niet geheel zonder innerlijk voorbehoud, gerechtigd acht, een en ander voor te stellen als volgt: Onmiddellijk nadat, ongeveer twee dagen vóór de menstruatie, een eitje, dat niet bevrucht werd, afgestorven is, begint de ontwikkeling van een nieuwen follikel van De Graaf. Zij schrijdt gestadig voort totdat het blaasje rijp geworden is. Volgens mijn eigene waarnemingen, welke in overeenstemming zijn met die van anderen, is dat op den elfden, twaalfden, of dertienden dag het geval. Al moet worden toegegeven, dat een vroegere of latere rijpwording mogelijk is, en dat bepaaldelijk door een coitus de bersting wat vervroegd kan worden, zoo komt men toch wel het dichtste bij de waarheid, wanneer men aanneemt, dat - zoowel gemiddeld, als ook in absoluten zin, d.w.z. als het meest voorkomende, gerekend - de twaalfde dag die is, | |
[pagina 86]
| |
waarop de follikel berst en dus het nieuwe ei vrij komt. Het vindt zijn weg naar een eileider, blijft ongeveer vijftien dagen leven, en gaat daarna, indien het middelerwijl niet bevrucht is, dood. Dadelijk daarop begint een nieuwe follikel van De Graaf te groeien, waarmede een nieuwe cyclus aanvangt.
* *
In de eierstokken bestaat, tengevolge van den voortdurenden groei van kleine, zich tot een zekere hoogte ontwikkelende, follikels, eenige mate van spanning. Zoodra een blaasje van De Graaf begonnen is zich verder te ontwikkelen, wordt deze spanning grooter omdat de hoeveelheid vloeistof in den follikel toeneemt. De spanning stijgt steeds meer; zij bereikt haar hoogtepunt op het oogenblik voordat de follikel tot bersting komt, om dan opeens aanzienlijk te verminderen. Het plotselinge verlies van de betrekkelijk groote hoeveelheid vloeistof doet vermoedelijk zelfs de totaalspanning in den eierstok tot beneden den graad, dien zij bij het begin van den groei van den pas gebarsten follikel bezat, dalen. Zij wordt dan langzamerhand weder grooter tengevolge van de verdere ontwikkeling der kleine follikels, totdat één van deze laatste verder uit gaat groeien en een nieuwe cirkel gesloten wordt, beter gezegd, totdat een nieuwe spanningsgolf aanrolt. Spanning heeft ontspanningsdrang ten gevolge. Bij sommige vrouwen blijkt deze ontspanningsdrift uit een versterking van de neiging tot geslachtelijke gemeenschap in de dagen, die aan de bersting van den follikel voorafgaan. Ik maakte daarop reeds in Hoofdstuk II eene toespeling. Roept men zich in samenhang hiermede de reeds aangeduide mogelijkheid voor den geest, dat een in dezen tijd plaatsvindende coitus (tengevolge van de congestie en de daarmede gepaard gaande plotselinge tijdelijke vermeerdering van spanning, en soms ook door mechanische inwerking) de bersting van den follikel regelrecht kan veroorzaken; denkt men verder aan de in het vorige Hoofdstuk besprokene, juist op dat tijdstip bestaande, gunstige levensvoorwaarden voor de zaadcellen in de scheede (het geringe gehalte aan zuur, hetwelk geheel naar wensch van deze cellen is); en neemt men ten slotte in aanmerking dat de ovulatie onmiddellijk gevolgd wordt door veranderingen in de geslachtsorganen zoowel als in het geheele organisme, welke van dien aard zijn, dat zij aan het bevruchte ei de best mogelijke voorwaarden voor zijne ongestoorde verdere ontwikkeling bieden; - dan springt het in 't oog, op welk een volmaakte wijze de natuur de gebeurtenissen in elkander doet grijpen om haar doel, de voortplanting, en daarmede de instandhouding van de soort, te bereiken. | |
[pagina 87]
| |
Dit over de manier, waarop het ovarium zijn eerste taak volbrengt, en omtrent dat, wat hiermede onmiddelijk samenhangt. De golfbeweging van het rijpworden der follikels en van de spanning in den eierstok is op Plaat V door de onderste zwarte lijn weêrgegeven. * * *
Thans vraagt de tweede taak van het orgaan onze aandacht. Hoe beschermt de werking van den eierstok het ei, nadat het is vrij gekomen? Het antwoord luidt: dáárdoor, dat zij in het lichaam die voorwaarden schept, welke voor zijn behoud, zijne vasthechting in het baarmoederslijmvlies, zijne ontwikkeling en zijn voeding, de beste zijn. Tot dit doeleinde dient de corpus-luteum-klier. Zij is, zooals wij reeds hebben uiteengezet, een klier met zoogenaamde inwendige afscheiding, omdat zij geen uitvoergang bezit en hare afscheidingsproducten regelrecht aan het doorstroomende bloed afgeeft, hetwelk deze producten dáárheen vervoert, waar hunne werking moet worden uitgeoefend. Het gele lichaam is niet een voortdurend bestaande klier. Integendeel, elk corpus luteum bestaat slechts zoolang als het ei, waarbij het behoort en waarvoor het werkt, in leven is (en daarenboven nog verder acht dagen, gedurende welke het bezig is weer te verdwijnen). Blijft het ei leven, omdat het bevrucht werd, dan blijft het corpus luteum verder bestaan; het bereikt zelfs een meer aanzienlijke grootte dan in het geval dat de vrouw niet zwanger werd. Maar sterft het ei af, dan wordt het gele lichaam van stonde af aan kleiner en kleiner, waarmede een sterke achteruitgang van zijn functie gepaard gaat. Spoedig echter zal zich een versch corpus luteum ontwikkelen, want de voorbereiding daartoe vangt zonder uitstel aan, wijl een nieuwe follikel van De Graaf zijnen groei onmiddellijk begint. Het is ons bekend dat, zoodra de follikel gesprongen is, zich uit de cellen van zijnen wand het gele lichaam gaat vormen. De ontwikkeling daarvan vindt betrekkelijk snel plaats. Hand in hand hiermede doet zich de inwendige afscheiding van deze klier gelden. Hoe snel de vorming plaats grijpt, hoe ver de ontwikkeling eiken dag gevorderd is, kunnen we begrijpelijkerwijze niet met zekerheid en nauwkeurigheid weten. Niettemin bieden de publicaties van L. Fraenkel, R. Schröder, R. Meyer en vele anderen, genoeg houvast om te kunnen zeggen, dat het proces met groote waarschijnlijkheid in de eerste vier dagen snel, in de vier daarop volgende langzamer vordert, zoodat na deze acht dagen het corpus luteum zijn bloeitijdperk bereikt heeft. Gedurende | |
[pagina 88]
| |
een dag of zes, meestal zelfs zeven, blijft dan de klier in volle werkzaamheid; ja, hare ontwikkeling neemt nog een weinig verder toe, - totdat er plotseling, tengevolge van den dood van het ei een einde aan komt. Een sterke teruggang doet zich gelden en in verloop van acht dagen is het gele lichaam zoo klein geworden, dat men het praktisch als niet meer bestaande moet beschouwen. De gele lijn van Plaat V brengt het gezegde in beeld en verschaft ons een voorstelling zoowel van den groei en van den achteruitgang van het corpus luteum als van de, nauw daarmede samenhangende, intensiteit zijner werkzaamheid. Een vergelijkende beschouwing van de onderste zwarte en van de gele lijn maakt het mogelijk, den groei van De Graaf's follikel en de vorming van het corpus luteum in hunnen samenhang te vergelijken. Wij zien bij deze beschouwing, dat de corpus-luteum-golf onmiddelijk begint wanneer die van den follikelgroei breekt, en dat een nieuwe golf van de laatstgenoemde soort komt aanrollen zoodra de ‘gele'’ is gaan dalen. Op de golftoppen liggen de geboorte van het ei en zijn dood. Omtrent den innerlijken samenhang kan men slechts dit zeggen: Het corpus luteum verhindert de vorming van een nieuw eiblaasje (teleologisch gesproken, omdat een nieuw ei onnoodig en niet wenschelijk is, zoolang de voorbereidingen tot de ontvangst van het pas vrij gekomene, nog op bevruchting wachtende, ei nog aan den gang zijn). De dood van het ei maakt een einde aan de beteekenis van het corpus luteum; dit beperkt plotseling zijne afscheiding aanzienlijk en vermindert haar verder in steeds sterkere mate, waardoor de verhindering der ontwikkeling van een volgend eiblaasje ophoudt en een nieuw ei kan beginnen te rijpen. Van welken aard is echter de werking, waardoor de bersting van den follikel tot de ontwikkeling van het corpus luteum leidt? En hoe maakt de dood van het ei aan het bestaan van dit lichaam een einde? Men kan misschien de eerste vraag nog beantwoorden door aan te nemen dat hier een reactie van het bloedserum in het spel is, die door de aanweziigheid van het ‘vreemde’ eiwit der uitgestorte follikelvloeistof in de buikholte wordt teweeggebracht. Ook zijn er pogingen gedaan om het tweede verschijnsel op een analoge wijze te verklaren. Maar ik vrees toch, dat men zich daarmede te diep in de wetenschappelijke speculatie steekt, zoodat ik er den voorkeur aan geef, het hier bij een groot vraagteeken te laten.
* * * | |
[pagina 89]
| |
Op niet minder werkzame, om niet te zeggen nog krachtiger, wijze vervult het gele lichaam zijn taak, waar het door middel van zijne afscheidingsproducten het baarmoederslijmvlies er toe brengt, zich op het nestelen en de voeding van het ei (dat inmiddels bevrucht moet worden) voor te bereiden. Onder dezen invloed maakt in het genoemde slijmvlies een tijdperk, waarin het slechts een betrekkelijk geringe dikte bezat, plaats voor een ontwikkeling, die het eerste stadium van een zwangerschapsslijmvlies vormt en met een regelrechte woekering gelijk staat. Nadat Hitschmann en Adler (Weenen) in 1907 de phasen van deze woekering: beschreven en hare beteekenis uiteengezet hebben, is L.F. Driessen (Amsterdam) er, door tal van nauwkeurige mikroskopische onderzoekingen, in geslaagd dit vraagstuk geheel tot klaarheid te brengen. Ik heb de resultaten van zijn onderzoek, in het Nederlandsch Tijdschrift voor Verloskunde en Gynaecologie (Jaargang 1915) openbaar gemaakt, in getallen uitgedruktGa naar voetnoot1) om er een graphische voorstelling van te kunnen maken. Zij is op Plaat V als roode curve te vinden. Men ziet hoe zij, een phase van rust afbrekend, op den tweeden dagna het ontstaan van het corpus luteum begint te stijgen en regelmatig, tezamen met de lijn, die de werking van dit lichaam aangeeft, verder stijgt. Gedurende het bloeitijdperk van het gele lichaam loopen beide krommen zelfs in opvallende mate evenwijdig, om op denzelfden dag hun hoogste punt te bereiken. Onmiddelijk nadat uit de scherpe daling van de gele lijn het ophouden van den prikkel blijkt, zien wij dan ook de roode, die het effect van dien prikkel uitdrukt, naar beneden gaan. Binnen een klein aantal dagen wordt het dal van de golf, die een hernieuwde phase van rust, van indifferentie, voor het slijmvlies beteekent, dan weer bereikt. Kort na het begin van deze daling, na 1-2-3-4 dagen, meestal (en ook gemiddeld) na twee, treedt de menstruatie in. Plaatselijk, in de baarmoeder, wordt deze gekenmerkt door het te gronde gaan en de afstooting van het grootste gedeelte van het gewoekerde slijmvlies, en door afscheiding van bloedige vloeistof, waarin het bloed zoodanig | |
[pagina 90]
| |
kan gaan overheerschen, dat het schijnt alsof de vloeistof uit niets anders bestaat. Voor het geheele vrouwelijke organisme gaat de beteekenis van de menstruatie ver boven die der genoemde plaatselijke verschijnselen uit. Trouwens, ook deze laatste moeten als deel van een algemeene lichaamsreactie worden opgevat. Wij komen op dit alles later uitvoerig terug. * *
Thans willen wij eerst onze aandacht wijden aan de rood-gestippelde kromme, die eveneens slijmvlies-onderzoekingen van Deiessen, door mij in getallen getransponeerd en in curve gebracht, betreft. Zij stelt de ophooping van glycogeen in het baarmoederslijmvlies voor, van een stof dus, die als verbindingsschakel tusschen koolhydraten en suiker de beteekenis van een gewichtig reservemateriaal bezit, zoodat deze ophooping op een plaats, die er toe bestemd is het bevruchte ei te herbergen en te voeden, als een voorbereiding tot deze functie kan worden beschouwd. Ook deze krommeGa naar voetnoot1), die in het algemeen gesproken, evenwijdig met de slijmvliescurve verloopt, stijgt twee dagen na het onstaan van het gele lichaam, volgt verder de lijn, die de functie van dit lichaam aangeeft, en daalt snel, zoodra zijn teruggang is begonnen. * * *
De borsten, deze op een afstand gelegen geslachtelijke organen, nemen eveneens deel in de golfbeweging; zij volgen, evenals de reeds besproken verschijnselen, de drie phasen van de corpus-luteum-golf, hare stijging, haar hoogtestadium, en hare daling. A. Rosenberg heeft dat door zijn mikroskopisch-anatomisch onderzoek van borstklieren, | |
[pagina 91]
| |
uit verschillende gedeelten van den menstruatiecyclus afkomstig, bewezen. (‘Die menstruellen Mamma-Veränderungen’, Zentralblatt für Gynäkologie, 1923, No. 3). Hij zelf heeft deze cyclische veranderingen in een curve weêrgegeven, die ik als de blauwe lijn van plaat V laat afdrukken. Ik geef haar een plaats bovenaan, omdat de borstklieren toch altijd slechts kleiner worden, nooit verdwijnen, en de kromme dus ook in het golfdal nog op behoorlijken afstand van de nullijn moet blijven. Evenals de door de werking van het corpus luteum teweeggebrachte veranderingen van het baarmoederslijmvlies moet de door Rosenberg beschreven vergrooting der borstklierelementen als het beginstadium van zwangerschapsveranderingen worden opgevat. Voor ieder ei, dat den eierstok verlaat, verwacht dus de natuur de bevruchting. Telkenmale treft zij de voorbereidingen voor alles, wat op die bevruchting moet volgen. En telkenmale breekt zij al het opgebouwde weder af, wanneer aan hare verwachting niet is voldaan. Dat de borsten voor de menstruatie zwellen, vaster aanvoelen en zelfs hinderlijk kunnen worden, is een algemeen bekend verschijnsel. Het zou echter verkeerd zijn, deze zwelling voor identiek met den door Rosenberg beschreven praemenstrueelen groei te houden. Dat is zij zeker niet. Ten eerste treden de beide verschijnselen niet geheel gelijktijdig op. En bovendien kan de voelbare zwelling veel te snel komen en weêr verdwijnen om van groei afhankelijk te kunnen zijn. Of men den door Rosenberg beschreven groei voelen kan, laat ik liever in het midden. Misschien bij de eene vrouw wel, bij de andere niet. De zwelling der borsten, die men gewoonlijk voelt, is echter waarschijnlijk afhankelijk van een versterkte vulling der organen met bloed, welke op hare beurt meestal weder veroorzaakt wordt door een verwijding der kleine bloedvaten. Deze laatste kan evenwel niet alleen als gevolg van chemische invloeden (b.v. door inwendige secretie) optreden, zij kan ook langs reflectorischen weg ontstaan. Een goed voorbeeld van het gezegde, en tevens een interessante bijdrage tot de beantwoording van de vragen, die ons hier bezighouden, zien wij in de snel voorbijgaande zwelling der borsten, welke men bij menige vrouw in den tijd tusschen twee menstruaties, nauwkeuriger uitgedrukt, kort voor de bersting van het eiblaasje, kan waarnemen. In dit geval is een verklaring door groei van het klierweefsel met zekerheid uitgesloten. Maar de zwelling vertoont zich. Zij komt tot stand door congestie, een aandrang van bloed, die hier op een reflex berust, welke van de verhoogde spanning in den eierstok (vergelijk de onderste, zwarte curve van plaat V) uitgaat, - een congestie, die niet zelden ook in de geslachtsorganen bemerkbaar is. Een bewijs voor | |
[pagina 92]
| |
deze verklaring levert het - op naam van P. Strassmann staande - feit, dat een inspuiting van gelatine in den eierstok, die alleen door verhooging van spanning prikkelt, dezelfde congestieverschijnselen te voorschijn roept. * * *
Van welk een groote beteekenis en hoe sterk de invloed der werking van het ovarium op de geslachtsorganen, is, hebben wij boven uiteengezet. Niet minder sterk, en van niet minder beteekenis, is de invloed van den eierstok op het geheele organisme van de vrouw. Dat zullen wij thans zien.
Sinds de waarnemingen van Mary Putman Jacobi (1876) en de studie van Goodman (American Journal of Obstetrics, 1878), welke later door een groot aantal onderzoekers bevestigd en uitgebreid werden, is het bekend, dat de belangrijkste levensprocessen bij de normale vrouw gedurende den geslachtsrijpen leeftijd schommelingen in hunne intensiteit vertoonen. Een phase met grootere sterkte, in den praemenstrualen tijd, wordt gevolgd door eene met geringere intensiteit, die ongeveer in het midden tusschen twee menstruaties valt. Deze phase gaat weer in een stijgende over, die een nieuw hoogtestadium inleidt. Zoo gaat het, indien geen zwangerschap optreedt, gewoonlijk zeer regelmatig, onafgebroken voort, in perioden van vier weken. Men heeft deze golfbeweging aangetoond met betrekking tot de lichaamstemperatuur, de werkzaamheid van het hart, den bloeddruk, de spierkracht, de werking van de nieren, de stofwisseling, en (zooals wij boven gezien hebben) juist in de laatste jaren ook wat de geslachtsorganen zelf betreft. En het wordt steeds meer duidelijk, dat in de levensverrichtingen der vrouw nog op menig ander gebied zulk een schommeling van intensiteit (die men ook met het afwisselen van ebbe en vloed kan vergelijken) gevonden zal kunnen worden. Ik heb er in mijne, in 1904 verschenen, monographie ‘Ueber den Zusammenhang zwischen Ovarialfunktion, Wellenbewegung und Menstruation’ (Haarlem, de Erven F. Bohn) op gewezen, dat de besproken periodiciteit op de eenvoudigste manier kan worden waargenomen in het verloop van de lichaamstemperatuur. Hare curve spreekt duidelijk en loopt practisch evenwijdig met die, welke een graphische voorstelling van de andere levensverrichtingen geven, zoodat zij gevoegelijk als vertegenwoordigster van de andere krommen mag worden beschouwd. In het genoemde geschrift heb ik verder doen zien, dat men het | |
[pagina 93]
| |
verloop van de lichaamstemperatuur het eenvoudigste en het beste leert kennen door de curve der ochtendtemperaturen, omdat bij het opnemen van deze temperatuur, iederen dag op hetzelfde uur, dadelijk na het ontwaken, de grootste waarschijnlijkheid bestaat, dat men een ‘zuivere’ temperatuur zal waarnemen, niet beïnvloed door bijomstandigheden, door voedselopname, beweging enz. Indien men dan de uit deze temperatuurmetingen verkregen kromme nog volgens de methode van Bloxam bewerkt, dus als waarde (temperatuur) van eenen dag die aanneemt, welke men als gemiddelde uit den voorafgaanden, den volgenden, en den dag zelf, verkrijgt, zoo maakt men den invloed, dien toevallige omstandigheden op de gestalte van de curve kunnen uitoefenen, nog kleiner. Ik heb toentertijde dergelijke krommen openbaar gemaakt en sedert dien nog talrijke andere uit de ochtendtemperaturen van vrouwen en meisjes verkregen. Een ieder kan een dergelijke waarneming doen, wanneer hij een nauwgezette, regelmatig levende, gezonde, geslachtsrijpe vrouw verzoekt, eiken morgen, dadelijk na het ontwaken, met een goeden thermometer zorgvuldig hare lichaamstemperatuur op te nemen en deze onmiddellijk te noteeren. De hier gebruikte bijvoeglijke naamwoorden dienen allerminst alleen ter versiering. Integendeel, de genoemde eigenschappen moeten als volstrekt noodzakelijke voorwaarden ter verkrijging van een bruikbaar resultaat worden beschouwd. Ik heb dit in mijn boek van 1904 reeds betoogd, doch moet het nu met nadruk herhalen, omdat er intusschen onderzoekers geweest zijn, die ze niet, of althans niet voldoende, in aanmerking hebben genomen, met het gevolg dat zij de golfbeweging niet hebben kunnen waarnemen. Ik moet zelfs de bovengenoemde voorwaarden nog in dien zin Verzwaren, dat de proefpersoon een zekere beschaving en een zekeren welstand moet bezitten. Want het is mij, ondanks nauwkeurige aanwijzingen (die echter nooit zoover mogen gaan, dat de proefpersoon weet, welk verloop van de temperatuur te verwachten is) maar zelden gelukt, van vrouwen uit de volksklasse bruikbare gegevens te bekomen. De temperaturen van zaalpatiënten zijn om die reden, en omdat in een ziekenhuiszaal ten tijde van het opnemen der ochtendtemperaturen juist de grootste drukte van den geheelen dag heerscht, voor de besproken studiedoeleinden geheel en al onbruikbaar. Bovendien zijn deze vrouwen toch niet dan bij hooge uitzondering volkomen gezonde menschen. * *
Mijne voor twintig jaren uitgesproken opvatting omtrent den samenhang tusschen de in de temperatuurcurve tot uitdrukking komende golfbeweging der levensverschijnselen in het vrouwelijk | |
[pagina 94]
| |
organisme, de menstruatie en de functie der ovaria, moet ik thans gedeeltelijk herzien, omdat ons weten sindsdien verrijkt is met twee fundamenteele gegevens: de beteekenis van het corpus luteum en zijne inwendige afscheiding, welke wij in de eerste plaats aan de onderzoekingen van L. Fraenkel en van Born te danken hebben; en de kennis van de, de menstruatie met zich brengende, cyclische veranderingen van het baarmoederslijmvlies, die wij sedert het werk van Hitschmann en Adler en later vooral van Driessen bezitten. Wij hebben aan deze gegevens, in hunne betrekking tot elkander, reeds de aandacht, die hun toekomt, gewijd, waar wij ze aan de hand der hen betreffende curven bespraken. Gaan wij thans na, hoe de verhouding van die curven is tot de zwart geteekende, volgens Bloxam uitgerekende, ochtendtemperatuurcurve, die als vertegenwoordigster van de ‘algemeene’ (in tegenstelling tot de ‘plaatselijke’, in de geslachtsorganen waarneembare) levensverschijnselen mag gelden. Ik heb uit de krommen, die tot mijne beschikking staan, juist deze uitgezocht om op Plaat V mede afgebeeld te worden, omdat zij van een vrouw afkomstig is, bij welke ik den dag der follikelbersting met zekerheid kon vaststellen.
Een korte afwijking van mijn betoog zij mij hier veroorloofd om te verklaren, hoe dit mogelijk was: Een der eierstokken was bij deze vrouw diep in het cavum Douglasii (vergel. Pl. II No. 15) gelegen en zijne zwelling bij de rijping van het eiblaasje maakte zich telkenmale duidelijk (en onaangenaam!) bemerkbaar tengevolge van de inklemming, waaraan het zich vergrootende orgaan in deze beperkte ruimte blootstond. De duidelijke ontspanning, die op de follikelbersting volgde, gaf steeds het gevoel van groote verlichting. Daardoor was deze vrouw in staat, niet slechts den dag, maar soms ook het uur van de ovulatie zonder aarzelen aan te geven. De uitslag van het gynaecologisch onderzoek was, iederen keer als het werd verricht, geheel in overeenstemming met hare zelfwaarneming: de spanning en vergrooting van het orgaan (dat ik bij deze gemakkelijk bereikbare ligging door veelvuldig onderzoek in het verloop van eenige jaren nauwkeurig had leeren kennen) vóór, en de duidelijke verslapping en verkleining na de ovulatie, lieten geen mogelijkheid voor twijfel. Het kwam ook voor, dat ik dezelfde waarnemingen bij deze vrouw kon doen, zonder dat zij zelve de bekende verschijnselen opmerkte, hetgeen wel daaraan zal hebben gelegen, dat in zoo'n geval bijzonder gunstige omstandigheden (zetel van den follikel, geringe vulling van den darm enz.) voor haar aanwezig waren. Ik ben in de gelegenheid geweest nog eenige andere vrouwen te observeeren, die in soortgelijke omstandig- | |
[pagina 95]
| |
heden verkeerden, en heb daarbij dezelfde ervaring opgedaan. Ik meen, dat dergelijke gevallen bijzonder geschikt zijn om het tijdstip der ovulatie op niet-operatieve wijze met vrij groote stelligheid, soms zelfs met zekerheid, te bepalen. In een van deze gevallen was het mij mogelijk, de diagnose der follikelbersting door de aanschouwing, na operatieve opening van de buikholte, te bevestigen.
Keeren wij nu tot onze beschouwing terug, zoo is een blik op de curven voldoende om ons te doen zien, dat de zwarte kromme der algemeene levensprocessen niet slechts ongeveer evenwijdig verloopt met de roode lijnen, die de veranderingen in het baarmoederslijmvlies in beeld brengen, doch dat ook zij de gele lijn der functie van het corpus luteum op in het oog vallende wijze volgt. Daarbij moet het woord ‘volgen’ in strikten zin worden opgevat, hetgeen nog duidelijker zou zijn uitgekomen, indien ik in plaats van de volgens Bloxam samengestelde curve, de oorspronkelijke, eenvoudige, kromme geteekend hadde. (Vergelijk op Plaat VI de onderste curve met haar punt naar beneden, en de Bloxamlijn, die daarbij behoort). De dag der follikelbersting wordt overal daar, waar de curve een duidelijke punt naar beneden vertoont, met groote waarschijnlijkheid door deze punt aangewezen. Lang niet altijd is een dergelijke punt aanwezig, hetgeen men b.v. aan plaat VI, B kan zien, waarop zij den eersten keer niet, den tweeden keer wel voorkomt. In de gevallen echter, die ik in bovenstaande uitwijding besprak, was zij altijd duidelijk en viel steeds tezamen met het tijdstip der sterkste zwelling van het ovarium. Al bezit ik niet van al deze gevallen een volledige curve, temperatuuropnamen van eenige dagen vóór en na de follikelbersting waren niet zoo moeilijk te verkrijgen. En de stijging der temperatuurcurve op den dag na de ovulatie, zoowel als de voortzetting van deze stijging op de volgende dagen, heeft nooit ontbroken. Hiervan ben ik zeker: de stijging der temperatuurcurve wordt niet slechts voorafgegaan door het begin van de functie van het corpus luteum, doch er ook door veroorzaakt, terwijl het hoogtestadium en de daling van de kromme eveneens door deze functie, door haar bloeitijdperk en door hare vermindering, worden beheerscht. Al moge dit ook niet in overeenstemming zijn met mijne vroegere menstruatietheorie, al kan ik dus deze niet in den vorm, waarin ik haar vroeger heb uitgesproken, handhaven, ik kan en wil toch mijne oogen niet sluiten voor een samenhang der verschijnselen, welke op zoo duidelijke wijze uit de curven te voorschijn treedt. In het kort dus: het gele lichaam doet door zijne inwendige afscheiding de algemeene levensverschijnselen in sterkte toenemen, zooals zij ook het baarmoederslijmvlies tot woekering prikkelt. En het gerin- | |
[pagina 96]
| |
ger worden van deze afscheiding veroorzaakt een vermindering van deze algemeene verrichtingen zoowel als een achteruitgang van het baarmoederslijmvlies en het intreden van de menstruatie. Ten bewijze, dat dit alles door den invloed van inwendige afscheiding plaats vindt, en niet door tusschenkomst der zenuwen, zoude ik de talrijke argumenten die de gynaecologische litteratuur aan de resultaten van verwijdering of overplanting der eierstokken enz. ontleent, kunnen aanhalen. Dat zou ons echter veel te ver voeren. Ik vergenoeg er mij daarom mede, twee nieuwe gegevens aan de reeds bekende toe te voegen, om nog eens te meer te doen blijken, dat de temperatuur (= algemeene levensverrichtingen)-curve inderdaad door de werking van het corpus luteum beheerscht wordt. Het eerste is: Wanneer men bij een operatie het gele lichaam wegneemt, dan treedt niet alleen de menstruatie in (wat Fraenkel reeds heeft aangetoond), maar ook de temperatuurcurve daalt onmiddelijk; de golf breekt te vroeg. (De moeilijkheid bij de beoordeeling is in de mogelijkheid van temperatuursverhooging ten gevolge van de operatie qua talis gelegen). De tweede bewijsvoering verloopt in omgekeerde richting: Blijft het gele lichaam bestaan, in plaats van tengevolge van den dood van het ei te verdwijnen, dan blijft de temperatuurcurve op het bestaande hooge niveau voortgaan; de daling blijft uit. Dat is het geval, wanneer het ei bevrucht is. Dat in de zwangerschap het corpus luteum blijft bestaan, zich in de eerste maanden zelfs nog verder ontwikkelt, is sedert lang bekend. Dat de menstruatie wegblijft, weet iedereen. De voortgaande woekering van het baarmoederslijmvlies heeft men in aard en beteekenis steeds beter leeren begrijpen. De overvloedige glycogeenproductie van het slijmvlies in de eerste maanden der zwangerschap is ons door Driessen getoond. De verdere toename der zwelling van de borsten is een algemeen bekend verschijnsel, en dat zij op groei van het klierweefsel berust heeft de anatomie ons geleerd. Wij wisten dus, dat de ons als praemenstruale verhoogingen in de ontwikkeling en functie van het corpus luteum, borsten en baarmoederslijmvlies, bekende verschijnselen zich na de bevruchting van het ei voortzetten; in de taal van onze curven uitgedrukt, dat bij ingetreden zwangerschap de gele, de blauwe, en de beide roode lijnen, in plaats van op den zestienden dag na de ovulatie sterk te gaan dalen, op tophoogte blijven doorloopen, of zelfs nog langzaam verder stijgen. Dat iets dergelijks van de zwarte lijn gezegd kon worden, wist men niet. Ik ben nu in staat, de temperatuurcurve van een gezonde, geregeld menstrueerende, jonge vrouw te laten zien, die in den loop harer regel- | |
[pagina 97]
| |
matige temperatuuropnamen voor de eerste maal zwanger werd en toen op mijn verzoek de opnamen tot aan de baring heeft voortgezet. Vóór de zwangerschap, en ook in later tijd weêr, vertoonde zij een normale golfbeweging. Na het intreden der zwangerschap is, evenals de menstruatie, de daling van de golflijn uitgebleven. De temperatuur is tot aan het einde van de vierde zwangerschapsmaand (een zwangerschapsmaand telt 28 dagen, evenals een menstruatieperiode) op merkwaardige wijze op dezelfde gemiddelde hoogte gebleven, om in verloop van de vijfde en zesde langzaam en gelijkmatig, en in de zevende sneller, te dalen. Bij het begin van de achtste maand komt dan een nieuw niveau tot stand, dat ongeveer gelijk is aan de gemiddelde temperatuur tijdens een menstruatieperiode (dus buiten de zwangerschap), en 12-14 weken lang, tot aan het begin van de baring - wederom opvallend bestendig - zoo blijft. Ik moet mij het genoegen ontzeggen deze, bijna 1,5 Meter lange, curve hier te laten afdrukken. Zij is echter dermate interessant, dat ik toch niet kan nalaten haar in samengepersten vorm als overzichtskromme, te vertoonen. Ter vergelijking plaats ik een gedeelte van de oorspronkelijke kromme onder de overzichtscurve. (Plaat VI). Deze laatste werd verkregen door uitzetting van de Bloxampunten van iederen vierden dag. De totaalindruk, dien zij maakt, is dezelfde als die, welke door de oorspronkelijke zwangerschapscurve wordt gewekt. Haar verloop is in overeenstemming met het gedrag van het corpus luteum graviditatis (het gele lichaam der zwangerschap), dat ongeveer tot het einde van de vierde maand in vollen fleur blijft, waarna een langzame achteruitgang intreedt.
De nauwkeurige waarneming van dit geval is ook nog in een ander opzicht belangwekkend. De datum van den bevruchtenden coitus is met zekerheid bekend (omdat deze de eenige gedurende deze menstruatieperiode geweest is), die van de follikelbersting, drie dagen tevoren, op den twaalfden dag van den cyclus, met waarschijnlijkheid. De baring is precies 280 dagen (10 zwangerschapsmaanden) na de ovulatie begonnen en niet 280 dagen na den eersten dag van de laatste menstruatie, zooals men volgens de gangbare verloskundige rekening voorspeld had. * * *
De zwangerschapscurve vertoont geen golfbeweging. De curve van de vrouw, die den geslachtsrijpen leeftijd overschreden heeft, evenmin. Ook in die van het nog niet geslachtsrijpe meisje ontbreekt zij. Desgelijks bij den man. | |
[pagina 98]
| |
De golfbeweging van de levenprocessen der geslachtsrijpe vrouw, en hare menstruatie (die een verschijnsel zoowel als een gevolg van deze regelmatige stijging en daling is), blijken volkomen afhankelijk te zijn van de werking der ovaria. Zonder eierstokfunctie geen golfbeweging, geen menstruatie. * * * * * Ik heb aan de bovenstaande bespreking zooveel moeite en zooveel plaatsruimte besteed, omdat het hier behandelde vraagstuk, naast zijne groote wetenschappelijke beteekenis, een practischen kant heeft, die voor het dagelijksch leven der vrouw - en dus ook voor de menschen, die in haar omgeving leven, in de eerste plaats voor haren echtgenoot - van groot belang is. Want de wisseling van intensiteit en van aard der verschillende levensprocessen heeft zeer zeker niet plaats zonder dat de vrouw daarvan wat merkt. Integendeel, haar lichamelijk en geestelijk welbevinden, hare weerstandskracht in den eenen zoowel als in den anderen zin, worden er sterk door beïnvloed. Tijden, waarin een opgewekte stemming, lust tot daden, en een gevoel van kracht op den voorgrond treden, wisselen af met die, waarin zich een tekort doet gelden. De eerstgenoemde verschijnselen vertoonen zich gedurende het stijgen van de golf en in haar hoogtestadiumGa naar voetnoot1); het tekort vooral dan, wanneer de golf gaat dalen, speciaal dus in de één of twee dagen, die aan de menstruatie voorafgaan, gedurende het begin van de bloeding zelve, en verder niet zelden in de dal-phase van de golf, vooral wanneer dit dal bijzonder diep is. De lichamelijke verschijnselen in deze dagen van tekort bestaan uit een vermindering van prestatievermogen, een sneller optreden van vermoeienis, en een algemeen gevoel van onbehagen. Dit laatste wordt niet zelden versterkt door onaangename gevoelens in den onderbuik, die, ook in normale gevallen, het karakter van lichte pijnen kunnen aannemen. (Vergel. blz. 103). Verder valt een neiging waar te nemen tot het op den voorgrond treden van bestaande, doch in andere tijden weinig of geen verschijnselen vertoonende, ziekelijke afwijkingen, evenals tot verergering van meer belangrijke ziekten. Ook kan een vergrooting van de kwetsbaarheid, een vermindering van de weerstandskracht van het lichaam tegenover schadelijke invloeden, b.v. | |
[pagina 99]
| |
infecties, niet worden betwijfeld. Op psychisch gebied geeft zich de depressie der genoemde dagen bij menige vrouw nog duidelijker te kennen. Velen, die anders geestelijk opgewekt en geheel gezond en vroolijk zijn, toonen zich dan bedrukt en mismoedig; anderen zijn meer nerveus en opgewonden. Prikkelbaarheid, overdreven gevoeligheid, lichtgeraaktheid, humeurigheid, onstemming en snelle wisseling van stemming, geneigdheid tot twist en onverdraagzaamheid, zijn verschijnselen, die in deze phasen (volstrekt niet alleen tijdens de menstruatie) bij vele vrouwen, die overigens niet daaraan lijden, voor- komen. Volgens Tobler, geciteerd door Singer in de Monatsschrift für Geburtshilfe und Gynäkologie, Bd. 1. S. 70, is dit bij 51 % der vrouwen het geval. Al moeten wij deze verschijnselen ook in den regel als binnen de grenzen van het normale liggende beschouwen, zoo naderen zij toch niet zoo heel zelden op eenigszins bedenkelijke wijze het ziekelijke, - of zij overschrijden zelfs de bedoelde grenzen. Het spreekt vanzelf, dat de vrouw, de echtgenoot en de arts met deze depressies op lichamelijk en geestelijk gebied rekening hebben te houden, waarbij zij dikwijls al hun tact, al hun zelfbeheersching, en de echtgenooten al hunne liefde, noodig hebben. In het bijzonder doet de vrouw er goed aan, in den strijd, dien zij op zulke dagen met zich zelve heeft uit te vechten, den stelregel voor oogen te houden, dat zij zich weliswaar lichamelijk tot op zekere hoogte in acht moet nemen en zich derhalve niet aan onnoodige inspanning mag blootstellen, maar toch de neiging om zich te laten gaan met vasten wil moet bestrijden, omdat het toegeven aan deze neiging haar in verschillende opzichten moeilijkheden van beteekenis zou kunnen berokkenen. En verder doet zij verstandig, als zij zich in elk moeielijk moment voorhoudt, dat het gewone lichamelijke veranderingen zijn, die hare psychische ontstemming veroorzaken. Wie zich, wanneer haar de wereld verschrikkelijk, het leven ondragelijk, hare medemenschen afschuwelijk schijnen, - of in een moment, waarin zij zich ten zeerste miskend of ten achter gesteld acht en op het punt is onaangenaamheden met menschen te maken, die haar overigens dierbaar zijn, - de phase harer golfbeweging voor het geestesoog kan stellen, zal met een zwakken innerlijken glimlach de droefgeestige of geprikkelde gedachten terugdringen en tot zichzelve zeggen: ‘Over een paar dagen zie ik het weer heel anders’. Gedurende zulke dagen heeft menige vrouw het zeker niet gemakkelijk, omdat het door ‘niets’ is, dat zij zich ontstemd voelt. Maar juist in deze dagen kan en moet zij door zelfbeheersching hare waardigheid hooghouden. En de man? - - Voor hem zijn er, zwangerschap en abnormale omstandigheden buiten beschouwing gelaten, twee tijden, waarin hij | |
[pagina 100]
| |
door tact en zelfbeheersching kan toonen een verstandige en begrijpende echtgenoot en een goede leider te zijn: in de eerste dagen van het huwelijk, en in de eerste dagen van de golf daling. Het tweede is verreweg het moeilijkste, - ook omdat het telkens terugkeert - maar niet minder noodzakelijk dan het eerste. * * *
De menstruatie vertoont zich als eene bij de gezonde, geslachtsrijpe vrouw met regelmatige tusschenpoozen terugkeerende, bloedachtige uitvloeiing uit de scheede, die slechts tijdens de zwangerschap wegblijft. Ongeveer de helft van de vrouwen menstrueert ook niet gedurende het zoogen. De gewone tijd tusschen twee menstruaties is die van vier weken, van het begin tot het begin gerekend. Er zijn echter vrouwen, die hare ‘bloeding’ alle 26-27 dagen krijgen, (ook een slechts drie weken durende cyclus komt voor) en zulke, bij wie zij alle 29-31 dagen terugkeert. Ook kunnen de tusschenruimten bij dezelfde vrouw eenige dagen verschillen. In dit laatste opzicht bestaat een duidelijk individueel onderscheid; er zijn vrouwen, die altijd ‘precies op tijd’ zijn, en andere, die veel minder zeker op hare periode kunnen rekenen. Behalve constitutie-eigenschappen en erfelijke aanleg zijn daarbij leefwijze, klimatische invloeden, enz. in het spel. Al wordt ook de menstruatie, zooals wij in het voorafgaande uiteengezet hebben, door de werking van den eierstok beheerscht, toch kan het intreden van de bloeding, behalve door verandering in deze werking, door allerlei omstandigheden in de richting van een vroeger of later verschijnen, zelfs in den vorm van wegblijven, worden beïnvloed. Als voorbeeld moge de verandering van klimaat dienen, en ook de inwerking van de psyche, die wel zeer in 't bijzonder in staat blijkt om den geregelden gang der maandelijksche bloedingen te onderbreken. Een schrik b.v. - of ook een onverwachte vreugdevolle gebeurtenis - kan de menstruatie vroeger doen intreden, of vaker nog haar intreden verhinderen; zij kan zelfs een bestaande bloeding plotseling geheel doen ophouden. De wijze, waarop dergelijke veranderingen tot stand komen, is lang niet in alle opzichten bekend. Meestal zullen daarbij wel gecompliceerde werkingen en reacties in het spel zijn. Toch kan ook een eenvoudige, regelrecht door de zenuwen voortgeleide prikkel, die de kleine bloedvaten van het genitaalgebied tot een maximale samentrekking, of omgekeerd tot verslapping (dat is dus verwijding) brengt, de vermelde gevolgen hebben. Wij kennen immers dergelijke uitwerkingen van psychische prikkels op andere vaatgebieden uit | |
[pagina 101]
| |
dagelijksche ervaring; ik wijs o.a. op het blozen, en omgekeerd op het door plotselinge vaatvernauwing optredende bleekworden tengevolge van een schrik. Dat ook aanhoudende psychische inwerkingen de menstruatie in den zin eener verhindering kunnen beïnvloeden, zien wij niet zelden aan het uitblijven der bloeding tengevolge van angst voor, of Hoop op, zwangerschap. Laten wij tenslotte nog denken aan de vervroegde verschijning der menstruatie op den huwelijksdag; het vóórkomen daarvan is zoo algemeen bekend, dat een verstandige en voorziende moeder, ten einde deze zeer onaangename gebeurtenis te vermijden, het huwelijk harer dochter niet al te lang na een menstruatie doet plaats vinden. Den duur der menstruaalbloeding kan men op 3-5 dagen stellen. In dit opzicht bestaat binnen de grenzen van het normale een vrij groot onderscheid, niet alleen tusschen verschillende vrouwen, maar ook bij hetzelfde individu. Dikwijls zijn de duur en de sterkte der bloeding mede afhankelijk van het gedrag der menstrueerende vrouw. In zulke gevallen wordt de duur gewoonlijk verlengd en de bloeding versterkt door aanzienlijke lichamelijke inspanningen. Het tegenovergestelde schijnt echter ook voor te komen. Er zijn althans vrouwen, ook vrouwelijke artsen, die verzekeren, dat zij in geval van vermoeiende werkzaamheden, ook zelfs bij groote inspanning van sportieven aard, minder sterk menstueeren dan bij bedrust. In het algemeen kan men zeggen, dat een menstruatie van 1-2 dagen als abnorm kort, eene van 7 of meer dagen als ziekelijk verlengd moet worden beschouwd en dat het in het laatste geval, vooral indien het zich meer dan eenmaal voordoet, noodig is een arts te raadplegen. Gewoonlijk wordt de menstruatie ingeleid door een vermeerderde afscheiding van slijm uit de baarmoeder. Al gauw neemt het afscheidingsproduct een meer waterig karakter aan en kleurt het zich, eerst licht, spoedig echter steeds sterker rood. De bloeding is in den regel gedurende de beide eerste dagen het sterkste, om daarna allengs te verminderen en ten slotte weer in een meer bloedig-waterige afscheiding over te gaan, die langzamerhand ophoudt. Niet zelden blijft de bloeding tegen het einde, b.v. na een dag of drie, voor een halven of heelen dag uit. Wat de hoeveelheid van het afgescheiden bloed betreft moet gezegd worden, dat zij gewoonlijk belangrijk overschat wordt. Vroeger namen ook de artsen aan deze overschatting deel; zij namen een totale hoeveelheid van 90-250, ja zelfs van 600 gram aan. Sinds de nauwkeurige onderzoekingen van Hoppe-Seiler en anderen weten wij, dat zij normaliter niet meer dan 30-50 gram in het geheel bedraagt, en per dag in ieder geval niet boven de 15-20 gram komt. De meeste | |
[pagina 102]
| |
vrouwen vertoonen, voor zooverre zij althans niet een betrekkelijk geringe menstruatie hebben, een zekere neiging om de verloren hoeveelheid bloed voor aanmerkelijk veel grooter te houden dan zij in werkelijkheid is, wat wel in hoofdzaak daaraan ligt, dat reeds een weinigje bloed andere vloeistoffen, b.v. het waschwater en vooral de urine, sterk kleurt, en zich in het lijfgoed, in doeken, enz. aanmerkelijk uitbreidt. Een bruikbaar kenteeken voor een ‘teveel’ aan bloed bij de menstruatie vormen de ‘stukken’, dat zijn bloedstolsels, vooral wanneer het werkelijk vrij groote stolsels zijn. Het is n.l. een eigenaardigheid van het menstruatie-afscheidingsproduct, dat het daarin voorhandene bloed door bijmenging van slijm en waterige vloeistof, maar in het bijzonder ook door aanwezigheid van bloedstolling belemmerende stoffen, (volgens Birnbaum-Osten is ook het stollingsvermogen van het circuleerende bloed tijdens de menstruatie kleiner dan anders), vloeibaar blijft. Is er echter teveel bloed in de menstruaalvloeistof voorhanden, dan zijn deze stoffen niet meer in staat om het vloeibaar te houden, zoodat dan stolling intreedt en er zich klonters vormen. Het menstruatievocht heeft een karakteristieken geur, die nog versterkt wordt door de producten der verschillende in de vulva uitmondende klieren, welke in dezen tijd een versterkte werkzaamheid vertoonen. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat reeds een kleine zonde tegen de reinheid, tengevolge van het groote gehalte aan bacteriën van het menstruaalvocht, zich door ontbinding van dit vocht, gepaard met een min of meer walgelijke lucht, wreekt. Ook kan dit aanleiding geven tot het optreden van ontstekings-verschijnselen in de vulva en in hare omgeving, hetgeen des te bedenkelijker is, omdat deze deelen van het lichaam door het naar buiten vloeiende vocht voortdurend nat gehouden worden, en ook de wrijving van de doeken (of kussentjes) medehelpt om een plaatselijke irritatie te veroorzaken. Ook de bestaande vergrooting van den bloedrijkdom der uitwendige geslachtsorganen werkt daartoe mede. Deze bloedrijkdom is den organen ten tijde der periode ook aan te zien. De rose kleur van de vulva is donkerder dan anders, de groote schaamlippen zijn licht gezwollen en eenigszins naar buiten gekeerd, - alles gelijk het bij een zekeren graad van geslachtelijke opwinding ook is. De scheede is vaak ietwat blauwachtig verkleurd. De baarmoeder blijkt bij onderzoek eenigermate vergroot en wat weeker op het gevoel. Uitwendige en inwendige geslachtsorganen beide zijn lichter verwondbaar dan onder gewone omstandheden. Ook de aanhangsels van de baarmoeder, de banden, de omliggende weefsels, ondergaan den invloed der plaatselijke volbloedigheid, waardoor een gevoel van zwaarte en vol-zijn in den onderbuik ontstaat, | |
[pagina 103]
| |
van druk op de blaas en den endeldarm, van trekken in de bovenbeenen. Dat zijn min of meer normale verschijnselen. Eveneens behooren daartoe de lichte pijnen, die met de optredende samentrekkingen van den uterus verbonden zijn. Wanneer zij voorkomen, is het meestal bij aanvallen in het begin van de menstruatie. Gewoonlijk houden zij dan op, wanneer de bloedige afscheiding rijkelijker gaat vloeien, en vooral wanneer stukjes slijmvlies en kleine stolseltjes, die den inwendigen baarmoedermond versperden, uitgedreven zijn. Deze pijnen, die in het kruis zoowel als in den buik zetelen, worden door vrouwen, die baringsweeën bij ervaring kennen, als gelijk geaard met deze beschreven. De intensiteit der menstruatiepijnen is bij de eene vrouw een geheel andere dan bij de andere. Ook bij dezelfde vrouw kunnen zij, in de verschillende stadia van haar leven, in aanzienlijke mate verschillen. Alles tezamen genomen zijn de verschijnselen, die zich bij de menstruatie kunnen voordoen, ook al blijven zij geheel binnen de grenzen van het gezonde, in den regel onaangenaam genoeg om ons te laten begrijpen, dat de vrouwen van ‘onwel-zijn’ spreken. Gelukkig echter vindt men ook talrijke vrouwen, die een werkelijk onwel-zijn in dit verband niet kennen, omdat zij pas aan het verschijnen der bloeding merken, dat de menstruatie is ingetreden, en zij ook gedurende het verdere verloop geheel vrij van stoornissen blijven. Het onwel-zijn is overigens niet alleen een gevoel van plaatselijken, maar ook een van algemeenen aard, - wat niet wegneemt, dat menig verschijnsel van laatstgenoemde soort als een uitstraling van, of een reactie op, de plaatselijke onaangename gevoelens moet worden opgevat. Over de psychische verschijnselen vóór en tijdens de menses hebben wij alreeds gesproken. Het gevoel van onbehagen en moeheid komt veelvuldig voor. Hoofdpijn en migraine doen zich bij personen, die daaraan lijden, vooral in deze dagen gelden. De speekselafscheiding is vaak versterkt; de lever is vergroot en overvuld met bloed (galsteen-kolieken!). Geeuwhonger, gebrek aan eetlust, maagstoornissen treden menigmaal op. Neiging tot braken; uit den mond ruiken; vermeerderde productie van darmgassen; veelvuldige en rijkelijke ontlasting, tot diarrhoea gaande, die tegen het einde der periode meestal in het tegendeel omslaat; dit alles ziet men menigmaal. In de werking van hart en bloedvaten en in de bloedsverdeeling vertoonen zich lichte stoornissen: onregelmatigheid van den pols, hartkloppingen, uitbreken van zweet, zwelling van spataderen, koude voeten, zwelling van gewrichten, congestie van het neusslijmvlies. De schildklier is vaak duidelijk gezwollen. Het vermogen tot sluiting van de stemspleet is tengevolge van de zwelling van den aan vaten en klieren rijken ach- | |
[pagina 104]
| |
terwand van het strottenhoofd verkleind, waardoor bij vrouwen, die de stem veel moeten gebruiken, zooals leeraressen en zangeressen, spoediger vermoeienis van de vernauwende spieren van de stemspleet optreedt; vandaar een merkbare verandering van de stem, vooral bij het zingen, gevaar voor detoneeren, vermindering van het klankvolume en verkorting van den omvang van de borststem (in de hoogere tonen). De oogen vertoonen teekenen van lichte ontsteking; eveneens functioneele stoornissen: flikkeren, vernauwing van het gezichtsveld, ook voor kleuren. Ook gehoorstoornissen ontbreken nietGa naar voetnoot1). In de lichaamsweefsels vertoont zich, voor zooverre zij niet door de spanning eener overvulling met bloed gemaskeerd wordt, een algemeene verslapping. Een opvallende bleekheid van het gelaat (waarmede een versterkte neiging tot blozen schijnbaar contrasteert) en blauwe kringen onder de oogen voltooien vaak het beeld, dat ik uitvoerig heb geschilderd teneinde nogmaals te toonen, hoe de vrouw zich gedurende deze dagen in het grensgebied van het ziekelijke bevindt. Gelukkigerwijze heeft ééne vrouw niet onder al de genoemde onaangenaamheden te lijden; de eene heeft dit, de andere heeft dat. En - den hemel zij dank! - zijn er, ik herhaal het, ook nog vele, die noch het één, noch het andere hebben. * *
Dat de stoornissen van algemeenen aard tijdens de menstruatie (in tegenstelling tot de plaatselijke, de bekkenorganen zelf betreffende) niet van haar afhankelijk zijn, doch met haar samen een gemeenschappelijke oorzaak hebben, betoogde ik in het voorafgaande uitvoerig. De vraag is slechts, of alle groepen van stoornissen in het welbevinden - van den normalen evenwichtstoestand dus - door de plotseling optredende en snel voortschrijdende vermindering der levensprocessen, die wij als golfdaling zoo duidelijk in de curve uitgedrukt zien, kunnen worden verklaard. Een gedeelte is er regelrecht van afhankelijk, dat is stellig. Een ander gedeelte indirect. Want een belangrijke groep van verschijnselen berust op de (wederom bij de golfdaling behoorende), niet alleen in de bekkenorganen, maar in het geheele lichaam optredende verslapping der kleine bloedvaten en. vooral op hunne veranderlijkheid, m.a.w. op toestanden van overvulling met bloed (congestie) in verschillende organen, en op wisseling van congestie met verkleining van den bloedstoevoer, met plaatselijke anaemie. * * | |
[pagina 105]
| |
Er blijven echter toch nog altijd verschijnselen over, welke zich niet anders dan gedwongen in deze groepen laten rangschikken en op de genoemde wijze laten verklaren. Zij maken ook meer den indruk van vergiftigingsverschijnselen en worden door sommige schrijvers dan ook op rekening gesteld van een (physiologische) zelfvergiftiging, - waarvan de aard en het wezen echter nog zeer twijfelachtig zijn. Ik ben er mij derhalve volkomen van bewust, dat wij hier een terrein zouden betreden, waar vele voetangels en klemmen liggen, en ik wil ditmaal niet trachten hierin door te dringen. Maar ik meen het toch te moeten aanduiden. Want het merkwaardige feit, dat ernstige onderzoekers uit den laatsten tijd, zooals B. Aschner - in zijn voordracht Ueber die excretorische (blutreinigende) Bedeutung des Uterus und der Menstruation und ihre praktische Folgen (Verhandlungen der Deutschen Gesellschaft für Gynäkologie, Innsbruck 1922) - in de menstruatie een gebeurtenis zien, die het lichaam van vergiften bevrijdt, zoodat het bloed zich reinigt, en dus de oeroude gedachte (door de vrouwen nooit losgelaten!) van de ‘maandelijksche reiniging’ weêr in eere herstellen, laat zich niet verloochenen. Temeer, waar men er zeker niet aan kan twijfelen, dat de menstruaalvloeistof werkelijk een uitscheidingsproduct van het baarmoederslijmvlies is, dat, met bloed gemengd, den uterus verlaat.
* *
Of ook de aloude opvatting van de ‘onreinheid’ der menstrueerende vrouw door het exacte onderzoek der wetenschap zal kunnen worden bevestigd? Dat men deze opvatting bij zóóveel volken, in zoovele godsdiensten, van de oudste tijden af tot op den huidigen dag behouden, aantreft, geeft te denken. En dat de vrouwenwereld zich nooit geheel van het denkbeeld heeft kunnen losmaken, dat een gebak, door een menstrueerende vrouw gereed gemaakt, niet wil rijzen, dat door haar ingemaakte vruchten en groenten bederven, moet toch ook tot voorzichtigheid met betrekking tot een verwerpend oordeel manen. Wij artsen echter, die sceptisch moeten zijn en die dus wel wat al te veel neiging (gehad?) hebben, om dat, wat wij ons niet kunnen verklaren, als niet-bestaand te beschouwen, hebben dergelijke meeningen geheel naar het rijk der fabelen verwezen. Nu verheffen zich evenwel in den laatsten tijd stemmen van mannen, die naar aanleiding van stelselmatige proeven beweren, dat deze volksopvatting toch niet van allen grond ontbloot is, omdat de met het menstruaalsecreet tot uitscheiding komende giften niet alleen langs dezen weg het lichaam | |
[pagina 106]
| |
zouden verlaten, maar ook op andere wijze, b.v. door tusschenkomst van de zweetklieren. Het vraagstuk is nog ver van de oplossing verwijderd, en het is heel moeilijk, de wellicht aanwezige kern van waarheid uit het min of meer phantastische omhulsel van volks- en bijgeloof te bevrijden; want de bronnen van fouten zijn bij proefnemingen van dezen aard talrijk. De tot nu toe verkregen resultaten staan dan ook nog allerminst vast. Zoo beschrijft B. Schick in zijn opstel ‘über Menotoxin’ (dat is over menstruatiegift) in de Wiener klinische Wochenschrift 1920 No. 19 waarnemingen en proeven over dit onderwerp, die duidelijk in positieven zin uitvielen. Maar de juistheid van zijne resultaten wordt door H. Saenger (Zentralblatt für Gynäkologie 1921, S. 819) die contrôleproeven nam, in twijfel getrokken. Slechts voortzetting der proeven, onder telkens veranderde voorwaarden en stelselmatige vermijding der bronnen van fouten, zijn in staat de zaak tot klaarheid te brengen. Intusschen moge de lezer, die er belang in stelt, zich een oogenblik diverteeren met het navolgende ‘gedicht’, dat ons leert, waaraan zich, volgens Guarinonius (in 1610), een vrouw tijdens de menstruatie had te houden. ‘Die Töchter lass nicht unter d'Leut, noch Hochzeit noch Tantz,
Die verehelichten mercken besonders auff ihre Schantz,
Damit sie zu wehrender Blumens Zeit
Von ihren Männern sich schrauffen weit,
Nicht greinen, nich zürnen, nicht schlagen umb,
Sonst schlagt das Gifft in d' Glieder und werden krumb,
Die jungen Kinder nicht viel küssen noch berühren,
In der Kuchel die Speisz nicht selbst anrühren,
Nicht in die Keiler noch zum Weinfasz gehen,
In Gärten umb die jungen Bäumblein auch nicht stehen,
In keinen reinen Spiegel hinein sehen.
Daheymbs still sitzen, dafür nehen.
Sich sonsten auch gar wol verwahren,
Das leinen Tuch hierinn nicht zu fast sparen,
Damit nicht das unwissend Hausgesinde
Das Gspor der Krankheit auf dem Boden finde.’
(Uit Ploss, das Weib in der Natur- und Völkerkunde).
* * *
De tijd, gedurende welke de vrouw geslachtsrijp blijft, is bij het eene individu langer dan bij het andere; het gemiddelde is ongeveer 30-35 jaren. Het einde valt bij ± 40 % der vrouwen tusschen | |
[pagina 107]
| |
de zes-en-veertig en vijftig, bij ongeveer 26 % tusschen 41 en 45, en in 15 % tusschen 51 en 55 jaar. In de rest der gevallen blijft de menstruatie pas nog later, of wat vaker voorkomt, nog vroeger, dat is dus voor het einde van het veertigste levensjaar, weg. Als normaal kan dit laatste niet meer worden beschouwd. Al behoeft het ook niet bepaald ziekelijk te zijn, zoo wijst een te vroeg ophouden van de periode op een zekere mate van functioneel onvermogen van de inwendige geslachtsorganen. In het algemeen gesproken eindigt de geslachtsrijpheid vroeger bij vrouwen, die nooit kinderen kregen; van den anderen kant geeft een op betrekkelijk gevorderden leeftijd, - dat is in dit verband b.v. het veertigste levensjaar - nog plaats hebbende baring aanleiding, dat de geslachtsrijpheid langer blijft bestaan dan anders vermoedelijk het geval zoude zijn geweest. Het einde van dit levenstijdperk treedt gewoonlijk des te eerder in, naarmate het later is begonnen; een vrouw, die als meisje pas laat is gaan menstrueeren, houdt er des te vroeger mede op. Het omgekeerde is slechts van toepassing voor de vrouwen der niet-Zuidelijke streken; daar voorspelt een vroeg begin van de geslachtsrijpheid met waarschijnlijkheid een langen duur. Bij de vrouwen uit het Zuiden is een vroeg einde evenzoo gewoon als een vroeg begin. De groote invloed van klimaat en ras is dus duidelijk. Ook die van de erfelijkheid treedt vaak op den voorgrond: het gaat de dochter gewoonlijk zooals het de moeder gegaan is, in dit opzicht zoowel als op ander gebied der geslachtelijke functies (b.v. vruchtbaarheid, geschiktheid tot baren, neiging tot bloeding na de baring) en in zoovele andere dingen. - ‘Qualis mater, talis filia’. Leefwijze en levensomstandigheden toonen ook hunne uitwerking; vrouwen uit beter gesitueerde kringen blijven in den regel langer in het bezit harer rijpheid als die uit de volksklasse. Toch ligt dit niet alléén aan de omstandigheden, ook erfelijke invloeden werken er toe mede. * * *
Wanneer de regelmaat der in de inwendige geslachtsorganen zich afspelende gebeurtenissen begint op te houden, neemt de ‘overgangstijd’, het climacterium (ook de climacterische leeftijd genoemd) een aanvang. Bij de eene vrouw duurt het kort, bij de andere langer, soms zelfs 1-3 jaar, totdat eindelijk de menopause, het definitieve wegblijven van de menstruatie, bereikt is. Ook hier weer zien wij, evenals bij de andere met de menstruatie in verband staande gebeurtenisen, dat de wijze van uitdrukken, waar- | |
[pagina 108]
| |
aan wij ten opzichte van deze dingen gewend zijn, den nadruk legt op het verschijnen, of niet meer verschijnen, van de bloedige afscheiding uit de geslachtsorganen. Wij weten echter uit hetgeen wij in het voorafgaande hebben besproken, - en wij moeten daaraan steeds indachtig blijven - dat de menstruatie niet het primaire bij deze gebeurtenissen is, maar het secundaire, van de werking der eierstokken afhankelijke. Zoo is ook het wegblijven van de menstruatie in het climacterium het gevolg van het meer en meer, en tenslotte geheel, ophouden van de eierstokfunctie, naar den reeds boven vermelden grondregel, door de natuur voor deze onderlinge betrekking opgesteld: zonder eierstokwerking geen menstruatieGa naar voetnoot1). De wijze, waarop het menstrueeren ophoudt, is niet steeds dezelfde. Menigmaal is het bloedverlies gedurende zekeren tijd grooter en langduriger. Ook komt het voor, dat de afscheiding telkens in zwakkeren vorm optreedt, om ten slotte weg te blijven en daarna nog eens terug te komen. Bij een niet gering aantal vrouwen begint de menopause plotseling. Anderen zien na vrij langen tijd van rust plotseling weer bloeding optreden. In het kort, de overgangstijd kan op zeer verschillende wijze verloopen. In verband met de hier het laatst genoemde wijze nog een enkel woord: het is mogelijk, dat terugkeer van de ‘menstruatie’, geruimen tijd nadat zij definitief scheen te zijn opgehouden, geenerlei bijzondere beteekenis heeft. Toch is het in zulke gevallen steeds zaak, voorzichtigheid bij de beoordeeling te betrachten. Want wat men voor terugkeer van de menstruatie houdt, kan een bloeding zijn tengevolge van een ernstige afwijking. De vrouw doet dus veel beter, zich in zulk een geval door een specialist nauwkeurig te laten onderzoeken. Waar het ons bekend is, van hoe grooten invloed de werkzaamheid der ovaria op den algemeenen toestand van de vrouw, op hare stofwisseling en op hare psyche is, verwondert het ons waarlijk niet, als wij zien, dat het ophouden dezer werkzaamheid niet plaats vindt zonder zich op elk gebied kenbaar te maken. De golfbeweging der levensprocessen blijft uit, zij blijven ongeveer op gelijke hoogte, maar deze ligt beneden de gemiddelde waarde van vroeger. Als teeken van de vermindering der stofwisseling zien wij menigmaal een neiging tot vet-ophooping te voorschijn komen. De ons uit de dagen van de golfdaling en uit die van het begin der menstruatie bekende algemeene verschijnselen treden in meer chronischen vorm op; zij moeten op analoge wijze als daar worden verklaard. Zeer hinderlijk zijn meestal de stoornissen, die op de veranderlijk- | |
[pagina 109]
| |
heid der kleine bloedvaten berusten: ‘opvliegingen’, die bij aanvallen komen, waarbij ook een ander kan waarnemen, hoe het gelaat plotseling rood wordt; vermeerderd zweeten en ook plotseling uitbreken van zweet; hartkloppingen, duizeligheid, oorsuizingen, flikkeren voor de o ogen, enz. Maar ook de verschijnselen van den kant der psyche kunnen zeer storend voor het welbevinden worden, omdat de oorzaak langer duurt, en wellicht ook meer intensief is, dan bij de kortdurende stoornissen van dezen aard voor en bij de menses. Humeurigheid, prikkelbaarheid, versterkte instinctiviteit met verminderd redeneeringsvermogen, neerslachtigheid die tot zwaarmoedigheid kan gaan, kunnen vaak worden opgemerkt; zij blijven echter meestal binnen de grenzen van hetgeen men kan verdragen. Bij vrouwen echter, welke reeds van te voren geen psychisch evenwicht bezaten, bij ‘nerveuse’, bij hysterische, bij erfelijk belaste individuen, kunnen deze verschijnselen een zoodanigen graad bereiken, dat zij in vele opzichten werkelijk bedenkelijk genoemd moeten worden. Het schijnt, dat de climacterische stoornissen zich bijzonder sterk vertoonen, wanneer het ophouden van de eierstokwerking en de menstruatie plotseling geschiedt. Verloopt het climacterium daarentegen zóó, dat de bloeding langzamerhand zwakker en de tusschenpoozen steeds langer worden (hetgeen dus een langzaam verminderen van de werkzaamheid der ovaria beteekent) dan zijn gewoonlijk de stoornissen, speciaal ook die van den kant der psyche, veel minder sterk, en gemakkelijk te doorstaan. Tot deze categorie van gevallen behooren dan ook meestal die vrouwen, welke in het climacterium een volmaakt psychisch evenwicht, en een rustige, tevredene en opgewekte stemming bezitten. * *
Is de overgangstijd gelukkig doorstaan en de menopause bereikt, dan breekt ook voor die vrouwen, aan welke onaangename verschijnselen niet bespaard zijn gebleven, een tijdperk van psychisch welzijn aan, dat, tezamen met de stationaire toestand van lichamelijke gezondheid - die, in 't algemeen genomen, karakteristiek voor de ouder geworden vrouw is - een welverdiende schadeloosstelling van de natuur vormt tegenover de zeer hooge eischen, die zij aan de vrouw gedurende hare geslachtsrijpheid stelt. Dit geestelijke en lichamelijke welzijn maakt het de vrouw, de echtgenoote, de moeder, mogelijk meer dan ooit in haar huis ‘der ruhende Pol in der Erscheinungen Flucht’ te zijn, de verstandig-begrijpende, de liefdevolle, de goede, de wijze, die het leven kent, omdat zij zijn ernst en zijne moeilijkheden heeft ondervonden, - de matrona in den schoonen zin van het woord. | |
[pagina 110]
| |
Zij weet, wat haren kinderen wacht, zij kan ze begrijpen en kan hun raad geven, omdat zij de herinnering van de jeugd en de ervaring van de rijpen bezit. Doch zij kent thans ook den man genoeg om haren echtgenoot volkomen te begrijpen, hem te sterken bij zijn moeilijkheden, hem zijn zwakten te vergeven en hem tegemoet te komen in zijn wenschen. Zoo vergeldt zij hem rijkelijk de toegevendheid, die hij haar als verstandige en goede echtgenoot heeft betoond, en de hulp, die hij haar verleend heeft in de voor beiden menigmaal niet gemakkelijke uren tijdens de overgangsjaren. Aan de sexueele wenschen van haren echtgenoot ook in den climacterischen tijd en na het algeheele ophouden der menstruatie te voldoen, behoeft trouwens der vrouw niet moeilijk te vallen. Integendeel, haar eigene wenschen komen aan de zijne tegemoet. Want de vrouwvan-vijftig-jaren, die aan geregelde geslachtsgemeenschap gewend is en haren man liefheeft, ondervindt, - den functioneelen dood harer ovaria ten spijtGa naar voetnoot1) - zekerlijk geen geringer verlangen naar geslachtelijke vereeniging dan haar echtgenoot in de overeenkomstige jaren, een verlangen, dat zich nog versterkt, omdat het niet meer door vrees voor zwangerschap wordt gedemptGa naar voetnoot2). | |
[pagina 111]
| |
In den tijd, die aan de overgangsjaren voorafgaat, is trouwens het verlangen naar geslachtelijke gemeenschap en het genot bij den coitus gewoonlijk versterkt. Vaak blijft dat zoo, ook in den overgangstijd zelf, en in een betrekkelijk klein aantal gevallen blijft de versterking der geslachtelijke gevoelens ook lang daarna nog bestaan. Meestal echter is deze versterking slechts voorbijgaand en de gevoelens keeren weer tot de gewone hoogte terug. Worden zij verder gekoesterd, zoo blijven ze nog lang behouden en ook de organen, die bij dé sexueele gemeenschap werkzaam zijn, blijven tot deze werkzaamheid in staat, al moge ook de voorschrijdende leeftijd hen niet geheel ongemerkt voorbijgaan (verdwijnen der plooien in de scheede, slapper worden van de groote schaamlippen). Blijven echter geslachtelijke prikkels uit, dan verminderen de sexueele gevoelens in de menopause meer en meer, om spoedig geheel te verdwijnen; de geslachtsorganen worden dan atropisch (schrompeling). * * * Laat ons kort herhalen, wat wij in dit hoofdstuk over den samenhang der dingen gezegd hebben: Het wezen der geslachtsrijpe vrouw wordt goeddeels door de golfbeweging harer levensprocessen gekarakteriseerd. De golfbeweging, de algemeene zoowel als de plaatselijke, zich in de geslachtsorganen afspelende, wordt beheerscht door de afwisselende werkdadigheid van het gele lichaam in den eierstok. Het groeien, bloeien en verbloeien van het corpus luteum echter is afhankelijk van de geboorte (uitstooting uit het eiblaasje van De Graaf), het leven en den dood van het ei. Zoo zou men er toe kunnen komen, de in het begin van dit Hoofdstuk aangehaalde stelling ‘Propter solum ovarium mulier est, quod est’ te vervangen door het engere ‘Propter solum ovulum mulier est, quod est’ (‘Alleen door het eitje is de vrouw dat, wat zij is’.) Ik meen dat deze beperking, omdat zij den samenhang der dingen tot een zeer eenvoudig denkbeeld samenperst, voor den leek, die een begrip daarvan moet hebben, veel vóór heeft en dat deze sententie, in den geest van onze bespreking opgevat, een goede ‘werkhypothese’ vormt met betrekking tot de practische eischen van het leven, zoowel voor de vrouw zelve als voor den man, die het leven met haar deelt. Wij artsen echter moeten er ons van bewust blijven, dat, al is en blijft ook het bovengenoemde het belangrijkste en het meest op den | |
[pagina 112]
| |
voorgrond tredende in den gang van zaken, dit alles toch op een veel meer gecompliceerde wijze in elkander grijpt. Zoo heb ik er reeds in den aanvang op gewezen, dat het ovarium naast de (inwendige) secretie van het corpus luteum, ook als geheel een inwendige afscheiding, van een dergelijk karakter, heeft, welke in tegenstelling tot die van het gele lichaam, een voortdurende werking uitoefent. Wat ik hier nog niet gezegd heb, doch in mijne vroegere monographie uitvoerig uiteengezet en met bewijzen gestaafd heb, is dat bij voortdurenden toevoer van ovariaalsubstantie, ter vervanging van de afscheidingsproducten der niet meer functioneerende eierstokken, niet alleen een golfstijging, maar daarna ook golfdaling en (zoolang de baarmoeder nog niet geschrompeld is) menstruatie, een regelmatige golfbeweging dus, optreedt. Weliswaar moet ik toegeven, dat zulk een golfbeweging door voortdurende inwerking van ovariaalsubstantie niet zoo duidelijk en in het oog loopend is als die, welke zich onder invloed van het periodiek werkende corpus luteum vertoont, maar zij is er toch, en dit bewijst, dat de golfdaling wel in hoofdzaak door vermindering der functie van het gele lichaam veroorzaakt wordt, maar toch ook een verschijnsel is, dat als een eigenaardigheid van het geslachtsrijpe vrouwelijke organisme moet worden beschouwd, - eene eigenaardigheid, dien ik toen als een periodiek wederkeerende vermoeienis van het organisme heb opgevat. Hiermede zijn wij echter nog niet aan het einde. Want tot nu toe hebben wij den eierstok als een autonoom (zelfstandig) orgaan beschouwd. Dat is hij ook in zeer hooge mate. Maar toch stellig niet geheel. Geen orgaan in het lichaam kan een volkomen onafhankelijk bestaan leiden. En zoo ondergaat ook de functie der ovaria den invloed van andere organen, waarbij, behalve de schildklier (vergelijk het referaat in het Zentralblatt für Gynäkologie 1924, No. 21), zich in de eerste plaats de hypophyseGa naar voetnoot1) en de tusschenhersenenGa naar voetnoot2) doen gelden. Verder moet ik nog herinneren aan de beteekenis van de spanning in den eierstok (die wij uitvoerig hebben besproken), waaromtrent Strassmann indertijd interessante proeven deed. En ten slotte: Waarom duurt de kringloop 28 dagen? Waarom houdt de eierstok na een zeker aantal jaren op met functioneeren? | |
[pagina 113]
| |
Zoo legt men zich steeds nieuwe vragen voor, - en de wetenschap zal nooit op alle vragen kunnen antwoorden. Ignoramus. Ignorabimus. - Wij weten niet en wij zullen niet weten (Dubois-Reymond) -. Des te meer reden om uit dat, wat wij wel weten, nut te trekken. Dat kunnen de echtgenooten uit alles, wat ik hier uiteengezet heb. Daarom moeten zij - moet in ieder geval de leider van het huwelijk, de man - zich de moeite geven het te begrijpen. |
|