Het volkomen huwelijk
(1926)–Th.H. van de Velde– Auteursrecht onbekendEen studie omtrent zijn physiologie en zijn techniek Voor den arts en den echtgenoot geschreven
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 10]
| |
dat hij zich als een werkelijke ‘wensch tot ontvangenis’ te kennen geeft, als sterke neiging tot het moederschap, als ‘kreet naar het kind’ komt hij bij verreweg het grootste deel der vrouwen tot uiting. Bij den man is het anders: het eenige, wat hij hem nog aan den drang tot voortplanting herinnert, is misschien de - inderdaad niet zeldzaam optredende, soms zelfs luid sprekende - wensch, van de geliefde vrouw een kind te hebben, de samensmelting-in-liefde in blijvenden vorm te zien, - een wensch, die geheel overeenkomt met de ongeveer gelijksoortige componente bij de waarachtig liefhebbende vrouwGa naar voetnoot1). Deze wensch, die bij dengene, die daartoe aanleg heeft, versterkt wordt door een mystiek-getinten drang tot verkrijging der onsterfelijkheid door middel van het continueeren van zijn kiemplasma en van het doen overerven zijner persoonlijke eigenschappen, heeft echter weinig of niets meer gemeen met een werkelijke onweerstaanbare aandriftGa naar voetnoot2). A fortiori is dit van toepassing op de andere motieven, die den man naar nakomelingschap doen verlangen. Of dit verlangen nu ontspruit aan overwegingen omtrent familie, naam, vermogen, of aan de behoefte zich een gezellige omgeving te scheppen, aan gewoonte, of zelfs aan ijdelheid, geen dezer motieven is van anderen, dan verstandelijken aard, - wat niet wegneemt, dat zij zich soms krachtig genoeg kunnen doen gelden. Met dat al is het duidelijk, dat de aandrift tot voortplanting bij de cultuurvolken niet meer als bestanddeel van de geslachtsdrift mag worden beschouwd, en dat deze laatste door evolutie, dat is dus in den loop der ontwikkeling, uit de eerste is ontstaan.
* * * Vele schrijvers van beteekenis (b.v. Hegar en Eulenburg), vatten de geslachtsdrift, onder aftrek van een componente, die uit drang naar | |
[pagina 11]
| |
voortplanting bestaat, op als aandrift tot geslachtelijke vereeniging. Ik ben het met hen niet ééns. Zeker, de sexueele begeerte richt zich voornamelijk op de geslachtsvereeniging. Maar sexueele werkzaamheid is met deze laatste volstrekt niet identiek. Ook is de drang tot werkdadigheid van dien aard gewoonlijk, zij het ook niet in alle gevallen, reeds bij kinderen aanwezig, lang voordat zij eenig idee van de mogelijkheid eener geslachtelijke vereeniging hebben. Bovendien, niet zelden wordt een andere wijze van bevrediging der geslachtsdrift geprefereerd. Dat zijn redenen genoeg om de bovengenoemde definitie te verwerpen. Het heeft trouwens, naar mijne meening, ook geen nut, naar dergelijke nadere aanduidingen van het begrip ‘geslachtsdrift’ te zoeken, vooral niet, wanneer men het, in zijn verhouding tot de voortplantingsdrift, zóó opvat, als ik dat, naar uit het voorafgaande blijkt, doe. De geslachtsdrift is een aandrift tot geslachtelijke werkdadigheid, die hare bronnen zoowel als hare uitstralingen niet slechts in de geslachtorganen, doch in het geheele lichaam en in de geheele psyche heeft. Daardoor is zij haast almachtig en haar invloed strekt zich uit tot ver buiten de eigenlijke sexueele sfeer. Wij behoeven, om ons dat voor den geest te roepen, slechts te herinneren aan den geweldigen invloed, dien zij op de kunst uitoefent.
* * *
De geslachtsdrift, met al hare uitingen, is grootendeels afhankelijk van de geslachtsklieren, en dat wel niet alleen van hunne afscheiding naar buiten (voortplantingscellen), maar met name ook van de zoogenaamde inwendige secretie dezer organen. Het is bewezen, dat deze klieren (zooals trouwens vele, om niet te zeggen alle, andere - alsook verschillende niet tot de klieren behoorende lichaamsweefsels) stoffen voortbrengen, die niet naar buiten komen, maar direct in het doorstroomende bloed worden opgenomen. Dergelijke stoffen kunnen, hoe gering in hoeveelheid ook, een buitengewoon sterke uitwerking op het geheele lichaam, of op enkele zijner deelen, hebben. Die, welke door de geslachtsklieren (ook reeds voordat deze tot vollen wasdom zijn gekomen) worden afgescheiden, bezitten een overwegende beteekenis voor de ontwikkeling van het geheele lichaam, van de geslachtsorganen, van de specifiek-sexueele kenteekenen, eigenschappen en functies. Blijven de kiemklieren sterk achter in groei, of ontbreken zij geheel, (zooals dat b.v. na hunne kunstmatige verwijdering in de jeugd het geval is) en kunnen dus de bedoelde afscheidingsproducten geen voldoenden invloed op het groeiende individu uitoefenen, dan komt, in plaats van het type van den normalen mensch, dat van den gecastreerden tot ontwikkeling. Dit laatste | |
[pagina 12]
| |
onderscheidt zich - of het nu een mannelijk wezen geldt, of een vrouwelijk - zoowel in lichamelijke ontwikkeling, als wat zijne stofwisseling en zijne psychische eigenschappen betreft, belangrijk van het normale, en dat wel des te sterker, naar de mate het ontbreken van den genoemden invloed zich vollediger en vroegtijdiger heeft doen gelden. De producten der inwendige afscheiding van de vrouwelijke kiemklieren drijven het organisme (het zich ontwikkelende vooral, maar het volwassene evenzoo), naar lichaam en ziel, in specifiek-vrouwelijke richting, terwijl die der mannelijke klieren een dergelijke werking in mannelijken geest uitoefenen. Dat blijkt onder anderen, wanneer men bij een (liefst jong) dier de kiemklieren wegneemt en het er klierweefsel van het andere geslacht voor in de plaats geeft (hetgeen het beste door overplanting onder bepaalde voorzorgen geschiedt). De eigenschappen van zulk een dier, ook zijne geslachtelijke neigingen, zijne pogingen tot toenadering, gaan daarna in die richting, welke met het nieuw verkregen geslacht overeenstemt, en zijn lichaamsvormen en lichaamsfuncties veranderen op dienovereenkomstige wijze, voor zoover dat althans bij de reeds bestaande anatomische verhoudingen nog mogelijk is. Van den anderen kant moeten wij toch weer niet uit het oog verliezen, dat sexueele eigenschappen, gevoelens, neigingen, en gedeeltelijk ook de geslachtelijke functies zelf, in het bijzonder bij volwassenen, niet uitsluitend van de werkzaamheid der kiemklieren afhankelijk zijn. Indien dit wèl zoo ware, dan zouden zij zich niet meer kunnen vertoonen zoodra deze werkzaamheid heeft opgehouden. Inderdaad echter kan men deze gevoelens en verschijnselen nog bij vele menschen waarnemen, die zich niet meer in het bezit van functioneerende geslachtsklieren kunnen verheugen, zij het nu, dat zij de bedoelde organen door verwijdering, of door een ziekteproces, hebben verloren, dan wel dat deze klieren (zooals dat bij elke vrouw tusschen 43 en 50 jaren het geval is) tengevolge van den natuurlijken teruggang der ontwikkeling (involutie) hebben opgehouden werkzaam te zijn. Waarschijnlijk zijn daarbij - en, zooals vanzelf spreekt, eveneens, wanneer de geslachtsklieren nog wèl functioneeren - de stoffen, die door de inwendige afscheiding van andere klieren worden geproduceerd, van invloed. Van veel belang is evenwel zonder twijfel in beide gevallen ook het feit, dat de menschelijke geest, tengevolge van de gedurende het leven verworvene ervaring, op de sexueele functies is ingesteld, terwijl de desbetreffende psychische eigenschap in nog sterkere mate door de erfelijkheid wordt beheerscht. Ook deze echter berust, in den ontwikkelingsgang van den mensch (en van zijne voorvaderen) beschouwd, op de werkzaamheid der geslachtsklieren. | |
[pagina 13]
| |
Men kan derhalve zeggen, dat de geslachtsdrift weliswaar oorspronkelijk uitsluitend in de kiemklieren wortel heeft, maar dat zij bij den volwassen mensch, in den staat, waarin deze zich thans bevindt, eenerzijds afhankelijk is van overgeërfde en verworvene psychische voorstellingen, en anderzijds aan de werkzaamheid van deze klieren, d.w.z. aan hun inwendige en uitwendige afscheiding gebonden is.
* * *
Albert Moll heeft in zijne ‘Untersuchungen über die Libido sexualis’ het begrip geslachtsdrift in twee deelen ontleed: ‘Kontrektationstrieb’ en ‘Detumescenztrieb’. Ik ben het in principe met hem eens. Doch ik wil, bij een poging om deze - niet heel mooie - uitdrukkingen in het Nederlandsch over te brengen, er tegelijkertijd een eenigszins ruimere beteekenis aan geven. Intusschen mag ik niet verzuimen, er al dadelijk met nadruk op te wijzen, dat men zich dergelijke onderscheidingen niet al te vast omlijnd moet denken, omdat de begrippen op verschillende aanrakingsplaatsen in elkander overgaan. Contrectare is vertaald: bevoelen, betasten, aanraken; Moll gebruikt het woord ‘Kontrektation’ in den zin van aanraking van (aanraking zoeken met) een individu van het andere geslacht. Ik zie deze aandrift als een onweerstaanbaren drang om (zoo intensief mogelijke) toenadering te zoeken tot het andere geslacht en spreek derhalve van (geslachtelijke) toenaderingsdrift. Voor ‘Detumescenztrieb’Ga naar voetnoot1) kan ik (geslachtelijke) ontspanningsdrift schrijven, waarbij ik dan zoowel de plaatselijke, als de algemeene - in het bijzonder ook de psychische - ontspanning op het oog hebGa naar voetnoot2). Beter nog is (geslachts) bevredigingsdrift, omdat daarin nog treffender het gevoel van plaatselijke en algemeene, bevredigende, in directe en nauwe verbinding met het hoogtepunt der geslachtelijke vereeniging staande, ontspanning tot uiting komt. Daar de eerstgenoemde uitdrukking echter meer met die van Moll overeenstemt, zal ik haar eveneens behouden, en van de beide door mij genoemde woorden gebruik maken. De opvatting van Hermann Rohleder (in ‘Das gesammte Geschlechtsleben des Menschen’) en anderen, die nog een derde | |
[pagina 14]
| |
(eigenlijk een eerste of tweede) componente, den ‘Tumescenztrieb’ onderscheiden, deel ik niet, omdat ik deze componente niet als een zelfstandige drift erkennen kan. Want de toenemende neiging tot spanning is tot aan het begin van den coitus een verschijnsel, dat als deel van de toenaderingsdrift bij deze behoort. Van dat oogenblik af tot aan het intreden van het orgasme - dat tegelijkertijd het toppunt der handeling en het begin van de ontspanning, dus bevrediging in dubbelen zin beteekent - is de neiging tot spanning, al wordt zij steeds grooter en ten slotte maximaal, toch nog altijd geen op zich zelf staande aandrift, maar middel tot het doel, dat is de bereiking der begeerde bevrediging; - anders gezegd: van het begin van den coitus af gerekend behoort zij tot de bevredigingsdrift. * * Hoewel de ontspanningsdrift in belangrijke mate van prikkels, die van buitenaf komen, alsook van psychische impulsen, afhankelijk is, staat zij toch, vooral bij den man, sterk onder den regelrechten invloed van den toestand, waarin op een gegeven oogenblik de geslachtsorganen verkeeren, met name van de ophooping van zaad, zoodat deze aandrift soms inderdaad een bijna zuivere ontledigingsdrang zijn kan. In de dierenrij bestaat ook bij de vrouwelijke wezens een diepgaande samenhang tusschen uitstooting der eieren en ontspanningsdrift. Het duidelijkst vertoont hij zich bij de visschen. Bij de hoogere diersoorten is een samenhang tusschen dit gedeelte van de geslachtsdrift en de ovulatie in den vorm der bronstverschijnselen waarneembaar. In den loop der ontwikkeling van ‘homo sapiens’ echter hebben zich de ontspanningsdrift van de vrouw en de uitstooting der eicellen meer en meer van elkander losgemaakt. Nochthans, zoo volledig als men dat gewoonlijk denkt, is deze scheiding ook bij de tegenwoordige vrouw niet. Er zijn (zooals wij later, in Hoofdstuk VI, zullen zien) teekenen, die op een nog steeds bestaanden samenhang wijzen. Herhalen wij het bovengezegde kort en schematisch, dan zien wij, dat de geslachtsdrift een aandrift tot geslachtelijke werkdadigheid is, die in den grond beschouwd van de afscheidende functies der kiemklieren afhangt. Hunne inwendige afscheiding beheerscht hare ééne componente, de toenaderingsdrift, terwijl hunne afscheiding-naar-buiten haar tweede bestanddeel, de ontspanningsdrift (bevredigingsdrift) regeert. (Eene uitspraak, die, zooals van zelf spreekt, in een zoo scherp omlijnde formuleering, met de noodige reserve moet worden opgevat!) * * Om de tot toenaderingsdrift verdichte geslachtsdrift kristalliseeren zich allerlei gevoelens en gedachten; het psychische complex der onge- | |
[pagina 15]
| |
differentieerde liefde ontstaat. Maar het is niet meer dan een ontwikkelingsstadium in het geslachtsleven van het menschelijk individu. Vroeger of later komen de liefdesgevoelens tot systematiseering. Terwijl het bedoelde complex zich steeds meer uitbreidt en telkens nieuwe groepen van gedachten tot zich trekt, totdat het ten slotte het allergrootste deel der psychische voorstellingen beheerscht, worden de associaties hoe langer hoe meer bestendig van aard en hun stroom slaat een bepaalde richting in. Het voorwerp der liefde, aanvankelijk slechts in wakenden droom verschenen, neemt een meer vasten, persoonlijken vorm aan: - de ideale gestalte van de(n) aanstaande(n) geliefde wordt door den geest gemodelleerd. Dra ontmoet hij haar, een mensch-van-vleesch-en-bloed. Wat aan gelijkenis met het gestelde ideaal ontbreekt, verhelpt de verbeelding gewillig. Een eerste, nog schuchtere, poging tot toenadering, een woord, een beantwoorde blik, - de vlammen slaan uit, in vreugde wordt de liefde geboren. De toenaderingsdrift, in liefde overgegaan, heeft van nu af aan gelegenheid zich steeds meer te ontwikkelen. Zij groeit, en groeit, - totdat de minnenden hunne algeheele vereeniging bereiken. In dat oogenblik, waarop de geliefden tot één worden, ontmoeten ook toenaderingsdrift en bevredigingsdrang elkander weder, om opnieuw tot één, thans hooger, geheel tezaâm te smelten. - De liefde is volgroeid; eerst nu breekt haar bloeitijd aan. * * *
Al moet ik ook toegeven, dat een complex van gevoelens, waaraan men wegens hun rijkdom, hunne diepte, hunnen duur, toch waarlijk den naam liefde niet mag ontzeggen, in uitzonderingsgevallen meer dan één object tegelijkertijd kan hebben, zoo houd ik toch het monogameGa naar voetnoot1) karakter van een tot volle ontwikkeling gekomen liefde in het algemeen voor vaststaande. Zoolang de mensch met ziel en zinnen vurig liefheeft, is zijn geest dermate vol van de gedachte aan het voorwerp zijner liefde, dat hij in wezen monogaam blijft, zelfs nog dan, wanneer gewoonten (afhan- | |
[pagina 16]
| |
kelijk van Godsdienst of ras), dwang of noodzaak, hem tot geslachtsgemeenschap met een ander (e) dan de(n) geliefde brengen. Anders echter, indien de geslachtsdrift niet geheel tot liefde kan evolueeren, of deze hooge ontwikkeling weder verliest. Dan toont zich den mensch, den man vooral, zijn oorspronkelijke, beslist polygame, aanleg. * * * Het huwelijk is de blijvende gedaante van de monogame liefdesverbintenis. Als zoodanig beteekent het een verdere evolutie. Ook in dien zin, dat het de best mogelijke voorwaarden schept om het egoïsme, waardoor de geslachtsdrift wordt gekenmerkt, in een stelselmatig, vergaand altruïsme om te zetten. Op die wijze beschouwd is de daad, die minnenden door het sluiten van hun huwelijk verrichten, niet alleen volgens godsdienstige opvatting, een heilige handeling. Want zij beloven elkander het hoogste, het mooiste, - maar ook het moeilijkste, wat een man en een vrouw elkander beloven kunnen: het heele leven lang de stroomen hunner liefdesgevoelens ingedijkt te houden en ze steeds in dezelfde richting te leiden; en jaar-in, jaar-uit, altijd en altijd weer, voor elkander het beste over te hebben, wat ooit menschen voor elkander over kunnen hebben. ‘Waer wert oprechter trou/Dan tusschen man en vrouw/Ter wereld oit gevonden?’ * * * De liefde, die zooals wij boven hebben uiteengezet, met de lichamelijke voltrekking van het huwelijkGa naar voetnoot1) zoowel hare volle ontwikkeling, als een hooger evolutiestadium heeft bereikt, is in staat, in dezen vorm - dien van het huwelijk - den beiden aan haar deelhebbenden bij voortduring geluk te schenken. Hoe spoedig echter kunnen de schoonste gevoelens verwelken, - hoe dikwijls de heiligste voornemens ons begeven! ‘De geest is willig, maar het vleesch is zwak’. En menigmaal zelfs blijft de geest niet eens, lang willig! | |
[pagina 17]
| |
Gebrek aan overeenstemming van verlangens en neigingen; verschillen in graad wat betreft de evolutie der driften; een terugslag naar een trap van geringere ontwikkeling; - men kan ze theoretisch op allerlei wijzen combineeren en de gevolgen berekenen, - toch. blijft men altijd bij de droevige werkelijkheid ten achter. Het ergste is, dat zoodra de aantrekking ophoudt, de afstooting tusschen de beide geslachten zich laat gelden. Het bestaan van een dergelijke afstooting is, vooral ook bij den mensch, wel niet twijfelachtig. Zij toont zich overal, waar de toenaderingsdrift hare werking verliest; des te sterker, naarmate tevoren de aantrekking krachtiger was. Zij kan tot vijandelijke gevoelens, tot haat zelfs, stijgen; - menig huwelijksdrama, in het leven zoowel als in de litteratuur (zie b.v. Strindberg), is er, om dat te bewijzen. Voor het huwelijk is zij des te gevaarlijker, omdat men zich harer in het algemeen niet bewust is. * * * In dezen strijd tusschen de instinctieve afstooting der geslachten en de driften der sexueele aantrekking bestaat er, behalve de in de allereerste plaats in aanmerking komende hulp der tot de hoogste macht ontwikkelde zuiver-psychische gevoelens (die wij voor een gedeelte in het voorafgaande Hoofdstuk bespraken), maar één middel om het huwelijk te redden. Dat is de tijdige versterking der sexueele aantrekkingskrachten, zóó dat de in tegenovergestelde richting werkende in het geheel niet in de gelegenheid komen, zich te openbaren. Het gebrek aan overeenstemming der geslachtelijke verlangens moet worden voorkomen, of verholpen; de evolutie der driften bij de partners tot gelijke hoogte gebracht; - en vooral ook, terugslagen moeten worden vermeden. Dat alles is mogelijk, - al is het niet gemakkelijk. Het wordt bereikt, wanneer het gelukt, in het inleidende liefdesspel telkens nieuwe tonen te doen klinken. Het wordt bereikt, wanneer man en vrouw elkander op geslachtelijk gebied steeds tegemoetkomen. Het wordt bereikt door wederzijdsche sexueele aanpassing en opvoeding; door van weerskanten in toepassing gebrachte verleidingskunst op altruïstischen grondslag; door volmaking van de techniek der wederkeerige geslachtelijke bevrediging, ver boven het in den tegenwoordigen echt gebruikelijke uit. Kortom: het wordt bereikt in en dóór het volkomen huwelijk. |
|