Servaaslegende
(1993)–Hendrik van Veldeke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Hendrik van Veldeke: Servaaslegende | |
Tweede boekAttila, de gesel godsU hebt nu uitgebreid kunnen vernemen hoe de heilige Sint Servaas in Maastricht terecht kwam en hoe zijn leven verliep en eindigde. Luister nu naar het vervolg. <2,6>
Al snel na de voorgaande gebeurtenissen trokken de Hunnen door het land en met hun legermacht richtten ze grote schade aan. Attila en de zijnen belegerden Agrippina, dat naderhand Keulen werd genoemd. Daar kwamen op dat moment de Elfduizend MaagdenGa naar eind130 langs, door God daarheen geleid. Zonder ook maar iemand te sparen brachten de Hunnen allen om het leven. Vervolgens verwoestten zij ook de vermaarde stad Tongeren. Hoe machtig ook, zij moest het onderspit wel delven. Van de gevangen genomen christenen lieten zij niemand in leven. Veel leed berokkenden zij mannen en vrouwen. <2,27> Daarna vertrokken zij zo snel mogelijk naar Metz. Op paasavond bereikten de koning en zijn kornuiten de stad en sloegen er het beleg omheen. Hoewel de inwoners de angst om het hart sloeg, slaagden de soldaten van de heidense koning er niet in de prachtige burcht te veroveren, hoe graag ze dat ook wilden. Tenslotte, toen de belegering hun te lang duurde, begonnen ze te twijfelen: ze waren woedend. Uiteindelijk kregen ze genoeg van de belegering en ze besloten weg te trekken. Toen zij echter op het punt stonden te vertrekken, geschiedde de ramp: tot intens genoegen van de Hunnen vielen de muren, poorten en torens om. Zodra de muren gevallen waren, wilde geen der christenen zich nog verdedigen. Terstond trok het heidense leger hoogmoedig de stad binnen en doodde jong en oud. Nadat ze de overwinning behaald hadden, staken ze alles in brand, met uitzondering van de Stefanuskerk; Jezus zelf behoedde de kerk daarvoor ter ere van Sint Stefanus, omdat diens bloed daar bewaard werd. Men zag Hem op het koor staan waar Hij de vlammen neersloeg en zodoende de kerk van de ondergang redde. <2,66> Toen Metz aldus verwoest was, trokken de Hunnen naar Reims. Wat ze onderweg tegenkwamen, verwoestten, roofden | |
[pagina 84]
| |
en plunderden ze. Toen ze in Reims aangekomen waren, troffen ze daar de duivel aan, Satan genaamd. Ze zagen hem op de poort staan; hij wachtte hen op en leidde hen onmiddellijk de stad binnen. Zonder ook maar iemand te sparen brachten zij meedogenloos iedereen om het leven: mannen, vrouwen en kinderen. De toenmalige bisschop, Sint Nicasius, werd door hen gemarteld, en een maagd, Eutropia geheten, werd eveneens van het leven beroofd.Ga naar eind131 <2,88> Na de overwinning aldaar gingen ze naar Troyes. Bij hun aankomst stond de bisschop, Sint Lupus, boven op de muur, in een wachthuisje boven de poort. Toen Attila erheen reed, vergezeld door een grote schare goddeloze soldaten die Gods dienaren veel ellende bezorgden, richtte Lupus zich tot de boosaardige koning: - ‘Heer, wat voor koning bent u dat u christenen gevangen neemt, hen doodt en ons land volledig verwoest?’ Zonder aarzelen antwoordde de koning: - ‘Ik ben Attila, Gods vlegel, gesel en roede. Maar wie ben jij? Waarom vraag je dit?’ Sint Lupus, een heilig en oprecht bisschop, zei: - ‘Ik ben een dienaar Gods en een volgeling van Christus.’ Hierop reageerde Attila, Botelungs zoon,Ga naar eind132 met: - ‘Mijn gesel zou je zeker kunnen treffen. Laat de poorten voor mij openen, dan toon ik je vandaag nog - als je er een bevestiging van wilt zien - hoe de vlegel Gods vrouwen en mannen zal dorsen!’ <2,120> De bisschop willigde zijn eis in; de poorten werden geopend en hij liet de koning naar binnen trekken. Op dat moment werd het in de hele stad - voorwaar - pikkedonker, zodat men niets kon zien. Buiten de stad was het klaarlichte dag, binnen aardedonker. Dit bewerkstelligde de almachtige God. Wees er zeker van, dat de Hunnen meenden dat de inktzwarte duisternis die hen aan weerszijden van de weg omgaf, hoge muren waren. Zij verlieten de stad zoals zij hem binnengekomen waren, zonder iets te hebben geplunderd of schade te hebben aangericht; God had het niet willen toestaan. Gods Zoon behoedde de stad ter ere van Sint Lupus, omdat de vrome man veelvuldig zijn smeekbeden tot God richtte.Ga naar eind133 <2,146> Terstond vertrok Attila met zijn mannen. Zij lieten de stad met rust, die dankzij Gods genade gespaard bleef van de heidense vorst. Vervolgens viel het leger uiteen: ze gingen allerlei kanten uit en roofden alles waarmee zij zich in leven konden houden. Onophoudelijk brandden de door God vervloekten alles plat; ze spaarden niemand en martelden en doodden mannen en vrouwen. Ze maakten iedereen het leven zuur: vrome mensen en priesters behandelden zij als beesten; ze mishandelden hen en wierpen hen op mestvaalten. Ze verwoestten het gehele land en brandden alles plat, met uitzondering van Maastricht waar de heilige Sint Servaas begraven lag; Onze Lieve Heer beschermde die stad. In Metz bleef de kerk onaangetast, beschermd door Sint Stefanus. De stad Troyes werd gespaard dankzij de gebeden van Sint Lupus; de Hunnen moesten zich er wel in schikken de stad met rust te laten. Dat was weliswaar tegen hun zin, maar God dwong hen daartoe. <2,180> De Hunnen waren destijds overmoedig, want zij hadden de macht zeer veel kwaad aan te richten. Zij hadden er hun zinnen op gezet met groot machtsvertoon de hele wereld door te trekken en iedereen te onderwerpen. Maar de almachtige God wilde dat niet toestaan. Zodra Hij de tijd gekomen achtte, veranderde Hij van opzet, zoals u aanstonds van mij zult vernemen. Koning Karel [Martel],Ga naar eind134 zijn zoon Pepijn [de Korte] en alle overige vorsten van Frankrijk stelden zich te weer met het grootste leger dat ze verzamelen konden. Veel mannen verloren het leven in de strijd tegen de Hunnen; maar de Hunnen behaalden de overwinning niet. <2,204> Een groot aantal Hunnen werd overmeesterd en gedood; daarover heb ik nooit horen klagen. Men dankte God daarvoor. Attila's overmoed werd zodoende afgestraft. Het was niet te danken aan zijn goede optreden dat hij zo ver gekomen was; het liep immers slecht met hem af.Ga naar eind135 Is het niet zo, dat wie zichzelf verhoogt, vernederd zal worden?Ga naar eind136 Pakken wij de draad weer op van de ware gebeurtenissen. <2,219> | |
[pagina 85]
| |
Verplaatsing van de bisschopszetelHet christendom was in heel Gallië danig verzwakt. Na de tocht van de Hunnen duurde het zeer lang voordat in Tongeren een bisschop werd gekozen; Gods toorn had haar zo hard getroffen. Degenen die het hadden overleefd, hadden zich ver weg teruggetrokken; bisschoppen, geleerden, monniken, kloosterlingen, priesters en leraren durfden zich niet in het openbaar te vertonen, want het boosaardige volk zou hun geen hulp bieden. In tegendeel, zij lieten hen niet met rust: ze mishandelden hen en verdreven hen uit hun omgeving, zodat ze een goed heenkomen moesten zoeken in de woestenij en in holen. Dag en nacht moesten zij armoede lijden, totdat God medelijden kreeg met het geweeklaag van die arme mensen. <2,246> Toen het de immer geprezen God behaagde, zond Hij troost aan de herderloze kinderen in het bisdom Tongeren. De leiders der kerken begonnen gewaar te worden dat de goede Sint Servaas zeer vereerd werd; hij was de christenheid tot steun en God had hem rijkelijk voor zijn arbeid beloond, toen Sint Petrus hem in Rome de sleutelmacht verleende. Vol ijver en vol vertrouwen gingen ze zijn graf en kerk bezoeken. Zij baden tot de heilige voorspreker, Sint Servaas, om hun boodschapper bij God in de hemel te zijn zodat Hij genadig hun ellende zou inzien en hun vrede zou zenden; daartoe was Hij zeker in staat. Zij smeekten Sint Servaas als bode op te treden bij God, Onze Lieve Heer, opdat hij door toedoen van Gods erbarmen hun grote nood zou lenigen. <2,278> Terwijl ze daarmee bezig waren, had zich een grote menigte in Maastricht verzameld: het was immers de feestdag van Sint Servaas [13 mei]. Van heinde en verre stroomde men toe. Ootmoedig waakte en bad men dag en nacht tot Sint Servaas en men schonk allerlei offergaves en kunstwerken ter verfraaiing van zijn kerk. De almachtige God liet daarom ter ere van Sint Servaas een prachtig wonder geschieden; want 's avonds - toen de dag voorbij was en het donker geworden was - werd men Gods macht gewaar. In de kerk van Maastricht scheen een mooi hemels licht, angstaanjagend fel, veel helderder dan de zon: het
Reliekentoning van het Andreaskruis door twee engelen op een kapiteel in de Servaaskerk.
| |
[pagina 86]
| |
Een kapel met op de voorgrond twee vrouwen met een bloedende doek (Blokboek van Sint Servaas).
Toning van lijkwade en pelgrimsstaf van Servatius vanaf de dwerggalerij van de Servaaskerk (Blokboek van Sint Servaas).
| |
[pagina 87]
| |
leek op bliksem. Daarmee wilde God ongetwijfeld Sint Servaas eer betuigen. Het licht scheen dwars door het dak van de kerk, net alsof het door glas viel. Het leek op een gloeiende vuurzuil, het was buitengewoon mooi. God gaf aldus blijk van Zijn almacht: de hele nacht scheen dat licht voor iedereen zichtbaar, tot aan zonsopgang, wanneer men de mettenGa naar eind137 bidt. Zó wilde de hoog geprezen God van de hemel Zijn dierbare vriend Servaas eren. Het licht scheen vanaf de aarde tot hoog in de hemel.Ga naar eind138 Alle christenen die op dat moment in gebed bijeenwaren, waren daarover zeer verheugd. Ze vergaten hun verdriet, omdat ze zich geestelijk getroost voelden; ze loofden de Allerhoogste de hele nacht met hymnen en gezang, zonder te slapen. Zij riepen God aan en baden tot Sint Servaas om hun boodschap aan God over te brengen en hun zaak voor God te bepleiten. De ootmoedige Sint Servaas was Gode immers welgevallig: Hij vergrootte zijn eer en roem door dit teken voor hem te laten plaatsvinden. Daarop verhoorde God genadig hun gebeden: Hij zond vreugde, genade en vrede naar het aardrijk. Het gerucht verspreidde zich door het hele land dat God op dat tijdstip Sint Servaas zo'n grote eer had bewezen. Vele mensen kwamen daarom tot inkeer. <2,350> De boze geest die zich het meest in het kwade verlustigt, was afgunstig op de eer die aldus aan de goede Sint Servaas bewezen werd. De duivel stelde eertijds de heilige man Job op de proef door zijn gezondheid te ondermijnen en zijn goederen te vernietigen, maar Jobs standvastig gemoed kon hij niet aan het wankelen brengen, noch diens ziel in verwarring brengen. Nu wilde de duivel ook Sint Servaas schade toebrengen. Maar God wilde niet meer toestaan dan dat hij het dak van de houten Servaaskerk vernielde die burgers en dienstmannen gebouwd hadden. Satan rukte het dak eraf en wierp het naar beneden. Het duurde een hele tijd, voordat er een nieuw dak op werd gelegd. Men nam fraaie wonderen boven Servaas' graf waar: al was het dak naar beneden gevallen, God beschutte de kerk aan de bovenkant. Hij moet erom geprezen worden, dat Hij erop
Bronzen draagplaquette ter gelegenheid van de Heiligdomsvaart 1976, ontworpen door T. van Noorden-Heine.
| |
[pagina 88]
| |
Historisch-religieuze optocht op de Markt, juli 1909.
| |
[pagina 89]
| |
toezag dat er nooit een druppel regen naar binnen viel. Daarom liet men de kerk zonder dak. Dat God met dit teken Zijn vriend wilde eren, was zonneklaar. En het gerucht daarover verspreidde zich heinde en ver, door heel het land. <2,385> Terzelfder tijd werd het land geteisterd door een verschrikkelijke en door arme mensen betreurde sneeuwval: de sneeuw lag kniehoog. Maar wederom beschutte God Servaas' graf waar Hij eerder het licht op liet schijnen: er viel geen vlokje sneeuw op. God wilde dat men 's ochtends duidelijk zou kunnen zien hoe hoog de sneeuw overal in het land - op bergen en in dalen - lag, behalve op de plaats waar de onberispelijke bisschop ter aarde was besteld. Omwille van de zalige Sint Servaas liet God dit wonder juist op die plek geschieden, en dat deed Hij nog vele malen daarna. Hierom moet God geprezen worden.Ga naar eind139 <2,406>
Het is mij niet bekend hoe lang het land in deze onzekere toestand verkeerde, omdat - let wel - niemand tot bisschop werd gekozen als opvolger van Sint Servaas. De bisschopskeuze werd steeds weer uitgesteld, totdat men in Orléans bijeenkwam. God wilde en gebood dat men zich juist daarover zou beraden. Menig vroom man ging daarheen uit waarachtige godsvrucht. Immers, de heilige kerk was in grote verwarring gebracht, zoals u hiervoor hebt gehoord. Ze beraadslaagden over hetgeen men onder dergelijke omstandigheden het beste kon doen; daarna bespraken leermeesters en leerlingen in het bijzonder de situatie in het bisdom Tongeren dat het al lange tijd zonder bisschop moest stellen. Sinds de goede Sint Servaas er eertijds uit was verdreven, was het van een geestelijk leidsman verstoken gebleven. Die verdrijving van Servaas was een zeer kwalijke zaak en een grote misdaad hem aangedaan; en daarom durfde niemand het bisschopsambt in Tongeren te aanvaarden; dat was al lang heel duidelijk. <2,438> God inspireerde deze vrome lieden toen zo, dat ze eenstemmig besloten de bisschopszetel te verplaatsen naar Maastricht waar Sint Servaas begraven lag; de Tongenaren hadden Servaas die hun door God als steun en toeverlaat was gezonden, vanwege hun ondeugden verdreven; zodoende hadden ze zichzelf beroofd van de bisschopszetel; Maastricht, waar Sint Servaas' gebeente rustte en waar men Gods wondertekenen had aanschouwd, was het waard de bisschopszetel te hebben. Dat Maastricht de zetel verdiende, werd door de vergadering aangenomen. Vervolgens koos men een bisschop voor de stad waar er tevoren geen was. Agricolaüs, een vroom man, werd de eerste bisschop van Maastricht. <2,463> | |
De bisschoppen van MaastrichtNadat de zorg voor het bisdom op Gods ingeven aan de vrome Agricolaüs was toevertrouwd, bestuurde hij het zijn verdere leven. Hij stichtte kerken; hij leidde het bisdom op christelijke wijze; in dienst van de heilige kerk getroostte hij zich zeer veel moeite. Hij bezat de macht de Servaaskerk te herstellen waar het dak vanaf gevallen was en die daardoor vervuild en bouwvallig was. Vóór Agricolaüs was niemand in staat geweest het gebouw opnieuw te bedekken; alleen hem werd die eer vergund. <2,479> Agricolaüs werd opgevolgd door de vrome Urcisinus;Ga naar eind140 daarvoor moet God geloofd zijn. Daarna volgden Designatus, Resignatus, Supplicius, Quirillus, Eucharius, Falco, Eucharius, Domitianus en de heilige en vermaarde Sint Monulfus en Sint Gondulfus. <2,497> Het zou te ver voeren om over de laatste twee naar waarheid alles te vertellen wat men in hun vitae leest. We zijn niet in staat alles op te sommen, maar we mogen het ook niet helemaal achterwege laten; daarom zullen we een klein deel van hun geschiedenis aanroeren. <2,504>
Sint Monulfus stelde zijn hele leven in dienst van God; hij stichtte de eerste kerk in Luik, want hij reisde vaak tussen Maastricht en Dinant, omdat dáár zijn erfgoederen lagen. Hij schonk [de] Sint-Servaas[kerk] uit goedgunstigheid macht en rijkdom, en vermeerderde die zoveel als in zijn vermogen lag.Ga naar eind141 Op zekere dag toen hij onderweg was van Maastricht naar Dinant, bereikte hij een klein gehucht dat hem zeer aangenaam was en dat Legia | |
[pagina 90]
| |
Beschilderde sarcofaag van de bisschoppen Monulphus, Gondulphus, Valentinus en Candidus (Schatkamer Sint-Servaaskerk).
| |
[pagina 91]
| |
heette.Ga naar eind142 Daar liet deze bisschop, de dienaar Gods Monulfus, een van belastingen vrijgestelde kerk bouwen en ter ere van de vrienden Gods Sint Cosmas en DamianusGa naar eind143 wijden. Later werd Sint Lambertus in die kerk vermoord en werd die plek geheiligd door zijn bloed.Ga naar eind144 Dat vergoedde God hem ruimschoots. De heilige Sint Monulfus bestuurde de kerk op voortreffelijke wijze. Daarvoor moet hij geëerd en geprezen worden. Het zou echter te ver voeren om al de goede werken op te sommen die Monulfus verrichtte en waarvoor hij Gods loon ontving. <2,539>
Zoals we uit betrouwbare bronnen hebben kunnen opmaken, werd Monulfus opgevolgd door de heilige en wijze bisschoppen Perpetuüs, Ebregisus,Ga naar eind145 Sint Johannes [Agnus], Sint Amandus,Ga naar eind146 de heilige Remaclus, de heilige martelaar Sint Theodardus, de heilige en vermaarde martelaar Sint Lambertus en tenslotte Sint Hubertus die Maastricht de bisschopszetel ontnam.Ga naar eind147 <2,553> | |
De elevatioGa naar eind148 van Sint ServaasVele jaren later - ik weet niet precies hoeveel - werd Sint Servaas in Maastricht uit zijn graf verheven, zoals ik naar waarheid heb vernomen. Hoor nu hoe die elevatio in zijn werk ging. <2,560> Karel [de Grote]Ga naar eind149 had met veel succes een krijgstocht tegen de heidenen ondernomen die hem veel kwaad en ellende hadden berokkend; hij nam veelvuldig wraak en tot zijn voordeel leden de heidenen grote schade tijdens de gevechten. Op zeker moment kwam hij in een benarde situatie en stond doodsangsten uit, want hij bevond zich in een land waar hij talloze heidenen tegenover zich vond. Hij kon het er niet bij laten zitten en verweerde zich. Maar het heidense leger was buitengewoon groot; er stonden zeker twintig heidenen tegenover één van zijn mannen; zodoende geraakte hij in een penibele situatie en hij was doodsbang. Toen spreidde God Zijn macht ten toon: Karel bevocht de zege; aldus redde God hem uit de nood en gaf Hij de christenen hoop. Sint Servaas had Karel bijgestaan op zijn feestdag [13 mei]. <2,589> Nadat de machtige koning Karel vol ootmoed tijdens de mis
Afbeelding van Christus tussen Pepijn de Korte en Karel de Grote (boven), Lodewijk de Vrome, Lotharius, Lodewijk II en Karel de Kale (onder) uit het Gulden boek van Prümm, twaalfde eeuw (Stadsbibliotheek Trier.)
| |
[pagina 92]
| |
zijn offerande had gebracht en zijn gebeden had opgezegd ter ere van God en Zijn dienaar, droeg hij de verzamelde gelovigen met luider stem op zich erop toe te leggen de zalige bisschop te loven en te eren. Dat deden ze onmiddellijk, want daartoe waren ze wel verplicht. De goede Sint Servaas had van Godswege de kracht ontvangen hen te belonen: immers, zij hadden de overwinning behaald en het slagveld eervol verlaten. <2,607> Zodra koning Karel en zijn mannen daar dankzij Gods genade de zege hadden behaald, besloot hij boodschappers te sturen naar zijn land, Frankrijk. Toen God hem uit de nood had gered, liet hij bisschoppen, klerken, geleerden, abten en kloosterlingen bijeenroepen. Oprecht vertelde hij hun in vriendelijke bewoordingen hoe het hem vergaan was en hoe God en Sint Servaas hem genadevol te hulp waren gekomen en uit de nood hadden verlost. Hij beval hen in Gods genade aan - opdat Hij hun zielen het eeuwige licht wilde geven - en riep hen op naar Maastricht te gaan teneinde de dierbare Sint Servaas te diens eer en glorie en ter vermeerdering van diens roem te verheffen; Servaas kwam die eer waarlijk toe, omdat hij Karel te hulp was geschoten toen dat noodzakelijk was. Omdat de goede Sint Servaas hem van zijn zorgen had verlost, kwam hij op dat verstandige idee. De gelovigen waren zeer verheugd over Karels opdracht. <2,64l>
Deze mare ging door het hele land en men vernam haar in vele steden. Toen kwam het bericht naar Parijs in Frankrijk bij een bisschop, WillegisusGa naar eind150 geheten, een man die steeds het goede nastreefde. Hij vatte het plan op naar Maastricht te gaan om als geestelijk leidsman te kijken of er iets ontbrak waardoor het kerkelijk leven ontsierd werd; hij nam zich voor dat te verbeteren. Meteen vertrok de bisschop naar de stad van Sint Servaas en liet er omwille van de eeuwige glorie een kostbaar baldakijn boven het altaar bouwen. De dienaar Gods smukte dat op met zilver en goud en liet er vele edelstenen in zetten; het bouwsel glansde en flonkerde, net alsof er een spiegel hing boven het graf van Sint Servaas, die Willegisus aanwijzingen gaf. God en Sint Servaas hadden het zo gewild. Immers, toen bisschop Willegisus in Maastricht was, had hij Gods wil te horen gekregen; in een visioen was hem een oude man verschenen die hem vriendelijk zei: - ‘Luister naar mij, dienaar Gods. Beschouw het als onjuist, dat de dierbare Sint Servaas al zolang hier te Maastricht in de grond begraven ligt, terwijl hij stralend bij God in het hemelrijk verblijft. Dat deel ik je naar waarheid mee.’Ga naar eind151 <2,683> De rechtvaardige Willegisus ging te rade bij Sint Hubertus, de bisschop van de stad. Sint Hubertus was zeer verheugd, omdat hij ook ooit een dergelijk visioen gehad had.Ga naar eind152 Toen hij van Willegisus' droom hoorde, beviel hem dat des te meer. Hij gaf het volk opdracht boete te doen, opdat God hen zou kunnen leiden en raad zou kunnen geven. Het volk gaf daaraan gehoor. <2,697>
Zodra dit bericht de ronde deed, stroomde veel volk, zowel mannen als vrouwen, naar Maastricht. Op de meest godvruchtige wijze bereidde men zich geestelijk voor om Sint Servaas ootmoedig en met allerlei geschenken te benaderen. Devoot en vurig richtten zij hun gebeden tot God. Lange tijd loofden zij God met vreugdevol aangeheven hymnen en gezang. Zij maakten het graf vrij, waar Sint Servaas aanvankelijk begraven was. Zij wisten echter niet dat Sint Monulfus hem had verheven [en overgebracht];Ga naar eind153 ze meenden dat Sint Servaas, de grote heer, nog steeds in het oorspronkelijke graf lag. Die plek was buitengewoon mooi: aan vier kanten bevonden zich - zoals men duidelijk kon waarnemen - prachtige zetels; dáár werden de relieken in met goud en zilver beslagen schrijnen bewaard die Sint Servaas, de oprechte vriend Gods, uit Tongeren had meegenomen. <2,727> Te midden daarvan zagen zij een fraaie, marmeren sarcofaag staan. Zij dachten dat de zalige Servaas daarin lag. Geestelijk verheugden zij zich allemaal daarover. In naam van God voerden zij de sarcofaag met zich mee en plaatsten die voor iedereen zichtbaar naast het hoogaltaar. Ze keken nog niet naar de resten van de trouwe dienaar Gods, en evenmin plaatsten ze de sarcofaag op het altaar: dat deden ze niet uit angst, maar omdat | |
[pagina 93]
| |
ze eerst een plechtige mis wilden opdragen. Ze vierden dus eerst de eucharistie. Hun geloof was zo groot, dat ze daarmee begonnen. Pas daarna maakten ze de sarcofaag open, onderwijl God krachtig aanroepend. Toen ze de zalige Servaas daarin niet aantroffen, ontstond er groot geweeklaag en gejammer. Zij konden niet anders: ze waren ontroostbaar; iedereen - arm en rijk - klaagde erover bij de allerhoogste God. Zij waren ervan overtuigd dat de vermaarde Sint Servaas hun ontstolen was. <2,763>
Men was zeer bedroefd en weende alom. Allen - mannen en vrouwen - waren begrijpelijkerwijs in diepe rouw gedompeld. Heel de dag vastten ze, oprecht weeklagend en jammerend. Ze spreidden groot misbaar tentoon; heel de nacht waakten ze, terwijl andere mensen sliepen. De rouwende Maastrichtenaren riepen steeds tot God; het licht en de vreugde die ze daarvóór in hun harten hadden gevoeld, waren zij kwijt. Hun eigen krachten ontstegen, waakten ze jammerend, tot na middernacht. <2,781> Bij het eerste hanegekraai kwamen Sint Servaas' vrienden op de gedachte elders te gaan zoeken. Op Gods ingeven deed men dat in de kerk waarheen Sint Monulfus Servaas had doen overbrengen. Dit wisten ze toen nog niet. Voordat ze daarachter kwamen, gingen ze naar het graf en spraken hun gebeden. Zodra ze het graf openden, steeg een aangename geur op, vele malen zoeter dan wierook, mirre, balsem of aloë; zo'n geur is nooit meer waargenomen: zelfs muskaatGa naar eind154 of een ander kruid is niet zo welriekend, als de geur die uit het graf opsteeg.Ga naar eind155 Het volk, de oprechte dienaren Gods, putte zeer veel moed uit deze aangename geur. <2,808> Toen ze Servaas, de afgezant Gods, uit de sarcofaag wilden verheffen, hieven ze hun handen omhoog tot God en loofden en prezen Hem. Zij baden nog vuriger toen ze de vriend Gods, Sint Servaas, aantroffen, in zijde en linnen gewikkeld. Ze gingen nog dichter naar hem toe en namen een kruis van zuiver goud weg dat op de borst van de dienaar Gods lag.Ga naar eind156 Onder zijn hoofd trof men terzelfder tijd de monileGa naar eind157 van puur goud aan die de heilige bisschop Sint Servaas vereerde, omdat die een
De grafplaats van Sint Servaas ‘in medio ecclesiae’ in de nieuwe tegelvloer van de gerestaureerde Servaas-basiliek, 1991.
| |
[pagina 94]
| |
Afbeeldingen van het borstkruis van Sint Servaas, tiende/elfde eeuw (Schatkamer Sint-Servaaskerk).
| |
[pagina 95]
| |
stuk van het Heilig Kruishout des Heren bevatte. De door God gezegende lag er vreedzaam bij. Aan zijn rechterzijde lag de bisschopsstafGa naar eind158 en aan zijn linker de sleutel die Sint Petrus hem in Rome had gegeven. Die sleutel van hemels vakwerk wordt nog steeds in de Servaaskerk bewaardGa naar eind159 en strekt heel het land tot eer. Ook de schrijnen met kostbare relieken waarmee zijn kerk werd verfraaid, vond men in zijn graf. <2,843> Vóór ze het lichaam uit het graf hieven, verwijderden ze het zijden kleed dat de engelen van Godswege eigenhandig over hem die ze nu met zekerheid herkenden, hadden uitgespreid toen hij van deze wereld scheidde voor zijn tocht naar de hemel, en waarin hij begraven was. Dankzij Gods genade zag en herkende iedereen deze doek. Zodra men de zweetdoekGa naar eind160 van zijn gezicht nam, zag men zijn gelaat schitteren als de zon. Dat leek alle toeschouwers een groot wonder; niemand durfde ernaar te vragen waarom dat gebeurde. Omdat zijn gezicht net zo straalde als de zon rond het middaguur, kon niemand er rechtstreeks naar kijken. De dienaren Gods vielen op hun knieën en kusten de aarde vanwege de grote liefde die ze in hun hart voelden; ze sloegen zich op de borst en hete tranen maakten hun kleren nat; ze baden: - ‘Heer en redder, voor wie naar u kijkt, lijkt u niet dood: naar het vlees bent u overleden, maar God Die u schiep, zou u gemakkelijk het leven kunnen teruggeven en kunnen laten verrijzen. Heer, kunt u nu opstaan? Zo ziet u er wel uit.’ <2,885> Men schikte zich in Gods wil; uit naam van Onze Heer Jezus Christus en met Diens toestemming wilde men het gezegende lichaam uit het graf tillen. Maar - voorwaar - op dat moment werden zijn ledematen zo heet als gloeiend ijzer dat in het vuur ligt; daarom konden ze het niet aanvatten en moesten ze het laten liggen zoals ze het gevonden hadden. Dat deed hun opnieuw veel pijn en verdriet. Ze waren buitengewoon bang, totdat de prelaten hen troostten. Ze prezen God, de Allerhoogste, met hart en ziel en hieven mooie psalmen aan om Hem te eren. Met name het Exsurge Domine - wat in het Diets zoveel betekent als ‘Sta op, heer, en slaap niet meer!’Ga naar eind161 - schonk
De reliekentrein uit de kluis in de oude schatkamer van de Sint-Servaaskerk, ca. 1955.
| |
[pagina 96]
| |
hun enerzijds voldoening, anderzijds verdriet; ze waren tegelijk bedroefd en verheugd. <2,913> God verhoorde hun smeekbeden onmiddellijk: de grote hitte verdween. Dit vatte men terecht op als een teken. Daarop legde men het heilige gebeente van Sint Servaas in een zilveren kist die van buiten met goud beslagen was. Deze eer was de ware vriend Gods zeker waard. Aldus werd Sint Servaas verheven. De goede man was zó heilig dat zodra men de stoffelijke resten aanraakte, er een zo aangename geur vanaf kwam, als nog niemand had geroken; balsem noch kaneel kunnen daarmee vergeleken worden. Daarvoor moet God, Onze Schepper, geprezen worden. Een helder licht scheen overal, binnen en buiten de kerk; terecht verbaasden de aanwezigen zich over dit ongewone verschijnsel, maar ze loofden uiteraard God vanwege dit wonder.Ga naar eind162 Aldus vond de elevatio van Sint Servaas, de door God gezegende, in de zomer plaats. Te uwer informatie: een en ander geschiedde op 7 juni.Ga naar eind163 Daarna kon men vele fraaie wonderen waarnemen. <2,947>
Zodra de elevatio van de goede Sint Servaas met gepaste eer had plaatsgevonden, kwamen de wonderen de machtige koning Karel [de Grote] ter ore. Hij luisterde er met veel genoegen naar en prees God. Korte tijd later liet hij op Pasen een hofdagGa naar eind164 bijeenroepen in Maastricht; daarmee wilde hij Sint Servaas eren. En wederom gaf God blijk van Zijn almacht door middel van wonderen. Terwijl men in de paasnacht epistel en evangelie las, werd een aantal zieken genezen: een vrouwGa naar eind165 die al lang verlamd was, kon dankzij Gods genade weer lopen; een gebochelde kreeg - overeenkomstig Gods wil - een rechte rug; een man die door jicht gekweld was en verlamd in het hospitaal lag, werd plotseling beter; een bezetene die met twee ketens vastgebonden was en van wiens gezicht men voortdurend de grote kwellingen kon aflezen, werd - tot grote vreugde van een ieder - door God en Sint Servaas van de boze geest verlost.Ga naar eind166 <2,981> De goede koning Karel was zeer verheugd over de wonderbaarlijke genezingen die God daar ter plaatse bewerkstelligde. Hij liet zich de vita van Sint Servaas voorlezen en luisterde er met zeer veel genoegen en met grote aandacht naar. Telkens als hij hoorde vertellen over Sint Servaas' leven, stemde hem dat gelukkig. Hij nam nauwlettend kennis van de goede werken die Servaas verricht had; en hij kon heel goed begrijpen dat Servaas daarvoor was beloond. Hij liet een en ander goed tot zich doordringen en was zeer blij dat Servaas zo geëerd werd. Servaas was zijn steun en toeverlaat: hij had hem immers ooit geholpen in zijn strijd tegen de heidenen. Daarom was Karel Servaas tot op de dag van zijn dood onderdanig, want Servaas had hem uit een benarde situatie gered. <2,1007> | |
Roerige tijdenGa naar eind167Na het overlijden van Karel vielen de VikingenGa naar eind168 het land binnen; menigeen in Lotharingen kreeg het zwaar te verduren, toen ze het land tussen Maas en Rijn afschuimden. Er viel niets tegen hen te beginnen: rovend en plunderend liepen ze het hele land onder de voet; en zo bereikten ze MaastrichGa naar eind169 waar de goede Sint Servaas vereerd werd. Ze wilden diens gezegende graf en kerk in vlammen doen opgaan, maar Sint Servaas wreekte dat op magistrale wijze. Met ladders klommen ze op het dak en staken de kerk in brand met behulp van plukken vlas en hennep, droog hout en stro. Dit kwam hun zeer duur te staan, want sommigen kwamen met huid en haar in hun eigen vlammen om. Ze betaalden een hoge prijs voor deze brandstichting: sommigen vielen van het dak en braken hun nek; anderen bleven - vloekend en tierend als waanzinnigen - aan de muren hangen; en weer anderen bleven met hun handen aan het dak vastzitten, totdat ze berouw toonden over hun misdaad.Ga naar eind170 Dit alles veroorzaakte de levende God. Tegenover degenen die zo verstandig waren Gods genade af te smeken en Sint Servaas' hulp in te roepen, liet Hij Zijn toorn varen; alle anderen werden verdoemd. Op deze wijze nam Sint Servaas wraak. <2,1052>
Over Lodewijk, de zoon van koning Karel, wil ik u in het kort iets vertellen. Karel heerste over heel Frankrijk en Lotharingen; | |
[pagina 97]
| |
zijn rijk strekte zich uit tot aan de Rijn. Zijn zoon, de gekroonde en gewijde koning Lodewijk, hield in die tijd gedurende de kerstdagen met veel pracht en praal een hofdag te Keulen. Ook Hendrik, de hertog van Saksen en een bloedverwant van de koning, was aanwezig. Lodewijk mocht hem heel graag, want Hendrik was rijk en machtig. De hertog droeg het koningszwaard, zowel in de kerk als aan het hof;Ga naar eind171 hij stond in zeer hoog aanzien. Lodewijk gaf hem een vorstelijke beloning: hij beleende hem met Lotharingen, het vruchtbare land tussen Maas en Rijn. Daarmee liet Lodewijk overduidelijk blijken dat hij zijn neef beminde. Hendrik ontving die vorstelijke gave in dank; en de Franken waren er zeer mee ingenomen, dat hij het leen in ontvangst wilde nemen. <2,1087> Het als leen verkregen land was zeer de moeite waard. Hertog Hendrik ging snel daarna naar Maastricht. Hij hield er zijn hof en bestuurde zijn hertogdom van daaruit; Maastricht was de hoofdstad van het land. Hij zond boden naar de heren van Lotharingen, die naar hem toekwamen, zodra ze de boodschap vernomen hadden. Hij bracht het land onder zijn heerschappij en men aanvaardde dit ook, al stuitte het sommigen tegen de borst. Ik zou niet weten waarom het sedertdien geschiedde dat de Franken zich zó boosaardig gedroegen, dat ze besloten Lodewijk, de zoon van Karel, te vermoorden; ze konden zich nauwelijks kwaadaardiger gedragen tegenover degene die als hun heer was geboren. Dit was hertog Hendrik een doorn in het oog. Hij stak zijn toorn niet onder stoelen of banken. Van het Roomse Rijk kreeg hij heel Lotharingen - van de Rijn tot de Saóne - in bezit, tot grote woede van de Karolingers. Dezen moesten dat echter wel toestaan, want ze waren niet bij machte het tij te keren, en hij wilde deze kans niet laten lopen. Dat was zeer smadelijk voor hen, want daarvóór behoorde Lotharingen tot hun rijk. Nu waren zij het kwijt. <2,1123>
De onderdelen waaruit het borstbeeld (zestiende eeuw) rem Sint Servaas is opgebouwd, ca. 1955.
| |
[pagina 98]
| |
De kromstaf van Servatius.
Lotharingen, verm. tiende eeuw (Stiftskerk, Quedlinburg). | |
Sint Servaas en QuedlinburgDeze hertog HendrikGa naar eind172 was een wijs en lofwaardig man. Sinds hij in Maastricht op de hoogte gebracht was van het aanzien dat de daar begraven Sint Servaas genoot, was hij daar zeer mee ingenomen en hij wenste Servaas vanwege de prachtige wonderen tot patroonheilige te kiezen. De machtige heer trof voorbereidingen om in het bezit te komen van Sint Servaas' stola en staf.Ga naar eind173 Uiteindelijk slaagde hij daarin op slimme wijze. Toen hij die voorwerpen naar Saksen had overgebracht, stichtte de edele hertog ter ere van Sint Servaas een abdij bij de Bode; naar ik begrepen heb is dat de naam van de rivier waaraan het klooster van de adellijke nonnen ligt. Van verre kan men het al zien, want het staat op een hoge berg: het is zeer rijk, mooi en prachtig. Het ‘vrije’ Quedlinburg heet deze abdij. Veel aanzienlijke lieden staan in haar dienst. Zalig degene die het ooit heeft gesticht.Ga naar eind174 <2,1155> Hertog Hendrik leidde een vorstelijk leven. Zijn patroonheilige Sint Servaas beloonde hem daarvoor. Toen deze vorst stierf, stond Sint Servaas hem bij met alles wat hij nodig had. Zoals het betaamde, werd de edele heer met alle eerbewijzen ter aarde besteld.Ga naar eind175 Moge God hem genade en het eeuwige leven geven. Zijn edele vrouwGa naar eind176 en zijn geliefde kind Otto [I] die later keizer van het Roomse Rijk zou worden, leefden toen nog. <2,1171> Nadat zijn vader begraven was, kwam Otto krachtdadig naar voren als een moedige leeuw; hij was dapper en wist - naar mijn overtuiging - voortdurend wat hij wilde. Tijdens zijn regering gedijden kerkelijke instellingen; hij zorgde voor een eerlijke rechtspraak; in zijn rijk gaf hij de armen rust en vrede en de rijken stond hij op verstandige wijze te woord. Hij ging naar Rome en slaagde erin in het openbaar tot keizer gekroond te worden. De Romeinen zeiden er blij mee te zijn, dat zo'n onberispelijk mens - door God uit Duitsland gezonden - deze grote waardigheid ten deel viel.Ga naar eind177 <2,1195>
Otto was onoverwinnelijk. Nadat hij de heerschappij verworven had, behield hij die met grote eer. Tijdens zijn bewind stichtte | |
[pagina 99]
| |
Affiche van het klooster te Quedlinburg naar een tekening uit de achttiende eeuw.
| |
[pagina 100]
| |
Het huidige klooster te Quedlinburg.
hij bisdommen en hij bestuurde het rijk als keizer. Zijn moeder vroeg hem dikwijls haar uit liefde voor haar te helpen het heilige en kostbare gebeente van Sint Servaas te bemachtigen, want zij wilde de vriend Gods graag eer bewijzen. Zij hoopte het te mogen beleven dal hij haar Servaas' gebeente zou schenken en te diens ere kloosters en kerken zou laten bouwen. Op advies van haar zoon wilde zij kerken vrijstellen van belastingen en wijden aan Sint Servaas; Servaas zou er dan naar eigen goeddunken over kunnen beschikken. Met zeer veel overleg drong zij er zo lang bij haar zoon op aan, dat hij uit liefde voor zijn moeder niet langer kon weigeren: hij kwam aan haar wensen tegemoet en willigde haar verzoek in. <2,1225> Koning Otto beschikte over de macht aan de wensen van zijn moeder tegemoet te komen. Daarop werd de goede Sint Servaas uit Maastricht weggevoerd. De Saksen waren er zeer mee ingenomen: Servaas was hun steun en toeverlaat; drie jaar lang plukten zij de vruchten daarvan. De Maastrichtenaren waren diep bedroefd, toen hein dit overkomen was. Tot hun grote verdriet en woede hadden zij aldus hun volmaakte helper verloren; zij hadden alle reden tot wenen. Dag en nacht hield hun geweeklaag aan; ze konden er niet mee ophouden. Maar degenen die Sint Servaas met zich meevoerden, waren zeer verheugd. Zeer snel trokken zij vreugdevol zingend door Westfalen en Saksen naar Quedlinburg, waar zij hun redder heenbrachten. Overal waar zij reisden, werden steeds talloze wonderen waargenomen die de hemelse God ter ere van Sint Servaas verrichtte. Men prees hem daarom op vele plaatsen. De wonderen waren prachtig; het eerbetoon was groots; overal in het land bracht jong en oud zeer vele offeranden aan de waarachtige God en zijn bode Sint Servaas. Luid gezang lieten zij opstijgen, opdat de christenen het zouden horen: het was te danken aan Gods genade. <2,1271> Toen cle roemrijke heer, de goede Sint Servaas, Quedlinburg bereikte, ontstond daar grote vreugde. De ontvangst en het gezang was een heer waardig. Oprecht en met opgewekt gezang werd hij ontvangen door de edele kloostervrouwen - die | |
[pagina 101]
| |
kostbare juwelen en kuise bruiden Gods - en door andere oprechte mensen die naar hem hadden verlangd. De heilige Sint Servaas was al die lof zeker waard.Ga naar eind178 <2,1286> Maastricht verkeerde echter drie jaar lang in diepe rouw; daar kan men van op aan. Naarmate in Saksen de vreugde toenam, groeide in Maastricht de droefenis. Sint Servaas' wijze en trouwe dienstmannen aan wie zo veel leed was berokkend doordat hun trooster hun was ontnomen, waren in het geheim overeengekomen Sint Servaas zo mogelijk terug te halen, indien God hen daartoe in staat zou stellen. Ik weet echter niet hoeveel mensen bij deze zaak betrokken waren. Manmoedig waren zij bereid lijf en goed in de waagschaal te stellen. <2,1309> Zij reisden naar Saksen en verbleven er zo lang tot zij er geaccepteerd werden. Door hun doen en laten wekten ze geen argwaan, zodat zij de gewoonten en gebruiken van het land konden bestuderen. Hun grote deugdzaamheid stelde hen daartoe in staat. Toen zij erachter waren gekomen wie de schatkamer bewaakte en waar de door God gezegende Sint Servaas zich bevond, werd er toevallig een feestdag gevierd; iedereen in het land - arm en rijk - nam op luisterrijke wijze aan het feest deel, naar God hun ingaf. Zowel in het klooster als in de stad nodigden vrienden elkaar uit, zoals dat gebruikelijk is op hoogtijdagen. Het feest werd uitbundig met allerlei vertier gevierd; men ging niet naar bed; in liefde en vriendschap at en dronk men met elkaar. Twee dagen en één nacht bleven zij wakker, hun krachten overstijgend. Zij hadden plezier en maakten veel kabaal. De volgende nacht vielen ze als een blok in slaap; het werd er doodstil. De gastheren en gasten, de dames in het klooster, de dienaren en de koster konden zich niet tegen de slaap verzetten; ze lieten de lichten uitgaan.Ga naar eind179 <2,1348> De Maastrichtenaren, geboortig uit het land van Sint Servaas, hadden wijselijk lange tijd daarvóór al uitgedacht hoe ze het land konden verlaten, zodra ze Sint Servaas in handen hadden. Om middernacht werd hun de gelegenheid geboden; ze betreurden hun geleden verlies en zetten hun leven op het spel: ze sneden de touwen van de klokken door en gingen naar het altaar. Daar namen ze de schrijn waarin Sint Servaas rustte, die hun zoveel licht gaf alsof het dag was.Ga naar eind180 Toen ze weer buiten waren, sloten ze de deuren. Angstig en bezorgd verzuchtten ze: - ‘Moge God ons beschermen.’ Daarop verlieten ze het land. Ze waren op de hoogte van de gewoonten der mensen, en hadden de kortste weg door het land uitgezocht. Ze trokken het land uit en namen de stoffelijke resten van Sint Servaas mee naar huis.Ga naar eind181 <2,1378>
De nonnen in het klooster merkten dat hun schade berokkend was, nl. dat Sint Servaas hun ontstolen was. Overal in het land heerste er veel verdriet, met name de inwoners van Quedlinburg jammerden toen ze het vreselijke bericht over deze catastrofe vernomen hadden; gewapend zetten ze de achtervolging in. Het was echter te laat: vóór ze een besluit hadden kunnen nemen om bijeen te komen en hun wapens hadden gepakt, waren de ‘rovers’ al uit het zicht; ze konden hen niet meer inhalen. Daarover waren ze woedend. Maar de goede Sint Servaas en de almachtige God wilden hel zo. <2,1399> Dal beseften de Maastrichtenaren ook: hoe hadden ze anders kunnen ontkomen en door het land kunnen trekken, als God hen niet onder Zijn hoede had genomen en hen had begeleid? Na langdurige inspanningen bereikten ze tenslotte hun vaderland. Toen de inwoners van Maastricht hen in het oog kregen, waren ze buitengewoon blij en verheugd dat God hen op deze wijze wilde bijstaan. <2,1411> Zodra men in Maastricht vernam dat hun steun en toeverlaat, de edele Sint Servaas, teruggekeerd was, was men zeer verheugd. Terecht gaven ze openlijk uiting aan hun blijdschap. Een grote menigte - zowel armen als rijken - dromde hen op straten en wegen tegemoet: priesters en leken namen de stoffelijke resten met genoegen in ontvangst. Omwille van Zijn dienaar Sint Servaas liet God fraaie wonderen gebeuren: kreupelen konden lopen en gebochelden strekten hun rug; dankzij hun geloof konden stommen terzelfder tijd spreken en doven horen. Een bezetene werd eveneens door God geholpen: Sint Servaas verloste | |
[pagina 102]
| |
Het openen van de Noodkist en bezichtigen van de relieken in 1958 (boven) en l983 (onder).
hem van de boze geest die hem kwelde, en troostte zo zijn vrienden. Dit was voor iedereen waarneembaar. Iemand die aan waterzucht of hydropsie leed, werd door God en Sint Servaas genezen. Toen men de stoffelijke resten van de heilige Sint Servaas plechtig in ontvangst nam, begonnen alle klokken spontaan - door goddelijk ingrijpen - te luiden.Ga naar eind182 Dit waren prachtige tekenen. <2,1445> Gods genade viel toen velen ten deel. Iedereen die aanwezig was en deze wonderen waarnam, begon van harte en uit volle borst God lof te zingen. Toen ze op het Vrijthof voor de ingang van de kerk aankwamen, wachtte een grote menigte, zowel binnen als buiten de kerk. Die mensen ontvingen Sint Servaas met liefde en hieven lofzangen aan; dat waren ze hun bisschop schuldig, toen hij in zijn eigen kerk te Maastricht terugkeerde. Het zuivere licht van God Die daarmee Servaas in stilte wilde eren, ontstak de kaarsen die men in de hand hield, en hetzelfde goddelijke vuur deed de kaarsen aan de muur, in de kroonluchters en in de kandelaars ontbranden. Dit was een waarachtig teken van God.Ga naar eind183 Terecht herdenkt men deze gebeurtenis op de zevende juni, zoals in boeken beschreven staat. Zoals hiervóór is verteld, viert men op deze dag ook plechtig het feest van Sint Servaas' translatio, d.w.z. de dag waarop zijn lichaam tiit het graf werd geheven. Dat deze gebeurtenissen op dezelfde dag plaatsvonden, was door de almachtige God beschikt. <2,1484> De dienstmannen van Sint Servaas die hem met Gods hulp uit Saksen hadden teruggebracht - maar die ik niet allemaal kan noemen - gingen bij de lessenaar staan en vertelden naar waarheid over de grote inspanningen die ze verricht hadden. Hoe ze de heilige heer uit het verre Saksen hadden gehaald; hoe ze aan de verbolgen Saksen waren ontsnapt; hoe God hen had beschermd tegen een grote schare gewapende mannen die hen achtervolgde; hoe een grote wolk over de Saksen neerdaalde, zodat die de weg kwijtraakten en niet meer wisten waar ze waren: het werd immers zo ontzettend donker dat niemand de juiste weg kon vinden; op dat moment wisten ze waarachtig niet meer waai ze heen moesten gaan.Ga naar eind184 Zo konden Servaas' mannen | |
[pagina 103]
| |
met het gebeente van hun heilige onder Gods geleide huiswaarts keren. Bovendien kregen de Saksen loodzware benen.Ga naar eind185 Over Sint Servaas en diens trouwe, Maastrichtse dienstmannen scheen echter een hemels licht, zodat zijn toegewijde reisgenoten zich snel uit de voeten konden maken. De goede God stond hen op alle mogelijke manieren bij, net zoals Hij eertijds het volk van Israël snel en voorspoedig uit Egypte leidde.Ga naar eind186 Dit alles vertelden ze in het openbaar aan mensen, arm of rijk, en ze zeiden: - ‘In nomine Domini [In naam des Heren], de ware God zij geloofd.’ De door God geleide terugkeer van de goede Sint Servaas naar Maastricht verblijdde menigeen aldaar buitengewoon. <2,154l>
Vlak daarna verloor het [Roomse] Rijk zijn keizer,Ga naar eind187 toen de zoon van keizer Otto [I] stierf. Deze Otto [II] had het rijk zo voortreffelijk geregeerd, dat men zijn naam met ere mag noemen. Met Gods genade bestuurde hij het land op eervolle wijze; hij stichtte bisdommen en vocht in Calabrië tegen de Grieken.Ga naar eind188 <2,1554> | |
Sint Servaas als beschermer van zijn eigendommenNa het overlijden van de keizer bleef het rijk - wees daarvan overtuigd - lange tijd onbeschermd,Ga naar eind189 zodat vele lieden ten onrechte de goeden veel ongemak bezorgden. Maar het was duidelijk dat er niemand was om dat te bestraffen. Vóórdat de vorsten een nieuwe koning hadden gekozen,Ga naar eind190 had Sint Servaas reeds een landgoed aan de Moezel verloren dat al heel lang zijn eigendom was en heden ten dage nog is.Ga naar eind191 Kwaadaardige en onrechtvaardige lieden uit de buurt van Koblenz namen hem dat met geweld af; sommigen van hen zouden daar echter zwaar voor moeten boeten. Op deze wijze werd Sint Servaas onrechtmatig van zijn bezittingen beroofd. Daarover waren zijn oprechte vrienden zeer bedroefd en verbolgen. Ze bedachten dat het goed zou zijn Servaas' waardevolle schrijn en relieken daarheen te brengen. In het bijzonder de rovers die zich niet wilden beteren, zouden het ontgelden. Zodra Sint Servaas daar aangekomen was, raakten de rovers
De nieuwe bronzen toegangsdeuren van de Servaaskerk aan de Vrijthofzijde, vervaardigd door de beeldbouwers P. Killaars (links) en A. Drielsma (rechts), 1990. Onder het hek voor de nieuwe schatkamer.
| |
[pagina 104]
| |
meer kwijt dan ze hadden genomen: niet alleen ziel en lichaam, maar ook goederen en hun eer.Ga naar eind192 Ze waanden zich veilig, en opgewekt aten en dronken ze. Dat leidde tot hun ondergang: de duivel voerde sommigen met ziel en lichaam ter helle. Anderen schonk God genade en zij behielden het leven: zodra ze beseften wat er aan de hand was, gingen ze ootmoedig naar Sint Servaas. Ze smeekten hem om genade; ze losten hun schuld in door Servaas niet alleen zijn eigendom terug te geven, maar ook een schadevergoeding te betalen. Zo verwierven ze Servaas' genade en kwam een verzoening tot stand.Ga naar eind193 <2,1606> Het bericht over de wonderbaarlijke wijze waarop de heilige en machtige Sint Servaas zijn eigendom had herwonnen, verspreidde zich door heel het land. De heren van Koblenz vroegen - vanwege de geestelijke vriendschap - daarop om het lichaam van Sint Servaas naar hun stad te brengen. Servaas' priesters en dienaren voldeden graag aan dit verzoek.Ga naar eind194 Zodra men dit hoorde, stroomden veel mensen samen, uit de stad Koblenz en uit de omgeving, zowel geleerden als leken. De duizenden mensen voerden vele relieken en kruisen met zich mee; ze ontvingen Servaas op eervolle wijze met gezang op een groot veld ten zuiden van de stad bij een mooie, hoge berg. De hemelse God liet ter ere van Sint Servaas die veel goede werken verrichtte, blijken dat diens relieken daadwerkelijk aanwezig waren; cle schrijn richtte zich vanzelf op en boog driemaal, alsof hij zeggen wilde: ‘Blijf gezond’. De edele Sint Servaas, de vriend Gods, deed dat om afscheid te nemen. Daarna werd hij op eervolle wijze weggedragen. Het was een schitterend afscheid. <2,1650>
Luister nu naar de ware gebeurtenissen in het nabijgelegen Güls.Ga naar eind195 Daar bezat Sint Servaas landerijen en bovendien wijngaarden; die werden grondig verwoest, maar dat bracht hij weer in orde. Kinderen uit de buurt gingen 's nachts naar de wijngaard en stalen druiven; dat zou hun opbreken. Sint Servaas stak er immers een stokje voor. De druiven waren rijp en konden onmiddellijk gegeten worden. Het was in de herfst, toen de kinderen de wijngaard waren binnengedrongen, en veel druiven hadden geplukt; niemand kon hen daarvan weerhouden. Sommigen liepen ermee te sjouwen, anderen plukten ze; ze rukten ze af en aten ze op: ze richtten een ravage aan waar niemand iets mee opschoot. <2,1673> Er kwam een oude man naar hen toe, schoon van gestalte en voornaam. Hij leek precies op Sint Servaas, wiens wijngaard ze waren binnengedrongen. Tegen de kinderen zei hij: - ‘Waarom stelen jullie mijn bezit? Wat jullie doen is verkeerd. Moge degene die jullie ertoe heeft aangezet, gestraft worden. Als jullie geen kinderen waren, zou het slecht met jullie aflopen. Hoe dan ook, ofschoon jullie kinderen zijn, zal niemand jullie hieruit kunnen leiden; jullie zullen moeten wachten tot de dageraad en je vrienden jullie hier zullen vinden.’Ga naar eind196 Dit zei hij tegen de kinderen die zich daarna afvroegen waar deze heer vandaankwam. Onmiddellijk na zijn woorden stonden allen, groot en klein, als levende doden vastgekleefd aan de wijnstokken. Ze maakten misbaar alsof ze waanzinnig waren; het was verschrikkelijk om te zien: ze wrongen zich in allerlei bochten en verloren het bewustzijn. De hele nacht en de daaropvolgende dag tot laat in de middag stonden ze zo, totdat iedereen ze zag. <2,1707> Ouders die een kind hadden verloren, waren diep bezorgd over hen; lange tijd zochten ze, tot ná drie uur 's middags.Ga naar eind197 Zo wilde Sint Servaas het. Tegen de avond kwamen zij bij de plaats waar ze de kinderen aantroffen; tot hun grote ellende zaten ze vastgekleefd aan de wijnstokken. Tot groot verdriet van hun familie gaven ze taal noch teken; hun ogen waren weggedraaid. Vaders, moeders, broers en zusters waren volledig van slag. Hun lichamen waren stijf; ze stonden net als de vrouw van Lot die eertijds in een steenGa naar eind198 veranderde. Toen konden ze de tocht naar de wijngaard wel betreuren! <2,1726> De familieleden waren verbijsterd toen ze hun geliefde kinderen in zo'n treurige toestand aantroffen. Met veel misbaar beklaagden ze hen. Tijdens hun geweeklaag viel hun in te bidden tot God en Sint Servaas, opdat God hen in Zijn naam genadig mocht zijn; de vermaarde heilige zou zijn macht moeten | |
[pagina 105]
| |
aanwenden om de kinderen te bevrijden, rekening houdend met hun jonge leeftijd. Hij zou ervoor kunnen zorgen dat de kinderen er goed af kwamen en dat hun lichamen bevrijd zouden worden. Ze beloofden hem dat zijn bezittingen door hen nooit meer geschaad zouden worden en - mits hij het toestond - zijn graf barrevoets zouden bezoeken. Daarop liet de genadige Sint Servaas zijn macht gelden: hij verloste de kinderen en troostte de ouders die de aangerichte schade vergoedden. Zo bleef Sint Servaas rechtmatig eigenaar van zijn bezittingen. <2,1759>
Er was eens een hertog, GijsbrechtGa naar eind199 genaamd: hij was heer van Lotharingen, werd alom geprezen en was zeer dapper. Hij had de hooggeprezen dochter van keizerGa naar eind200 Otto [I] tot vrouw genomen.Ga naar eind201 Hij wilde niets dan goed doen. Hij had zich voorgenomen te gaan wonen in zijn hoofdstad Maastricht, in de buurt van het graf van Sint Servaas, Gods vriend. Nadat de keizer hem toestemming daartoe had gegeven, begon hij er [een paleis]Ga naar eind202 te bouwen; het land bestuurde hij voortvarend. <2,1777> Vervolgens vatte de eerzame hertog het plan op met grote stenen een stevige, hoge muur rond de Sint-Servaaskerk te zetten. Maar zover zou het niet komen: toen zijn besluit vaststond, verscheen Sint Servaas, vriendelijk en prachtig, hem in zijn slaap. De hertog dacht hem te herkennen in een visioen; de herinnering aan een gouden beeld van Servaas had hem op het spoor gezet. Sint Servaas sprak tot hem: - ‘Mijn vriend, hertog Gijsbrecht, ik waarschuw je met recht en reden. Je bent iets van plan dat je beter niet kunt doen: je wilt immers een grote muur om mijn kerk zetten. Ik waarschuw je uit liefde: ik wil dat je het achterwege laat en ervan afziet, zolang je de heerschappij bezit, opdat je het eeuwige leven zeker deelachtig zult worden. De waarachtige Heiland heeft de kerk met Zijn almacht gegrondvest en gevrijwaard,Ga naar eind203 omheind en gewijd.’ - ‘Omdat ik het beste met je voor heb.’ vervolgde de heilige man, ‘waarschuw ik je hiervoor. Voorwaar ik zeg je: ik bad tot God, de Opperrechter en de Opperheerser, geboren uit de heilige
Mozes en de stenen tafelen (boven) en de doortocht door de Rode Zee Fragment uit een einde dertiende eeuwus bandschrift
(Koninklijke Bibliotheek Den Haag). | |
[pagina 106]
| |
Maria; Hij zal mijn residentie behoeden en beschermen. Deze plaats zal voortdurend sterk genoeg zijn, tot op de Dag des Oordeels: niemand zal erin slagen haar te verwoesten. Laat degenen die ertoe behoren, er naar recht en billijkheid acht op slaan; anders begaan ze een doodzonde. Dat moet u hun kond doen.’ <2,1832> Na deze woorden verdween Sint Servaas van de plek waar de hertog lag te slapen, zodat deze hem niet meer zag; Servaas beval hem in Gods genade aan; de hertog nam de woorden ter harte, want het was voor zijn bestwil. Daarover was hij bijzonder verheugd. <2,184l>
Het gebeurde eens dat de vrouw van de hertog, die hij liefhad als zichzelf, uit de gewijde Servaaskerk onrechtmatig iets meenam. Zij verzocht de koster de schatkamerGa naar eind204 voor haar te openen; dat kwam haar later duur te staan. Dat kwam door haar slechte inborst. De hertogin ging naar binnen om de kerkelijke ornamenten te bekijken. Op het moment dat zij de kerkschatten aanschouwde, vergat zij haar plichten en hebzucht kreeg haar in haar macht omwille van een kostbare en prachtige zijden stof die in de schatkamer lag. Ze zette haar zinnen daarop; haar grote zondigheid deed haar de zijden stof wegnemen. In het geheim nam ze die mee. De gedachte alleen al was een grote misdaad! Na thuiskomst liet de machtige hertogin - ingeblazen door de duivel - van die kostbare stof een schitterend gewaadGa naar eind205 maken; het werd bijzonder fraai met gouddraad geborduurd, omdat het zo'n kostbare stof was. Als zij er op rechtmatige wijze aan was gekomen, had niemand het haar durven misgunnen. <2,1876> Luister nu naar de ware afloop van dit verhaal: zodra dit mooie en kostbare gewaad gereed was, wilde de rijke hertogin het dragen op hoogtijdagen en andere feestdagen; dat zinde Sint Servaas allerminst. Op Sint Servaasdag [13 mei] ging ze naar de kerk in dat uiterst kostbare gewaad. Zodra ze in de kerk was en men met de mis begon, werd ze overmand door een onaangename slaap, terwijl iedereen toekeek. Slapend lag ze op de grond. Na een tijdje begon ze vreselijk te krijsen, want ze was aan het dromen: - ‘Genade, Sint Servaas!’, riep ze luidkeels. - ‘Help me, lieve vriend!’, en ten derden male schreeuwde ze: - ‘Red mij, mijn beschermer, mijn lieve heer!’. <2,1900> Toen de mensen dit hoorden, schrokken ze van haar woorden. Zodra de hertog het vernam, liep hij snel naar zijn vrouw en nam haar in zijn armen. Ze kwam weer bij en begon onmiddellijk bitter te wenen. De hertog vroeg haar vriendelijk hem te vertellen wat ze gezien had, waarvoor ze zo bang was en waarom ze zo tekeerging. Dit vroeg hij haar uit medeleven. De machtige hertogin antwoordde; - ‘Heer, omwille van uw eer schaam ik me diep, maar ik zal het u vertellen. Het komt allemaal door mijn zondige gedrag; dat heb ik terdege ondervonden. Een tijdje geleden was ik in de schatkamer en toen stal ik het gewaad dat ik aanheb; dat betreur ik nu, mijn teerbeminde echtgenoot, en daarvoor moet ik nu boeten. Bij het binnenkomen van de kerk werd ik door slaap overmand; in mijn droom zag ik Sint Servaas voor het hoogaltaar zitten: omringd door een grote schare heiligen zat de vriend Gods prachtig en stralend op een fraai gemaakte gouden zetel. Ik wilde naar hem toegaan en me aan zijn voeten werpen; ik wilde om genade vragen en boete doen. Maar toen ik naderbij kwam, kwam er een zwarte man op me af; hij zag er woest, angstaanjagend, afgrijselijk en afschuwelijk uit; hij begon me op mijn rug te slaan en me in mijn zij te stompen. Ik kon er niets tegen doen, en vluchten was niet mogelijk. Hij wilde het gewaad van mijn lijf scheuren, zodat ik naakt zou zijn. Ik was verschrikkelijk bang dat hij me zou uitkleden; bijna was ik, ellendige zondares, doodgegaan. Ik zou zeker gestorven zijn, als de genadige Sint Servaas mij, onwaardige, niet de helpende hand geboden had. Dat is de waarheid, lieve vriend. Ik betreur ten zeerste het moment waarop ik deze zijden stof zag en stal, want dat is de bron van mijn ellende.’ <2,1966> De wijze hertog Gijsbrecht werd zeer bedroefd bij het aanhoren van dit verhaal, want hij besefte dat dit een grote zonde en | |
[pagina 107]
| |
Textielfragmenten met Byzantijnse motieven uit de schatkamer van de Servaaskerk; de motieven zijn verwerkt in door broeder Heribert (van de Beyart) ontworpen kazuivels, 1990.
| |
[pagina 108]
| |
De zg. Dioskurenstof afkomstig uit het schrijn van Sint Servaas, zevende/achtste eeuw
(Schatkamer Sint-Servaaskerk). een schande was, en daarom was hij zeer verdrietig.Ga naar eind206 Desondanks troostte hij zijn vrouw en gal haar uit de grond van zijn hart de volgende raad: - ‘Vrouwe, wanhoop niet. Het beste is dat we nu oprecht boete doen voor deze misdaad.’ - ‘Moge God ons daartoe in de gelegenheid stellen,’ antwoordde de hertogin. - ‘Mijn hartsvriendin,’ zei hertog Gijsbrecht, ‘we moeten een verzoening aanbieden, zo is het recht nu eenmaal. Ik adviseer u als volgt te werk te gaan: laten we Onze Lieve Heer Jezus en de goedertieren Servaas die u vandaag te hulp schoot, eren.’ Op deze wijze gaf hij zijn vrouw uit het diepst van zijn hart troost. Vervolgens nam hij haar - ten overstaan van al het volk - bij de hand en leidde haar naar het altaar, naar het graf van Sint Servaas. Hij schonk de heilige een groot landgoed met lijfeigenen en horigen, zowel mannen, vrouwen als kinderen; het hertogelijke paar was Sint Servaas sindsdien onderdanig. Hieruit blijkt weer eens hoe groot Gods almacht is. De gave die de Gode welgevallige Sint Servaas ontving, was zeer royaal. <2,2005>
Ten tijde van ene koning Koenraad woonde er in de stad Hoei een horige van Sint Servaas. Deze man raakte uit hoogmoed op het slechte pad. Een heer, Zwentibold genaamd, had hem als horige weggeschonken samen met een landgoed, waarvan Sint Servaas de belastingopbrengsten ontving. Deze heer wilde zijn verplichtingen niet meer nakomen en dus niet meer betalen;Ga naar eind207 hij moest namelijk persoonlijk een bepaalde belasting betalen; ten onrechte beroofde hij Sint Servaas van diens geld, maar daar zou hij zwaar voor boeten. Hij hield het geld hardnekkig achter. Van vaders kant was hij van ridderlijke afkomst. Daarom werd hij steeds geweldig kwaad, wanneer iemand erover begon, want dat vond hij zeer smadelijk.Ga naar eind208 Het zou hem echter nog zwaar opbreken. Eens zwoer hij een dure eed: hij zou nooit ofte nimmer ook maar een centGa naar eind209 betalen, zolang hij nog op zijn eigen benen en voeten kon staan; daaraan hoefde niemand te twijfelen. Zeer korte tijd later ging zijn ‘wens’ in vervulling, want al | |
[pagina 109]
| |
Kalender met aanduiding van heiligenfeesten door middel run een kopje of attribuut; op de tweede strook van boven, gebeel rechts, het feest van Sint Servaas, rond 1500
(Koninklijke Bibliotheek Den Haag). | |
[pagina 110]
| |
Het borstbeeld van Servatius en Paus JOhannes Paulus II tijdens de H.Mis op het vliegveld Maastricht, mei 1985.
| |
[pagina 111]
| |
in de daarop volgende nacht werd hij geveld door een ernstige ziekte: God bezocht hein met jicht in benen en voeten. Toen wilde hij graag - op aanraden van rechtschapen mensen - boete doen, maar het was te laat. Ofschoon hij lichamelijk niet meer kon genezen, kon zijn ziel behouden blijven, mits hij zijn kwaal geduldig zou ondergaan als straf voor zijn zonden.Ga naar eind210 <2,2048> | |
‘Kijk, ik ben scheel!’Over sint Servaas zijn ons veel mooie verhalen overgeleverd. Zo is bekend dat de goede keizer Hendrik [III] zeer grote eerbied had voor Sint Servaas; hij was zo'n vurig vereerder dat hij de heilige zijn hele leven ten dienste stond: God had hem geïnspireerd om Servaas' dienaar te zijn, zowel achter de schermen als voor iedereen zichtbaar. Daardoor nam zijn macht steeds toe. De vriend Gods beloonde de keizer voor het feit dat hij hem boven alle andere heilige bisschoppen als patroon- en beschermheilige had uitverkoren: dikwijls had Sint Servaas hem beschermd, wanneer dat van node was. Vele malen had de keizer ondervonden dat Sint Servaas hem uit benarde omstandigheden redde. Keizer Hendrik was zich daar terdege van bewust, en daarom stichtte hij in Goslar een prachtige kerk, die men nog steeds kan zien.Ga naar eind211 Hij voorzag dit godshuis van inkomsten en bepaalde dat de kerk gevrijwaard was. De kerk liet deze voortreffelijke keizer wijden aan de apostelen Judas en SimonGa naar eind212 én aan zijn patroonheilige, de genadige Sint Servaas. In naam van deze drie heiligen liet hij de kerk wijden. Aan Sint Servaas hechtte hij zich zeer, omdat die hem vaak had beschermd wanneer hij in nood was. Servaas verlichtte zijn hart. <2,2093> Daarna zond de keizer zijn boden naar Maastricht, de hoofdstad van Sint Servaas. Om Servaas' naam te verbreiden vroeg hij de proost, de deken, de koster en alle andere kloosterbroeders om hem een deel van het gebeente van de heilige belijder en bisschopGa naar eind213 te zenden; daarmee wilde hij zijn nieuwe kerk verfraaien ter meerdere eer en glorie van de heilige Sint Servaas. Hij wilde dat nog tijdens zijn leven verwezenlijken. Men durfde het hem echter niet te geven, en dat verdroot de keizer. Daarom
Tijdens het Pausbezoek moest het borstbeeld run Servatius naar en van het vliegveld worden gebracht, 1985
| |
[pagina 112]
| |
Paneel met afbeelding vun bisschop Servatius in vol ornaat en met leesbril, vijftiende/zestiende eeuw
(Germanisches National Museum Neurenberg). ging hij korte tijd later zelf naar Maastricht.Ga naar eind214 Hij kreeg het bij de kloosterlingen voor elkaar dat ze hem de onderkin van zijn patroonheilige gaven. Die liet de vorst in een prachtig gouden borstbeeld zetten, tot steun van zijn kerk. <2,2122> Nu kunt u nog een mooi verhaal horen! De keizerGa naar eind215 liet zeer kundige goudsmeden ontbieden. Hij groette hen vriendelijk en nam ze aan zijn hof op; hij vertelde hun dat hij een gouden borstbeeld wilde laten maken: - ‘Moge God me dit toestaan, want ik begeer niets anders!’ De goudsmeden antwoordden dat ze de opdracht met liefde aannamen, mits Gods Zoon en de goede Sint Servaas hun dit vergunden. Omdat de keizer het graag wilde, kwamen ze aan zijn wensen tegemoet. Het goud werd afgewogen en de mannen togen aan het werk. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat waren ze bezig, waarbij Sint Servaas hun behulpzaam was. Tenslotte was het borstbeeld af. Het was - zo vertelt ons de vita - prachtig: neus, mond, kin en keel waren perfect; alleen de ogen die van edelstenen gemaakt waren, stonden scheel. De goudsmeden meenden dat de ene steen kleiner was dan de andere, en daarover waren ze hogelijk verbaasd, want ze waren precies even groot. Met goede moed haalden ze de stenen eruit om ze er beter in te zetten, want ze vreesden de keizer. Maar toen ze dat gedaan hadden, stonden de ogen weer net als daarvoor: het ene keek omlaag, het andere omhoog. De goudsmeden voelden zich ongelukkig en het werd hun zwaar te moede. Ze konden er echter niets aan doen. Het was zonneklaar dat Sint Servaas tijdens zijn aardse leven scheel was geweest; daarom was dit gebeurd... Toen wilde de keizer het borstbeeld zien. Zodra hij de ogen zo scheef zag staan, liet hij de goudsmeden in de boeien slaan en dreigde hen met zware straffen. Ten onrechte wierp men hen in een kerker. <2,2178> Terwijl de goudsmeden 's nachts in de gevangenis zaten, verscheen Sint Servaas aan de slapende keizer, zodat deze hem goed kon zien. Vriendelijk sprak hij hem toe: - ‘Majesteit, je moet die arme goudsmeden niet langer kwellen. Laat hen met rust! Je moet het hun niet aanrekenen: zij hoeven | |
[pagina 113]
| |
toch geen boete te doen voor mij. Jij bent zeer verstandig: kijk me aan en zie hoe scheel ik ben. Daarom moet het borstbeeld dat naar mijn gelijkenis is gemaakt, scheel zijn. Wees tevreden: de goudsmeden treft geen blaam. Laten ze profijt hebben van mijn scheelheid, en wees er niet bedroefd over.’ Aldus sprak de goede Sint Servaas, tot grote vreugde van de keizer. <2,2200> Toen de koning dit gehoord had, liet hij, nadat hij was opgestaan, de goudsmeden uit de kerker halen. Als vergelding voor het aangedane onrecht stelde hij hen op royale wijze schadeloosGa naar eind216 en overlaadde hen met prachtige geschenken, zodat ze blij en opgelucht van het hof vertrokken. <2,2209> Daarop liet de keizer zijn vertrouwelingen roepen. Zodra priesters en leken aanwezig waren, vertelde hij hun zijn droom: hoe Sint Servaas hem was verschenen en hem had laten zien dat hij scheel was, net zoals het gouden borstbeeld. Onmiddellijk daarop ging de edele en machtige keizer Hendrik persoonlijk het borstbeeld halen (hij had er God vaak genoeg om gebeden) en droeg het eigenhandig, maar met ootmoed naar de kerk waar men het kostbare reliek met een plechtige processie in ontvangst nam. De ontvangst was schitterend: keizer Hendrik zelf droeg de reliek tijdens de plechtigheid.Ga naar eind217 Ze loofden God en brachten Sint Servaas - terecht - grote eer. <2,2234>
Luister nu aandachtig naar het volgende: ten tijde van diezelfde keizerGa naar eind218 [Hendrik III] deed Sint Servaas nog een keer iets bijzonders en zeer wonderbaarlijks. Ergens in het [Roomse] RijkGa naar eind219 stond een armoedige, oude kerk waar niemand naar omkeek. Ze verkeerde in een zeer vervallen staat en daarom werd er bijna nooit een mis opgedragen. Lang geleden was ze aan Sint Servaas gewijd, maar ze was zeer verarmd; daar er zelden iemand kwam, werd dat niet opgemerkt. Sint Servaas, de patroonheilige, wilde dat in orde brengen. <2,2252> Eens naderde de dag waarop men eigenlijk het wijdingsfeest van die kerk had moeten vieren, maar men schonk er nauwelijks aandacht aan: slechts weinig mensen kwamen er om het feest te vieren, en die mensen kregen een zodanig teken dat ze de rest van hun leven dit wijdingsfeest beter in ere hielden. Van de weinige aanwezigen gingen sommigen liever feesten of werken dan naar de kerk. Er waren dus bijzonder weinig kerkgangers. Tijdens de mis kwamen twee vrouwen opdagen, die helemaal onder het bloed zaten.Ga naar eind220 Men kan zich voorstellen dat dit tweetal er beroerd aan toe was; overal zat bloed, op hun kleren, op hun handen en op hun hoofd. Men vroeg hun wat er gebeurd was. Daarop verklaarden de twee vrouwen het volgende: - ‘Het komt door onze zonden: we hebben God vergeten door thuis te blijven. Het was verkeerd om het wijdingsfeest niet te vieren: om niet naar Gods woord te luisteren, de mis bij te wonen en aalmoezen te geven. Terwijl we thuis op het weefgetouw bezigwaren, braken plots alle draden. Dat was zeer onplezierig, want waar een draad brak, spoot rood bloed tevoorschijn; en dat doet het nog steeds, net alsof het regent. Als Gods genade ons niet helpt, zijn we onder een kwaad gesternte geboren en zullen we ziel en lichaam erbij inschieten.’ Mannen en vrouwen verbaasden zich er ten zeerste over. Men haalde het ongewone weefsel waar het bloed uitstroomde, en hing het voor de kerk. Het was een groot wonder dat men het bloed er tot de volgende dag vanaf zag druipen. Vele mensen namen zich voor nimmer meer thuis te blijven op het wijdingsfeest. Men betaalde de twee vrouwen voor hun weefsel. Dit wonder verrichtte Sint Servaas met Gods instemming, opdat men eerder een wijdingsfeest zou bezoeken, waar of wanneer dat ook plaatsvond.Ga naar eind221 <2,2324> | |
Sint Servaas helpt verstokte zondarenUit vele landstreken zijn wonderen bekend die God ter wille van Sint Servaas liet geschieden. Zo leefde er eens in BrabantGa naar eind222 een zeer verdorven ridderGa naar eind223 die de armen voortdurend lastigviel, om kort te gaan een zeer onrechtvaardig heerschap. Het kon hem niet schelen hoe hij aan zijn goederen kwam, op onrechtmatige wijze of door roof. Hij geloofde in God noch gebod. Hij haalde vele vuige streken uit: weduwen en wezen joeg hij | |
[pagina 114]
| |
regelmatig de stuipen op het lijf, en arme monniken en nonnen belaagde hij vaak zo maar. Uiteindelijk werd hij door een beroerte getroffen, een vreselijke straf; hij stierf zonder gebiecht te hebben en zonder Gods Lichaam ontvangen te hebben; hij geloofde immers nergens in, sterker nog: hij lasterde God. Midden op straat viel hij dood neer; dat was zijn verdiende loon. <2,2350> Zijn vrienden legden hem op een baar om hem naar zijn graf te dragen. Maar toen gebeurde er een wonder. Terwijl men hem wegdroeg, keerde zijn ziel in het lichaam terug - zoals men spoedig gewaar werd - en hij kwam overeind op zijn baar. De aanwezigen vluchtten alle kanten uit; toen ze het zagen, meenden ze dat hun laatste uur geslagen had. De dragers lieten de baar pardoes neervallen. Zelfs de dappersten trokken lijkbleek weg. <2,2370> Zodra de zondaar weer tot leven gekomen was, smeekte hij God direct om genade. Toen hij zag dat hij op een lijkbaar lag, hief hij zijn hand op en sloeg een kruisteken. Degenen die op de loop gegaan waren, vatten moed, kwamen dichterbij en vroegen hem wat er was gebeurd. Daarop vertelde de arme zondaar: - ‘Ik heb grote ellende doorstaan en vreselijk geleden sinds de dood gisteren mijn lichaam en ziel scheidde; ik heb zeer veel pijn geleden.Ga naar eind224 Ik was naakt als een pasgeboren kind; daarom was ik vreselijk bang. Toen ik mijn naakte ziel en mijn dode lichaam aanschouwde, besefte ik voor het eerst dat de duivel mij bedrogen had en me met boosaardige inblazingen op het slechte pad geleid had. Te laat had ik berouw! Ken ontelbare schare duivels omringde me en sleepte mijn ziel ter helle. De stank, het vuur, de afschuwelijke duivels en de gruwelijkste kwellingen die ik daar waarnam, kunnen mensen onmogelijk volledig beschrijven, zelfs niet alle mensen die zullen leven tot de Jongste Dag. Arme zielen vielen in de helse afgrond om daar te branden en te sudderen in zwavel en pek. Het was één doffe ellende: het zou te ver voeren de rook en de stank te beschrijven; men kan het aan stervelingen toch niet duidelijk maken; alle mensen te zamen kunnen niet meer bevatten dan een fractieGa naar eind225 van de helse straffen die ik daar zag; kortom, ik kan niet alles vertellen. Ik voelde me vreselijk ongelukkig. <2,2447> Daarop voerde men mij hoog de lucht in, naar een plek waar ik onmiddellijk tot as werd verbrand; als ik nog een keer had kunnen sterven, was ik duizend doden gestorven, zó bang was ik. De angst sloeg me om het hart. Vervolgens bracht men me naar een verschrikkelijk koude plaats; toen ik op deze wijze brandde in het helse vuur, betreurde ik mijn zonden. Op genade mocht ik echter niet rekenen; de hemelse vreugde zou ik moeten ontberen. Laten we hopen nooit in de hel terecht te komen! <2,2442> Terwijl ik dit onderging, voerde men me voor de Allerhoogste Rechtbank.Ga naar eind226 Niemand kan vertellen of begrijpen hoe de hemelse vreugde met haar blijdschap, schoonheid, genade en heerlijkheid er uit ziet. Ik kan alleen maar zeggen elat het te lang en te lastig en bovendien onmogelijk is dat te beschrijven, laat staan het te bevatten: geen mens kan de hemelse vreugde ten volle aanhoren of aanschouwen. Mocht God het toch iemand vergunnen erover te vertellen, dan nog zou geen oor in staat zijn ernaar te luisteren en geen hart zou het kunnen begrijpen. De heiligen zijn uitverkoren om daar te zijn: ze werden onder een gunstig gesternte geboren. De hemelse vreugde en blijdschap kent zoveel facetten, dat ik ze niet allemaal kan opsommen. <2,2469> Toen ik, arme zondaar, deze onvergankelijke zaligheid gewaar werd, voelde ik diepe spijt dat ik ooit geboren was, want door mijn eigen schuld had ik het eeuwige leven verloren. Ik moest verantwoording afleggen van al mijn aardse daden, maar ik durfde mijn zonden niet te belijden: ze leken me, ellendige zondaar, duidelijk te groot. Niet alleen in daden, maar ook in gedachten en met woorden heb ik gezondigd: aan verraad, moord en alle andere losbandigheden heb ik me overgegeven. Waar ik ook kwaad gesproken had of wanneer ik ook boosaardige gedachten gekoesterd had, dat werd stuk voor stuk opgesomd. Niets ontbrak er. Daar werd ik tot mijn grote ongeluk mee geconfronteerd. Zonder weerwoordGa naar eind227 werd me Gods vrede ontzegd. Dat was een vernietigend oordeel. Maar het kwam | |
[pagina 115]
| |
door alle zonden die ik had bedreven. <2,2502> De duivels stonden me voor de poort op te wachten; het leken wel leeuwen, gieren of afschuwelijke draken; zij wilden me meesleuren naar hum helse folterkamers. Daar was ik heel erg bang voor. Gelukkig kreeg ik op dat moment hulp van een edele heer wiens naam in ere gehouden dient te worden: de genadige Sint Servaas redde me uit de nood; de waarachtige bode van Christus kreeg het voor elkaar dat ik zeven jaar uitstelGa naar eind228 kreeg. Ik zeg u naar waarheid dat mijn leven - op voorspraak van de machtige Sint Servaas - met die termijn verlengd is. Dit werd me zeer duidelijk: op het moment dat ik vanwege mijn zondige levenswandel naar de helse afgrond zou worden gevoerd, werd ik door de heilige man bevrijd. Mits God me dat toestaat, wil ik nu boete doen voor mijn zonden: op mijn blote voeten zal ik het graf bezoeken van degene die dit uitstel voor mij bewerkstelligde. Zijn hulp was buitengewoon groot. De heer die me in mijn grootste ellende bijstond, moet voor altijd geprezen worden: Sint Servaas verloste me en hielp me toen ik dreigde voor eeuwig verdoemd te worden. Dat zal ik nooit vergeten; zolang ik hier op aardeGa naar eind229 en bij zinnen ben, zal dit voortdurend in mijn gedachten zijn: bij eten en drinken, in armoede of welstand, bij het werk, wanneer ik in nood verkeer en in het uur van mijn dood. Als God me de kracht geeft, zal ik Servaas de rest van mijn leven dienen. In een wollen boetekleed en barrevoets zal ik ootmoedig zijn graf gaan bezoeken: vandaag nog zal ik op weg gaan.’ Vele mensen waren terecht verheugd over de woorden van deze ridder en gaven er openlijk blijk van dat ze het ter harte genomen hadden: ze vergezelden hem met pelgrimsstaf en -tas naar Sint Servaas' graf te Maastricht. Mannen, vrouwen en kinderen waren Servaas' hulp indachtig en brachten tot diens lof en eer offeranden. <2,2574> De ridder diende de voortreffelijke Sint Servaas zijn verdere leven: hij werd zijn dienstman, zoals de vita ons naar waarheid meedeelt. Hij leefde de zeven jaar die hem als uitstel waren gegeven, en beterde zijn leven: hij boette voor zijn zonden,
Miniatuur met een voorstelling van de bel; op de voorgrond de verdoemden die door duivels worden weggesleept, vijftiende eeuw
(Koninklijke Bibliotheek Albert I Brussel). | |
[pagina 116]
| |
kwam Gods geboden na en verwierf Diens genade. Moge Onze Lieve Heer en de goede Sint Servaas die des ridders voorspraak was, geloofd en geprezen worden. <2,2587> God Die dit wonder ter ere van Sint Servaas verrichtte, liet nog veel meer wonderen omwille van hem plaatsvinden. Verneem nu een prachtig wonder dat geschiedde ter ere van Sint Servaas die God dikwijls om genade gebeden had. <2,2594> In de stad Nijvel wordt de heilige Gertrudis, Gods bruid, vereerd; de aan haar gewijde kerk is vrij kerkelijk gebied, omdat haar zuivere en pure gebeente daar rust. Tijdens haar aardse bestaan verwierf zij het hemelrijk: toen zij lichamelijk stierf, werd haar ziel ten hemel gevoerd en daar gekroond. Haar zuivere levenswandel werd beloond met de eeuwige zaligheid. Zo groot was haar plichtsbetrachting.Ga naar eind230 <2,26l0> In Nijvel leefde een non, Oda genaamd; het was een oprechte en goede vrouw die gehoorzaam was aan God en een onberispelijk leven leidde. God inspireerde haar een kuis leven te leiden. Haar levenswandel was zo puur, dat alle anderen haar intens liefhadden en haar vanwege haar deugdzame werken hadden verkozen tot abdis. Zij was van adellijke afkomst, zowel van vaders als van moeders kant. Ze had een broer, een boosaardig ridder wiens naam ik niet kan noemen. Maar naar ik vernomen heb, gehoorzaamde hij God niet; verder hoorde ik over hem vertellen dat hij alle denkbare vuige streken uithaalde; zodoende verloor hij Gods genade; hij vreesde Hem immers geenszins. Hij trok zich er niets van aan dat men hem uit Gods naam terechtwees en hij overtrad alle wetten. Hij stierf duidelijk in staat van zonde, want geen van zijn vrienden verwachtte dat zijn ziel behouden zou blijven of dat er ooit een uitweg voor hem zou zijn vanwege de grove misdaden die hij in het openbaar begaan had, zoals men dag en nacht kon horen en zien. Door zijn zonden was hij in het eeuwige verderf gestort. Daarom vreesden al zijn vrienden dat hij voor eeuwig verloren was en Gods toorn verdiende. <2,2651> Zijn trouwe zuster liet haar droefenis de vrije loop. De heilige en devote vrouw jammerde en huilde. Ze beweende niet zo zeer zijn lichaam - daar was ook geen reden voor -, maar ze was zeer bevreesd voor zijn ziel. De gedachte aan de folteringen en de pijn die zijn ziel te wachten stonden, vervulde haar met grote angst. Dag en nacht dacht dit kind Gods aan de ziel, met aalmoezen en met vele gebeden vroeg ze om vergeving; onder het schreien van hete tranen las ze vele psalmenGa naar eind231 en gaf ze aalmoezen, want die ziel was haar lief. Dikwijls bracht ze een bezoek aan het graf van haar vrouwe, de heilige Gertrudis, opdat haar broer enig baat bij haar trouw zou hebben. Uit haar heldere ogen liet ze vele tranen stromen voor het altaar van de heilige Gertrudis. <2,2677> Vaak was zij treurig. Op een keer - ik weet niet hoe lang daarna - bleef ze tijdens de metten achter op de plaats waar ze zich gewoonlijk overgaf aan haar geweeklaag. Ze zei haar gebeden en las de psalmen voor Gertrudis' altaar. Terwijl zij geknield in gebed verzonken was, verscheen haar broer. Ze schrok hevig, toen ze zijn stem hoorde. Vrouwe Oda riep: - ‘Genade, God, Lieve Heer! Genade, Lieve Vrouwe, heilige Maria, moeder Gods! Ben jij dat, broer?’ - ‘Jazeker, lieve zus,’ antwoordde hij, ‘wees daarvan overtuigd. Heb goede moed; door de genade Gods ben ik gered: mijn ziel is verlost.’ - ‘Lieve broer, hoe kon dit gebeuren?’, vroeg de vrome vrouw. ‘Heel je leven heb je kwaad bedreven en ben je je openlijk te buiten gegaan aan een zondig leven. Het kon je niets schelen dat men je berispteGa naar eind232 om je misdaden en die onder je aandacht bracht.’ De ziel gaf daarop ten antwoord: - ‘Zuster, dat is waar. Ik deed maar weinig goede dingen en mijn hart was zo versteend, dat het kwaad mij niet verdroot. Mijn misdaden waren zo zwaar dat ik door mijn eigen schuld Gods genade had verspeeld; daarnaar taalde ik nauwelijks. Na de dood van mijn lichaam, moest ik naar de hel in gezelschap van de boze geesten die mij door hun kwade inblazingen op een dwaalspoor hadden geleid; zij berokkenden mij zeer veel kwaad. Wat ik daar hoorde en zag, wil en kan ik niet zeggen. | |
[pagina 117]
| |
Standbeeld van Sint Servatius in de kerk te Grimbergen
| |
[pagina 118]
| |
Beeldengroep run Charles Vos voor de Hoofdwacht tijdens de Heiligdomsvaart van 1930.
| |
[pagina 119]
| |
Geen mens kan het enorme geweeklaag bevatten, want dat is niet gemakkelijk. Toen werd ik voor het Gerecht geleid; daar werd ik veroordeeld om wederom die rampzalige tocht te maken naar de afgrond hier beneden.Ga naar eind233 Op datzelfde moment sleurden de gehate hellehonden mij op onzachtzinnige wijze mee. Terwijl deze grote, verschrikkelijke bende me meevoerde, kwamen weGa naar eind234 langs een burcht, die zo mooi, prachtig, rijk en indrukwekkend was dat ik er geen woorden voor heb. Bovenop de muur stond een oude, grijze man die het verdient geprezen te worden: hij bevrijdde mij met geweld uit de klauwen van de duivels die mij daar onder allerlei folteringen naar toe hadden gebracht. Dat bleek de goede Sint Servaas te zijn die zo'n macht tentoonspreidde dat hij mij redde van de duivels. Wat een geluk dat ik daar langskwam! <2,2757> De zondige jongeman vervolgde: - ‘Lieve zus, vanwege een kleinigheid stond Sint Servaas mij bij; hij redde me van zeer grote kwellingen. Drie keer bezocht ik hem in een wollen boetekleed en op blote voeten. Daarom moet ik voor altijd verheugd zijn over het feit dat ik daarheen ging om te bidden. Voor zover ik kan nagaan, was dat het enige goede wat ik ooit gedaan heb. Daarom loof ik de heilige en zalige Servaas. Hij behoedde niet alleen mij voor de verschrikkelijke val in de hel, maar ook al zijn vrienden die ooit iets voor hem hadden gedaan. Ieder die een boetetocht naar hem ondernam, gaf de oprechte vriend Gods vreugde en troost, en verloste hij van alle zorgen. Sint Servaas, Christus' afgezant, heeft van Godswege op het graf van Sint Petrus in Rome de macht gekregen om te helpen wie hij maar wil. In Rome smeekte hij om genade voor zijn stad Tongeren, opdat deze gespaard mocht blijven, maar hij kreeg te verstaan dat dat niet het geval kon zijn. Sint Petrus zei hem niet aan te dringen, maar te bidden voor de zielen. Iedereen die de dienaar Gods, Sint Servaas, wilde verlossen, hoop geven en bevrijden, zou genade ontvangen. Sint Petrus die daar heengestuurd was, overhandigde hem de sleutel; niemand zag ooit zulk vakwerk, en evenmin zal iemand zo iets kunnen vervaardigen. Die sleutel is nog steeds in het bezit van zijn kerk als tastbaar bewijs. Die heer die me verloste van mijn straf,Ga naar eind235 was Sint Servaas, de helper in nood; hij heeft voor- en nadien vele mensen bijgestaan; honderdduizenden zielen heeft hij bevrijd die genade bij hem zochten; en dat doet hij nog steeds. In de hemel neemt hij een vooraanstaande plaats in. Dat is de zuivere waarheid.Ga naar eind236 Op aarde kan hij niet genoeg geprezen worden door de mensen. Ná de apostelen geniet hij in Lotharingen veel aanzien;Ga naar eind237 in Maastricht bezit hij een kerk en landerijen; dat vervult het land met vertrouwen. Zijn aanzien heeft mij uit de vreselijke nood gered, namelijk de eeuwige dood. Daarom moet hij te allen tijde geloofd, geprezen en gezegend worden. Servaas, de machtige heer, moet men loven en prijzen in de hemel en op aarde. Moge Geds Zoon hem dat vergunnen.’ <2,2831> Daarop zei vrouwe Oda: - ‘De goede God en de voortreffelijke Sint Servaas moeten geloofd en geprezen worden. Vertel me, dierbare broer, waarom ben je naar dit ellendige en ongelukkige aardse tranendal teruggekeerd? Je was toch bevrijd uit de hel?’ - ‘Lieve zuster,’ sprak de verloste ziel, ‘uitsluitend om jouwentwille: ik wilde je namelijk persoonlijk van het goede nieuws op de hoogte stellen en je troosten. De heer die me bevrijdde nadat ik was veroordeeld, was immers de genadige Sint Servaas. Zuster, opdat hij des te meer vereerd moge worden, draag ik je in nomine Domini [in naam des Heren] op hem met nog meer inzet eer te bewijzen; dat zal je eigen ziel en zaligheid ten goede komen. Bovendien moet je alle mannen en vrouwen die dit op de juiste waarde weten te schatten, de waarheid vertellen over hetgeen ik heb meegemaakt. Men moet dus dit relaas ter ere van Sint Servaas optekenen.’ - ‘Voorwaar, dat zal ik met alle liefde en in alle ootmoed doen,’ sprak de non, ‘want ik ben hier erg verheugel over.’ Daarop verdween haar broer, maar ze wist niet waarheen. Meer dan hier boven beschreven staat, hoorde ze niet. <2,2875> Sindsdien diende zij God dag en nacht met oprechte godsvrucht; de rest van haar leven stelde zij zich in dienst van Sint | |
[pagina 120]
| |
Servaas; bovendien legde ze getuigenis af van hetgeen ze had vernomen: hoe Sint Servaas haar broer had bijgestaan, zodat hij uit de hel werd bevrijd. Ze prees en loofde Sint Servaas daarom terecht.Ga naar eind238 <2,2883> | |
EpiloogZoals men naar waarheid heeft kunnen vernemen, heeft God menigeen genade verleend omwille van Sint Servaas; en dat doet Hij nog steeds, zowel in het verborgene als in het openbaar. Het zou te lang worden om alles wat door Servaas' tussenkomst is geschied te boek te stellen, als dat al mogelijk zou zijn. Een deel ervan is opgetekend, maar er zijn ook vele wonderen die hij verrichtte, onbekend gebleven, zoals men wel terdege zal beseffen. Laten we de vriend Gods bidden, dat hij ons niet in de steek laat om enige zwakheid onzerzijds, maar ons door zijn rechtvaardigheid in Gods genade aanbeveelt en onze voorspraak is bij Onze Heer, Jezus Christus; moge Hij ons stervensuur uitstellen, zodat we ons leven kunnen beteren. Immers, God had Servaas aan de wereld geschonken als prediker en helper in nood. Moge hij onze gebeden in ontvangst nemen en ons bijstaan en troosten, zodat we het eeuwige leven deelachtig kunnen worden. <2,2913> Moge men de vruchten plukken van Sint Servaas' werken en leven. Moge men dit en de prachtige wonderen die God om zijnentwille op vele plaatsen liet geschieden, met veel genoegen beluisteren. Hendrik die in Veldeke werd geboren, dichtte dit in het Diets. Omdat hij Sint Servaas tot zijn beschermheilige heeft gekozen, maakte hij - uit ootmoed en liefde - dit gedicht ter ere van hem. Omdat de edele Agnes, gravin van Loon, het hem verzocht, vertaalde hij met des te meer genoegen de Latijnse vita in het Diets. Want die vita beschrijft naar waarheid het leven van Sint Servaas en de fraaie en heerlijke wonderen die na zijn translatio plaatsvonden. De zuivere en onwrikbare waarheid die Hendrik daarin aantrof, heeft hij nauwkeurig en tot in alle details beschreven en hij is nimmer van de waarheid afgeweken. Ook dient Hessel die toentertijd koster was, genoemd te worden; hij verzocht het Hendrik eveneens. Mogen God en Sint Servaas Hendrik die dit in het Diets schreef, en al degenen die hem daarom vroegen en daarbij behulpzaam waren, bijstaan in het uur van hun dood, opdat God hun de eeuwige vreugde en zaligheid schenkt. <2,2956> In naam van de waarachtige God bidt Hendrik alle mensen die dit boek horen voorlezen, om hem in hun gebeden te gedenken, opdat God zijn ziel genadig zij: hij heeft immers vele misstappen begaan en is een zondig mens. Moge de goede Sint Servaas zijn ziel uit de klauwen van de boosaardige duivels houden, zodat ze hem niet kunnen kwellen. Moge de grote heer uit Maastricht zijn ziel geleiden naar het eeuwige licht en waarlijk vrij maken. In Gods naam moge dat zo zijn. Amen.Ga naar eind239 <2,2975> | |
[pagina 121]
| |
Laatste pagina van de Servaaslegende door Hendrik van Veldeke (Bibliotheek Rijksuniversiteit Leiden).
| |
[pagina 122]
| |
Toning run het dubbelkruis tijdens de plechtige ingebruikneming van de Servaasbasiliek na de restauratie, 1990.
|
|