Servaaslegende
(1993)–Hendrik van Veldeke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXV]
| |
3. Hendrik van Veldeke en zijn ServaaslegendeTot in de jaren zestig van de twaalfde eeuw was de levensbeschrijving van Sint Servaas uitsluitend in het Latijn beschikbaar, in drie nauw verwante versies: Jocundus' Actus sancti Servatii, de Gesta sancti Servatii en de Vita sancti Servatii. In dat decennium ontstond blijkbaar de behoefte om het levensverhaal van de patroonheilige van Maastricht ook in de volkstaal op schrift te (laten) stellen.Ga naar eind15 In de proloog van zijn Servaaslegende smeekt Hendrik van Veldeke God om ‘hulp, raad en genade [...], opdat ik het Leven van Sint Servaas aan leken kan vertellen’ <1,176-180>.Ga naar eind16 Onder ‘leken’ worden die mensen verstaan, die het Latijn niet of onvoldoende machtig waren.Ga naar eind17 Uit Veldekes mededeling kan geconcludeerd worden dat hij zijn werk bewust in de volkstaal, in casu het dialect van de Maasstreek, heeft geschreven. Nu rijst onmiddellijk een aantal vragen: wie was Hendrik van Veldeke? Gezien de hoge productiekosten is het uitgesloten dat Veldeke op eigen initiatief aan deze onderneming begon; daarom kan men zich afvragen in wiens opdracht hij dit werk aanvatte. Welk belang had de opdrachtgever daarbij? Wie verschafte hem een exemplaar van de Latijnse bron? Welke Latijnse tekst diende hem ten voorbeeld? | |
3.1. De auteur: Hendrik van VeldekeGa naar eind18Over de persoon Hendrik van Veldeke is - zoals over vele middeleeuwse auteurs - bitter weinig bekend. De schaarse biografische gegevens zijn voor het merendeel ontleend aan zijn eigen werken. Het staat vast dat hij in de laatste drie decennia van de twaalfde eeuw literair actief was, en dat zijn werk grote waardering genoot bij latere auteurs. Veldekes geboorte- en sterfjaar zijn onbekend; zijn geboorteplaats kennen we wel. Aan het eind van zijn Servaaslegende zegt de auteur over zichzelf dat hij ‘in Veldeke werd geboren’ <2,2922>. Dit Veldeke wordt ten noordwesten van Hasselt gesitueerd. In de twaalfde eeuw maakte het deel uit van het graafschap Loon. Wellicht behoorde Hendrik tot de ministeriales of dienstmannen. In het Duitse Rijk kende men in de twaalfde eeuw binnen de adel een rangorde. De dienstmannen waren de laagsten in rang. Ze waren onvrij ófwel omdat ze zich in dienst hadden gesteld van hogere heren, ófwel omdat ze als ministerialis waren geboren.Ga naar eind19 Uit Veldekes werken kan worden opgemaakt dat hij een goede opleiding heeft genoten: hij kende Latijn. Hij was bovendien goed op de hoogte van de cultuur die in zijn tijd - onder invloed van de uit Frankrijk afkomstige hoofse cultuur - aan de adellijke hoven in het Duitse Rijk opgeld deed; daarvan getuigen zowel de hoofse thematiek in zijn Eneasroman, als zijn ‘minneliederen’; de laatste kunnen alleen maar geschreven zijn door iemand die de hoofse cultuur door en door kende. | |
3.2. De opdrachtgevers: Agnes en HesselGa naar eind20Op twee plaatsen <1,3236-3239 & 2,2925-2930> deelt Veldeke mee wie hem verzocht heeft de Servaaslegende te ‘verdietsen’, nl. Agnes, gravin van Loon. Zij wordt geïdentificeerd met de echtgenote | |
[pagina XXVI]
| |
Strijdende ridders uit de Eneasroman van Hendrik van Veldeke.
van de hiervoor genoemde Lodewijk I, graaf van Loon. Uit het feit dat Veldeke haar ‘zijn vrouwe’ <1,3237> noemt, kan niet veel meer worden afgeleid dan dat Hendrik een van haar ondergeschikten was, een dienstman. Gelet op zijn gedegen opleiding heeft hij misschien een kerkelijk ambt (koster, kapelaan, biechtvader) aan het Loonse hof bekleed. Wellicht heeft Agnes de dichter aan het schrijven van de Servaaslegende gezet als een soort boetedoening voor hetgeen haar echtgenoot en haar zoon jegens het Servaaskapittel hadden misdaan. Zoals in 1.3. ‘Het graafschap Loon’ is uiteengezet, hadden zowel Lodewijk als Gerard zich bezittingen van het Servaaskapittel toegeëigend. Een andere reden om Hendrik te belasten met het vertalen van de Latijnse vita van de Maastrichtse schutspatroon kan zijn dat Agnes daarmee poogde het grafelijke geslacht van Loon in een goed blaadje te laten komen bij de Duitse keizer Frederik Barbarossa. Rond 1170 trachtte de graaf van Loon immers de rechten over het rijksdeel van Maastricht te verwerven. Het huwelijk van haar dochter Agnes met Otto van Wittelsbach én Veldekes Servaaslegende moesten die aanspraken kracht bijzetten. De proost van het Servaaskapittel werd immers door de keizer benoemd en hij zal ongetwijfeld aan zijn baas gerapporteerd hebben welke moeite de gravin van Loon zich getroostte om de verering van Servaas in den lande te verbreiden.
Aan het eind van zijn Servaaslegende deelt Hendrik mee dat ‘Hessel die toentertijd koster was’ <2,2943-2945; vgl. 1,3240-3245> hem eveneens verzocht heeft het werk samen te stellen. Nu komt in de oorkonden van het Servaaskapittel tweemaal een zekere Hezelo voor. In 1171 stelt hij als ‘trouwe beheerder van het gasthuis van de Sint-Servaaskerk te Maastricht’ (fidelis dispensator domus hospitalis ecclesie beati Servatii in Traiecto) een lijst op van bezittingen en goederen van het Servaashospitaal. In een oorkonde uit 1176 wordt hij aangeduid als ‘bij Gods genade diaken’ (Deo gratia diaconus). Op grond van deze vermeldingen heeft men deze Hezelo gelijkgesteld met Veldekes Hessel. Indien deze hypothese juist is, zou het Servaaskapittel in Maastricht direct betrokken zijn geweest bij de ‘productie’ van Veldekes Servaaslegende. Als koster had Hessel o.a. de taak de kerkschatten, waartoe het boekenbezit behoorde, te bewaren en te bewaken. Het is in dat geval ongetwijfeld Hessel geweest die - wellicht mede op initiatief van Agnes van Loon - ervoor gezorgd heeft dat Veldeke kon beschikken over een Latijnse levensbeschrijving van Servaas. De reden waarom het Servaaskapittel - in de persoon van Hessel - Veldekes onderneming steunde, was tweeërlei. Allereerst was er de strijd tussen paus en keizer (zie 2.2. ‘Wie is de baas?’); in die controverse koos het kapittel de kant van de keizer, omdat het niet wilde dat het in zijn rechten beknot zou worden ten gevolge van pauselijke hervormingen. In Veldekes werk vinden we de sporen daarvan terug. Tot driemaal toe weidt de Maaslandse dichter uit over de Servaassleutel <1,1729-1772; 1,2729-2759 & 2,2778-2831>. Die was immers voor het kapittel hét symbool van zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de paus. | |
[pagina XXVII]
| |
Fragmenten van het oudste handschrift van de Servaas-legende, teruggevonden in Beierse boekbanden (Bayerische Staatsbibliotheek München).
| |
[pagina XXVIII]
| |
Ten tweede houdt de Servaaslegende een waarschuwing voor de keizer in. Partij kiezen heeft altijd iets weg van schipperen tussen Scylla en Charibdis. Met de keuze voor de keizer leek het kapittel zijn lot in diens handen te leggen. Maar de machtige Duitse vorst werd ingeprent zich niet te veel in te laten met het reilen en zeilen van het kapittel. Het tweede boek van de Servaaslegende bestaat voor het merendeel uit verhalen waarin Servaas zijn bezittingen beschermt. Soms gaat het om bescherming tegen gewone mensen (bijvoorbeeld de kinderen uit het dorpje Güls <2,1651-1719> en een horige uit Hoei <2,2006-2048>). Soms zijn de tegenstanders adellijke heren (zo wordt de hertog van Lotharingen Gijsbrecht, die te identificeren is met de historische Giselbert (overl. 939), onverholen te verstaan gegeven geen muur om Servaas' eigendommen in Maastricht te bouwen <2,1760-1841>). En soms richt hij zich zelfs tegen de keizer, zoals de inwoners van Quedlinburg beseft moeten hebben die - onder de stilzwijgende goedkeuring van keizer Otto I (936-973) - de stoffelijke resten van Servaas uit Maastricht hadden geroofd <2,1196-1541>. Een gewaarschuwd man telt voor twee! | |
3.3. De tekst: Servaas en de literaire traditieGa naar eind21Welke Latijnse tekst ten grondslag heeft gelegen aan Veldekes Servaaslegende is niet precies bekend. Ongetwijfeld heeft een handschrift van de Vita sancti Servatii, een kort vóór 1170 vervaardigde bewerking van de Gesta sancti Servatii, op Veldekes ‘bureau’ gelegen. Veldeke heeft de Latijnse tekst niet in één keer vertaald. Het eerste boek voltooide hij in 1170; het tweede boek schreef hij tussen 1174 en 1183, toen hij zijn werkzaamheden aan de Eneasroman noodgedwongen staakte, omdat het manuscript gestolen was.Ga naar eind22 Over het algemeen volgt Veldeke het Latijnse voorbeeld op de voet, zij het dat hij zaken toevoegt, dan wel weglaat. De toevoegingen betreffen veelal locale bijzonderheden (bijvoorbeeld de beschrijving van Tongeren en Maastricht <1,843-872 & 1,957-982>), of geven (bijbelse) uitleg bij sommige passages (zoals wanneer de uitsluitend ‘Grieks’ sprekende Servaas door allen, die zijn uitverkiezing tot bisschop van Tongeren bijwoonden, in hun moerstaal kan worden verstaan; in dit geval verwijst Veldeke expliciet naar het Pinksterwonder <1,641-730>). Tot de weglatingen behoren o.a. een opsomming van ketters <na 1,842>, bijzonderheden uit de levensbeschrijvingen van de heilige Monulfus en Gondulfus, resp. de ‘twaalfde’ en ‘dertiende’ bisschop van Maastricht <na 2,539>, en de beschrijving van de strijd van Karel de Grote tegen de heidenen <na 2,589>.
Wat de structuur betreft past Veldekes werk binnen de literaire traditie van de Latijnse heiligenlevens. Ná leven en dood (boek 1) volgen in het tweede boek de (officieuze) heiligverklaring én de wonderen, die op of rond het graf van de heilige of door diens tussenkomst plaatsvinden. In het eerste boek wordt Servaas getekend als een godvruchtig man die zich liefst in stilte en afzondering aan Gods dienst wijdt <zie 1,317-354; 1,561-571; 1,731-764; 1,1023-1061 & 1,1525- | |
[pagina XXIX]
| |
1586>. Zelf neemt hij vrijwel nooit het initiatief. Hij lijkt een willoos werktuig in handen van God: de patriarch van Jeruzalem moet hem overhalen de priesterwijding te ontvangen <1,342-352>, de engel Gods beveelt hem naar Tongeren te gaan <1,377-429>, de engel zegt hem eveneens Tongeren te verlaten <1,951-956> en ná het door God geïnspireerde visioen over de op handen zijnde komst van de Hunnen moeten de Gallische bisschoppen hem overhalen een bedevaart naar Rome te ondernemen <1,1062-1211>; alleen de verdrijving van de ketterse bisschop van Keulen geschiedt op instigatie van Servaas zelf <1,1206-1211>. Omschrijvingen als ‘de afgezant Gods’ en ‘de dienaar Gods’ lijken Servaas' ‘slaafse’ houding te benadrukken, maar daar Servaas voortdurend onder goddelijke bescherming staat, kan men uit de Servaaslegende leren dat degene die oprecht en zonder morren zijn leven in dienst van God stelt, uiteindelijk de hemelse zaligheid ten deel valt.Ga naar eind23 Op het eerste gezicht lijkt het tweede boek een allegaartje van bijeen gesprokkelde verhalen. Bij nadere beschouwing blijkt er toch samenhang te bestaan: alle verhalen moeten aantonen dat Servaas grote macht bezat en bezit, zowel op aarde als in de hemel. Op aarde laat Servaas zijn macht gelden door de belagers van zijn bezittingen te straffen; in de hemel weet Servaas zielen van overleden booswichten te redden uit de klauwen des duivels. Niet voor niets eindigt Veldeke zijn Servaaslegende met twee verhalen over anonieme Brabantse ridders die na een liederlijk en godslasterlijk leven - dankzij de hulp van de heer van Maastricht - de helse folteringen niet eeuwig hoeven te ondergaan. Evenmin is het zonder betekenis dat in het laatste van die twee verhalen Servaas' sleutelmacht uitvoerig ter sprake komt. | |
3.4. Overlevering en publiekGa naar eind24De Servaaslegende is niet overgeleverd in het handschrift, geschreven door Hendrik van Veldeke zelf (autograaf), maar alleen in twee afschriften (apografen). Van het oudste Servaas-handschrift (ca. 1200) zijn in totaal zo'n 487 - vaak zwaar beschadigde - verzen bekend. Het handschrift waarvan deze fragmenten oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt, is in de zestiende eeuw gesneuveld onder het mes van een boekbinder. De bewaarde fragmenten berusten in bibliotheken in Berlijn en München. Veldekes tekst is volledig overgeleverd in een afschrift, dat in de tweede helft van de vijftiende eeuw voor de begarden van het Sint-Bartholomeüsklooster in Maastricht werd vervaardigd. In het begin van de dertiende eeuw leefde er in een huis aan de Witmakersstraat een religieuze gemeenschap van mannen. Omdat ze geen officiële kloostergelofte hadden afgelegd, worden ze wel begarden genoemd. Ze voorzagen in hun levensonderhoud door laken te weven. Onder druk van de kerk die niet zo geporteerd was van dergelijke religieuze lekengemeenschappen, namen de Maastrichtse begarden reeds vóór 1268 de derde regel van Sint Franciscus aan. In de vijftiende eeuw gingen deze tertiarissen zich ook bezighouden met het geven van onderwijs. Ten behoeve van deze laatste activiteit hebben ze waarschijnlijk een aantal handschriften laten afschrijven, waaronder
Affiche van de Heiligdomsvaart van 1990 met afbeelding van de pelgrimsstaf van Sint Servaas, ontworpen door Martin Faun, Studio Aquarius.
| |
[pagina XXX]
| |
Het begardenklooster aan de Witmakersstraat, waar Veldeke's Servaaslegende is overgeschreven. Detail plattegrond S. de Bellomonte, 1587.
het enige, complete handschrift met Veldekes Servaaslegende.Ga naar eind25 Dat handschrift is als door een godswonder bewaard: op 1 september 1796 werd het klooster door de Fransen opgeheven en de bibliotheek geconfisceerd. Daarmee verdween het handschrift met Veldekes Servaaslegende uit het zicht. In 1856 werd het bij toeval in het Belgische Aubel (ten zuidoosten van Maastricht) ontdektGa naar eind26 en aan de Luikse hoogleraar J.H. Bormans overhandigd, die in 1858 de eerste editie van de Servaas-tekst bezorgde. Op 12 februari 1880 schonk Bormans' zoon dit manuscript aan de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Leiden, waar het thans bewaard wordt onder signatuur BPL 1215.
Bij gebrek aan gegevens valt er nauwelijks iets te zeggen over het oorspronkelijke publiek van de Servaaslegende. Het rijm en formules als ‘Luister nu...’Ga naar eind27 wijzen in de richting van een luisterend publiek, en hetzelfde geldt voor Veldekes wijze van vertellen: net als in veel andere mondeling gepresenteerde verhalen neemt de auteur bijna voortdurend de spanning weg door van tevoren de afloop te vertellen. We kunnen slechts gissen wie die ‘leken’ waren ten behoeve van wie Veldeke de Servaaslegende vertaalde. Misschien werd Veldekes tekst aan het hof van de graven van Loon voorgelezen, misschien aan lekebroeders en/of bedienden van het Servaaskapittel, misschien aan pelgrims die Servaas' graf in Maastricht bezochten. Uit het feit dat het enige, complete handschrift voor Maastrichtse begarden is overgeschreven, kan in ieder geval geconcludeerd worden dat Veldekes tekst eeuwenlang in Maastricht bewaard is gebleven. Hoogstwaarschijnlijk hebben die begarden het gebruikt bij het onderwijs, óf om uit voor te lezen tijdens de maaltijd. | |
[pagina XXXI]
| |
Prent van de Sint-Servaaslegende, uitgegeven bij gelegenheid van de Heiligdomsvaart van 1923 (Rijksarchief in Limburg, prentencoll. nr. 936).
| |
[pagina XXXII]
| |
Op de vooravond van de Golfoorlog werd de Noodkist in processie door Maastricht gedragen. In de Servaaskerk vond een oecumenische gebedsdienst plaats, 15 januari 1991.
|
|