Servaaslegende
(1993)–Hendrik van Veldeke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XVII]
| |
2. Maastricht en Sint ServaasZoals hierboven reeds is aangestipt, had Maastricht in de twaalfde eeuw (en ook later) twee heren: het rijksdeel viel onder de keizer, in het andere deel maakte de bisschop van Luik de dienst uit. Beide delen hadden hun eigen kerk: in het bisschoppelijke deel stond de Onze-Lieve-Vrouwekerk, in het rijksdeel de Sint-Servaas. De laatste was voor de stad de belangrijkste, omdat ze beschikte over niets meer of minder dan de stoffelijke resten van haar patroonheilige. Daar kwamen jaarlijks vele pelgrims op af. | |
2.1. De verering van Sint Servaas en het ServaaskapittelGa naar eind8Volgens een zeventiende-eeuwse berekening overleed Servaas op 13 mei 384, maar dit jaartal is naar alle waarschijnlijkheid onjuist. Hij werd begraven op de plaats waar thans de aan hem gewijde kerk staat. Over de vroegste verering van Sint Servaas te Maastricht zijn we slecht ingelicht, eenvoudigweg omdat schriftelijke bronnen tot 1200 schaars zijn. Volgens Gregorius van Tours (ca. 540-594; de eerste geschiedschrijver die gewag maakt van Servaas) zou Monulfus (overl. 578; de ‘twaalfde’ bisschop van Maastricht) rond 556 ter ere van Servaas een grote kerk gebouwd hebben waar hij de stoffelijke resten van de heilige opnieuw begroef. Uit dit gegeven kunnen we afleiden dat er in de tweede helft van de zesde eeuw in Maastricht een zekere verering voor de heilige Servaas moet hebben bestaan. Een eeuw later lijkt deze verering al geïnstitutionaliseerd. Uit het begin van de achtste eeuw stamt het eerste bericht over het Servaaskapittel in Maastricht. Het kapittel viel onder de jurisdictie van het aartsbisdom Trier, zoals blijkt uit een oorkonde uit 898, uitgevaardigd door de hiervoor genoemde Zwentibold, koning van Lotharingen. Pas aan het eind van de tiende eeuw treft men de eerste sporen van een Servaaslegende aan. Heriger van Lobbes zegt in zijn Gesta episcoporum Tungrensium, Traiectensium et Leodiensium (zie 1.2. ‘Het bisdom Luik’) dat Servaas de tiende bisschop van Tongeren en de eerste bisschop van Maastricht is geweest. Herigers summiere levensbeschrijving van Servaas is de basis geweest voor de eerste echte vita: tussen 1066 en 1088 schreef een Noordfranse monnik, Jocundus geheten, in opdracht van het Servaaskapittel de Actus sancti Servatii [De handelingen van Sint Servaas]. Opvallend is dat Jocundus als eerste melding maakt van de verering die Karel de Grote voor Servaas zou hebben gehad. In één van de - ongetwijfeld op instigatie van het Servaaskapittel - toegevoegde verhalen wordt verteld dat Karel de Grote op 13 mei (Servaasdag!) een overwinning op de Saracenen zou hebben behaald, dankzij de interventie van de Maastrichtse heilige. Uit dankbaarheid liet Karel Servaas heilig verklaren. Hiermee werd de legende in het leven geroepen dat Karel de Grote (en ná hem de Duitse keizers) niet alleen een grote verering zou hebben gehad voor de heilige Servaas, maar ook dat het Servaaskapittel een zogenaamde vrije rijksheerlijkheid zou zijn. Dit betekende dat de kanunniken geen verantwoording schuldig waren aan de bisschop van Luik (of - bij uitbreiding - aan de paus), maar aan de Duitse keizer. Om te begrijpen waarom | |
[pagina XVIII]
| |
Bezoek van Paus Johannes Paulus II aan de crypte van Sint Servaas op 14 mei 1985.
| |
[pagina XIX]
| |
het Servaaskapittel zoveel waarde hechtte aan die afhankelijkheid van de keizer is een kleine uitweiding over de zogenaamde investituurstrijd noodzakelijk. | |
2.2. Wie is de baas?Ga naar eind9Vanaf 1073 waren paus Gregorius VII (1073-1085) en keizer Hendrik IV (1056-1106) in een strijd om de macht gewikkeld. De paus wilde een aantal hervormingen doorvoeren om de verslapte tucht en orde onder de geestelijkheid te herstellen: daartoe wilde hij onder meer het recht hebben bisschoppen te benoemen. Hendrik IV was het daar niet mee eens. Hij wilde zelf ‘zijn vriendjes’ op die machtige en invloedrijke posten zetten. De strijd bereikte een hoogtepunt toen Gregorius de keizer in 1076 in de ban deed. Hendrik moest inbinden. In de winter van 1076-1077 maakte hij zijn beruchte tocht naar Canossa waar hij drie dagen in de sneeuw wachtte vóórdat de paus hem wenste te ontvangen en de ban ophief. De strijd tussen keizer en paus bereikte een voorlopig eindpunt met het concordaat van Worms (1122). Daarbij werd bepaald dat de keizer de bisschoppen in zijn territorium niet meer zelf met de waardigheidstekenen (staf en ring) zou bekleden (investituur), maar wel aanwezig mocht zijn bij de vergadering waarin de geestelijken hun nieuwe bisschop kozen. Deze laatste bepaling zorgde ervoor dat de keizer toch een flinke vinger in de pap behield. Een eeuw later laaide de strijd weer op. De pausen Hadrianus IV (1154-1159) en Alexander III (1159-1181) meenden dat de paus het wereldlijk hoofd was van de christenheid. In hun visie was de keizer een ondergeschikte, een leenman. Keizer Frederik Barbarossa (1152-1190) bestreed dit standpunt; daarbij werd hij gesteund door zowel wereldlijke (koningen, hertogen, graven) als geestelijke leiders (bisschoppen en abten) uit het Duitse Rijk. Uiteindelijk dolf Frederik Barbarossa het onderspit. | |
2.3. Tussen keizer en pausGa naar eind10Tijdens de machtsstrijd tussen keizer en paus koos het Servaaskapittel steeds de zijde van de keizer. De kanunniken vreesden namelijk dat de paus in zijn streven naar hervormingen hun (voor)rechten zou inperken. Bij die positiebepaling speelde een uitspraak van Christus een belangrijke rol. Volgens Matteüs 16,19 heeft Jezus tegen Petrus gezegd: ‘Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ De paus interpreteerde deze passage als volgt: als opvolger van Petrus had alleen hij de bevoegdheid om zonden te vergeven én bezat hij de oppermacht in de kerk.Ga naar eind11 In de praktijk delegeerde de paus zijn bevoegdheden. Bisschoppen betwistten de pauselijke visie; zij waren van mening dat Christus het recht om zonden te vergeven aan alle apostelen had geschonken.Ga naar eind12 Daardoor hadden zij, als opvolgers van de apostelen, dat recht eveneens.
De keizer beleent geestelijken (links) en wereldlijke vorsten (rechts) resp. met scepter en vlag. Afbeelding uit de Saksenspiegel, dertiende eeuw.
| |
[pagina XX]
| |
Afbeelding van de eendracht tussen wereldlijke en kerkelijke macht, resp. keizer en paus. Afbeelding uit de Saksenspiegel, dertiende eeuw.
Dientengevolge waren ze geen verantwoording schuldig aan de paus. De kanunniken van het Servaaskapittel onderschreven de opvatting van de bisschoppen, omdat ze niet gediend waren van pauselijke inmenging in het reilen en zeilen van hun kapittel. Het standpunt van het kapittel werd ook literair uitgedragen. Rond 1130 is Jocundus' Actus herschreven, mogelijk door Stephanus, de magister scolarum [schoolmeester] van het Servaaskapittel. In de Gesta sancti Servatii [De daden van Sint Servaas] wordt uitgebreid aandacht besteed aan de Servaassleutel. Toen Servaas Rome bezocht om voor Tongeren goddelijke hulp af te smeken tegen de dreigende inval van de Hunnen, kreeg hij nul op het rekest. De stad zou verwoest worden. Als troost ontving Servaas echter een sleutel: ‘bij het weggaan van de sleuteldrager des hemels [Petrus] heeft hij [Servaas] ook een wonderbaarlijk teken in de hand gekregen met de macht de hemel te openen en te sluiten, nl. een zilveren sleutel van goddelijk fabrikaat’.Ga naar eind13 In de ogen van de kanunniken symboliseerde deze sleutel dat Servaas (en bijgevolg het kapittel) dezelfde macht bezat als Petrus van Christus had ontvangen. De paus had het recht niet zich met het Servaaskapittel te bemoeien. Enerzijds door zich te beroepen op de verering die Karel de Grote en later de Duitse keizers voor Servaas zouden hebben gehad, anderzijds door te benadrukken dat Servaas dezelfde macht bezat als Petrus en diens opvolgers te Rome, poogde het kapittel de Duitse keizers gunstig te stemmen en hen als beschermheren op te laten treden.
Aldus was de situatie rond 1170, toen blijkbaar de behoefte ontstond het leven van Servaas in de volkstaal te laten optekenen. Alvorens in te gaan op Hendrik van Veldekes Servaaslegende is het noodzakelijk iets te zeggen over de hoofse cultuur waarin dat werk ontstond. | |
2.4. Auteurs en opdrachtgeversGa naar eind14Na het jaar 1000 veranderde het politieke klimaat in West-Europa: de invallen van Magyaren, Saracenen en Vikingen behoorden tot het verleden en de rust keerde terug. De gevolgen waren enorm: de bevolking begon te groeien. Om al die monden te voeden werden woeste gronden ontgonnen en begon men nieuwe landbouwmethodes toe te passen. Er kwam bovendien meer geld in omloop: daardoor was het niet langer noodzakelijk goederen te ruilen, maar kon men ze kopen. Kortom, vanaf de elfde eeuw steeg de welvaart gestaag. Deze ontwikkelingen hadden consequenties voor vorsten en locale machtshebbers. Nu er geld beschikbaar was, hoefden zij niet meer voortdurend door hun territoria te trekken om hun tegoeden letterlijk op te eten. Ze kozen een vaste woon- en verblijfplaats die tevens bestuurscentrum werd: dáár werden politieke en juridische beslissingen genomen en dáár werden de belastingen geïnd. Voor de correspondentie, het opstellen van oorkonden en het bijhouden van de financiële administratie werden ‘ambtenaren’ aangetrokken. Daar de kerk nog steeds het monopolie op scholing | |
[pagina XXI]
| |
De auteur (Jean Molinet) biedt een prachtexemplaar aan zijn opdrachtgever (Philips van Kleef) aan.
Afbeelding uit een handschrift uit 1500 (Koninklijke Bibliotheek Den Haag). | |
[pagina XXII]
| |
bezat, werden de ‘ambtenaren’ gerecruteerd uit de geestelijke stand, de clerici. Aan de vorstelijke hoven was daardoor constant een groot aantal mensen aanwezig. Om het samenleven te veraangenamen en conflicten te vermijden was het noodzakelijk dat de individuele leden van zo'n hofgemeenschap zich aan ‘spelregels’ hielden. In essentie is deze beschaving aan het hof (hoofsheid) gebaseerd op het respect dat men toont voor (de gevoelens van) anderen. Ten gevolge van de residentievorming kregen de vorsten meer vrije tijd en die moest gevuld worden. Met als voorbeeld de Oosterse hoven ontwikkelde zich aan de adellijke hoven heel geleidelijk een hofcultuur in engere zin. Met name aan ‘binnenactiviteiten’ werd steeds meer aandacht geschonken: schaken, dammen, dansen, musiceren, zingen, converseren en... literatuur!
Vóór het ontstaan van de hoofse cultuur bestond er uiteraard ook literatuur. Omdat deze verhalen werden voorgedragen en nauwelijks op schrift werden gesteld, is een groot aantal voorgoed verloren gegaan. Aan de nieuw gevormde hoven beschikte men over mensen die konden lezen en schrijven. De clerici konden er een taak bij krijgen, naast hun administratieve: soms kregen ze opdracht ‘literaire’ teksten in de volkstaal op te tekenen. Dat konden in het orale circuit circulerende ‘heldenliederen’ zijn (bijvoorbeeld versies van het Franse Chanson de Roland of het Duitse Nibelungenlied), maar ook vertalingen uit het Latijn (heiligenlevens en klassieke epen). Essentieel is dat deze ‘nieuwe’ teksten eerst op schrift werden gesteld en pas daarna ten gehore werden gebracht, want ook het hofpubliek bleef luisteren; zelf lezen was er nog niet bij. De adellijke opdrachtgevers stond met die literaire bedrijvigheid een tweeledig doel voor ogen: intern wilden ze via die teksten laten zien hoe men zich aan het hof diende te gedragen (een soort etiquetteboekjes), extern moesten deze literaire producten het prestige van hun hof verhogen.
Een beroemd voorbeeld van zo'n literair hof is dat van Hendrik II, koning van Engeland (1154-1189), en zijn echtgenote, Eleonora van Aquitanië. In 1155 gaven ze een zekere Wace opdracht de Historia regum Brittanniae (Geschiedenis van de koningen van Brittannië) die ca. 1135 door Geoffrey van Monmouth was geschreven, in het Frans te vertalen. Geoffreys Latijnse ‘kroniek’ wordt wel beschouwd als de eerste literaire tekst over koning Arthur: maar liefst twintig procent gaat over deze legendarische Britse vorst. Aan zijn ‘vertaling’ van de Arthur-geschiedenis heeft Wace een saillant detail toegevoegd. Koning Arthur zou zijn Ronde Tafel hebben laten maken, opdat geen van zijn vazallen zich de mindere van een ander zou hoeven voelen: een ronde tafel kent geen ereplaatsen. Vermoedelijk heeft Wace dit gegeven toegevoegd op instigatie van zijn opdrachtgevers. Hendrik II had rond het midden van de twaalfde eeuw problemen met zijn leenmannen in Engeland. De ideale gemeenschap van Arthur en de ridders van de Ronde Tafel moest een spiegel voor hen zijn: zó en niet anders dienden leenheer en leenmannen met elkaar om te gaan. | |
[pagina XXIII]
| |
Waces Roman de Brut is slechts één van de literaire werken in de volkstaal waartoe dit vorstenpaar opdracht heeft gegeven. In de ogen van de Franse koningen, die zich erop beriepen af te stammen van Karel de Grote, waren de Anglonormandische heersers van Engeland doodgewone parvenu's. Nadat de gevreesde Noormannen zich in de tiende eeuw in Normandië als leenmannen van de Franse koning hadden gevestigd, hadden ze in 1066 (Slag bij Hastings) de Engelse kroon veroverd. Om hun afstamming meer cachet te geven, lieten Hendrik en Eleonora een reeks teksten samenstellen waarin ‘aangetoond’ werd dat zij niet alleen afstamden van de legendarische Trojanen - de stamvaders van elk Westeuropees vorstenhuis -, maar ook dat zij de rechtstreekse erfgenamen waren van koning Arthur.
Zegel van het kapittel van Sint-Servaas waarop Sint Servaas met sleutel en staf staat afgebeeld, veertiende eeuw.
| |
[pagina XXIV]
| |
Onthulling van het door Charles Vos ontworpen standbeeld van Hendrik van Veldeke op 10 september 1934.
|
|