Servaaslegende
(1993)–Hendrik van Veldeke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XI]
| |
1. Lotharingen - Luik - LoonGa naar eind21.1 Het hertogdom LotharingenGa naar eind3Van oudsher was het voormalige hertogdom Lotharingen een belangrijk gebied: het was vruchtbaar en het werd doorsneden door twee grote natuurlijke waterwegen waarover handelaren het westen (Vlaanderen, Holland, Engeland) en het noorden (Friesland, Denemarken, Noorwegen) konden bereiken. Bovendien hadden de Romeinse bezetters rond het begin van onze jaartelling wegen (heerbanen) aangelegd, zodat het oosten (Duitsland) en het zuiden (Frankrijk, Italië) over land bereikbaar waren. Grootschalige migraties, vooral bekend als de Germaanse volksverhuizingen die aan het eind van de vierde eeuw begonnen, markeerden de ondergang van het Romeinse Rijk. Met het verdwijnen van het Romeinse bestuur ontstond er een soort anarchie; de invallen van de Hunnen uit het oosten (vijfde eeuw) en die van de Saracenen uit Spanje (begin achtste eeuw) zorgden voor nog grotere wanorde. In de loop van de achtste eeuw keerde de rust in West-Europa geleidelijk terug, nadat Karel de Grote (768-814) zijn macht had gevestigd; in 800 werd hij zelfs door de paus in Rome tot keizer gekroond, als opvolger van de Westromeinse keizers. Na de dood van Karels zoon, Lodewijk de Vrome (814-842), viel het Frankische Rijk door interne twisten uiteen. ‘Lotharingen’ was een speelbal in handen van concurrerende machthebbers; uiteindelijk werd het in 880 voor het grootste deel ‘ingelijfd’ bij het Oostfrankische Rijk, het latere Duitse (keizer)rijk. In Lotharingen was er echter nauwelijks een centraal gezag. Rond 900 ondernamen Zwentibold (870/871-900) en Giselbert (overl. 939), resp. koning en hertog van Lotharingen, een poging daartoe; daarna desintegreerde het gebied echter ten gevolge van de machtspolitiek van de Duitse keizers.Ga naar eind4 Vanuit economisch oogpunt ging het Lotharingen vanaf de regering van Karel de Grote voor de wind. Sommige van de voormalige Romeinse legerplaatsen en steden herleefden en groeiden uit tot handelscentra, vooral als ze gelegen waren aan rivieren en/of Romeinse heerbanen. Dáár kon de agrarische bevolking haar producten verhandelen tegen ‘huis-, tuin- en keukengerei’ dat door stedelijke handwerkslieden was vervaardigd; dáár werden ook grondstoffen en producten uit verder weg gelegen streken (wijn, wol) verhandeld tegen inheemse producten (graan, hout). | |
1.2. Het bisdom LuikGa naar eind5In de Middeleeuwen speelde de kerk zowel in het religieuze als in het politieke leven een niet te onderschatten rol. Zo had de bisschop van Luik niet alleen de geestelijke zorg voor de hem toevertrouwde zielen, hij bezat ook wereldlijke macht: als leenman van de Duitse keizer was hij verantwoordelijk voor het wereldlijke wel en wee van zijn kudde. Het is daarom begrijpelijk dat de keizer op deze niet-erfelijke post hem welgezinde personen wilde benoemen, ter versterking van zijn eigen macht. Ook op cultureel gebied was de kerk uitermate belangrijk. Vanaf de achtste eeuw verrezen her | |
[pagina XII]
| |
De gerestaureerde, romaanse Sint-Servaasbasiliek aan de Vrijthofzijde, 1990.
| |
[pagina XIII]
| |
en der in het bisdom Luik stenen kerken: uiteraard in de bisschopsstad zelf, maar ook in een vorstelijke residentieplaats als Aken en in een stad als Maastricht. Behalve deze architectonische monumenten zijn er talrijke roerende goederen (beelden, smeed- en aardewerk) bewaard gebleven van de romaanse kunst uit het Rijn-Maasland. Een bijzondere plaats nemen de literaire producten in. Geletterden moet men vóór 1100 vooral zoeken binnen de kerk.Ga naar eind6 Allereerst werd de Bijbel - Gods Woord bij uitstek! - bestudeerd. Maar daarnaast zijn er tal van bijbelcommentaren, tractaten, concilieverslagen, gebeden en kronieken, geschreven door pausen, kerkvaders, bisschoppen en geleerden. De taal waarin deze teksten waren gesteld, was het Latijn; de clerici-in-spe werden grondig onderricht in de (Latijnse) grammatica en rhetorica; aldus maakten ze kennis met auteurs uit de Romeinse Oudheid, als Vergilius (70-19 v.Chr.) en Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.). Behalve dat men de klassieke en christelijke literatuur overschreef en bestudeerde, stelde men ook zelf teksten samen, bijvoorbeeld over de geschiedenis van het bisdom of klooster òf over het leven van een locaal vereerde heilige. Zo schreef Heriger van Lobbes (ca. 950-1007) een geschiedenis van de bisschoppen van Tongeren, Maastricht en Luik (Gesta episcoporum Tungrensium, Traiectensium et Leodiensium) en een aantal heiligenlevens, waaronder dat van Remaclus (zevende eeuw; bisschop van Maastricht en stichter van het klooster te Stavelot). Ofschoon de ‘originelen’ in de loop der eeuwen veelal verloren zijn gegaan, zijn de teksten bewaard in afschriften uit later eeuwen. Op grond daarvan kunnen we ons een beeld vormen van de letterkundige activiteiten in het Rijn-Maasland. Luik blijkt een belangrijk literair centrum: Notger (bisschop 972-1008) stichtte niet alleen een wijd en zijd vermaarde school, maar onderhield ook nauw contact met geleerden van zijn tijd, zoals de genoemde Heriger, leraar in (en ná 990 abt van) het benedictijner klooster te Lobbes (ten zuidwesten van Charleroi). | |
1.3. Het graafschap LoonGa naar eind7Een twaalfde-eeuwse kaart van Lotharingen zou grote gelijkenis vertonen met een lappendeken; binnen het hertogdom lagen vele kleine heerlijkheden. Eén daarvan was het graafschap Loon. Uit de schaarse gegevens valt op te maken dat dit graafschap in het begin van de elfde eeuw is ontstaan door samenvoeging van oudere territoria. Voor het grootste deel van zijn gebied dat in de dertiende eeuw grofweg de huidige Belgische provincie Limburg besloeg, was de graaf leenman van de bisschop van Luik. Gedurende de twaalfde eeuw streelden de graven van Loon ernaar hun gebied te vergroten. Vooral Lodewijk I (1138-1171) en Gerard I (1171-1194) waren dienaangaande zeer actief; daarbij deden ze een beroep zowel op de Luikse bisschop als op de Duitse keizer. Eén van de gebieden waar de Loonse graven het oog op hadden laten vallen, was het zogenaamde rijksdeel van Maastricht waarbinnen de Servaaskerk lag. Dat deel van Maastricht was
Kaart van het oudste bisdom Luik, tot 1559 (Kaart van R. de la Haye).
| |
[pagina XIV]
| |
Bisschop Notger temidden van clerici en monniken, als bevorderaar van het onderwijs. Reliëf op de gevel van het Provinciehuis te Luik.
Kaart van het Lotharingse rijk in het begin van de tiende eeuw.
| |
[pagina XV]
| |
‘eigendom’ van de Duitse keizers; in het andere deel van de stad was de bisschop van Luik heer en meester. Nu hadden de graven van Namen omstreeks 1140 de rechten over het rijksdeel teruggegeven aan de Duitse keizer. Lodewijk I van Loon zag zijn kans schoon invloed te verwerven in Maastricht. Hij probeerde de Duitse keizer Frederik Barbarossa (1152-1190) gunstig te stemmen, o.a. door zijn dochter Agnes in 1172 of 1173 uit te huwelijken aan Otto van Wittelsbach die een machtige positie bekleedde in des keizers naaste omgeving. De poging slaagde: in 1174 verwierf Lodewijks zoon en opvolger, Gerard I, de rechten over het rijksdeel van Maastricht. In hun expansiedrift gingen de graven wel eens te ver, met name waar het bezittingen of rechten van het Maastrichtse Servaaskapittel betrof. Oorspronkelijk was dat kapittel een gemeenschap van wereldlijke geestelijken (ook wel kanunniken genaamd) die zorg droegen voor de eredienst in de Sint-Servaas; zijn inkomsten putte het kapittel uit schenkingen, bijvoorbeeld landerijen of belastingopbrengsten (tol). Omstreeks 1146 had Lodewijk I de inwoners van Vlijtingen, een dorp ten zuidwesten van Maastricht dat tot het domein van het Servaaskapittel behoorde, ten onrechte aan zijn jurisdictie onderworpen; de Duitse keizer riep de Loonse graaf tot de orde. In een oorkonde uit 1167 bevestigde Frederik Barbarossa de rechten van het Servaaskapittel. Een soortgelijke kwestie speelde rond 1174. Toen had Gerard I zich meester gemaakt van de rechten op Rosmeer, een dorp ten westen van Maastricht; en wederom besliste de keizer ten gunste van het kapittel.
Ivoren stempel van het kapittel van Sint-Servaas (Schatkamer Sint-Servaaskerk).
| |
[pagina XVI]
| |
Beginpagina van Jocundus' ‘Actus Sancti Servatii’ uit het begin van de twaalfde eeuw (Stadsbibliotheek Trier.)
|
|