De tragedie der werkwoordsvormen
(1956)–Isaac van der Velde– Auteursrechtelijk beschermdEen taalhistorische en taaldidactische studie
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel III
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII. Inleiding: ‘een Hollands drama’In Deel II Research hebben we moeten constateren dat de huidige werkwoordsdidactiek bij een zeer groot gedeelte der leerlingen faalt. We memoreren de meest centrale feiten:
Hoofdstuk XIV: De herkenning.
Hoofdstuk XV: De beheersing.
Proefpersonen l.l. van Ie klassen V.G.L.O., N.O., U.L.O., V.H.M.O.
Hoofdstuk XVI: De motivering.
Proefpersonen als in hoofdstuk XV.
Het is mogelijk, bij ruwe benadering, deze resultaten in concrete cijfers landelijk vast te leggenGa naar voetnoot4). We gaan hierbij uit van de gedachte, dat de gevonden resultaten voldoende representatief zijn voor de gehele schoolbevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1954 vertrokken uit de leerjaren VI, VII (Ie klas V.G.L.O.) en VIII (IIe klas V.G.L.O.) 168.360 leerlingen. Hiervan gingen rechtstreeks naar het:
volgden part-time onderwijs dan wel ontvingen geen (nog geen) verder onderwijs. Dit zijn vn. V.G.L.O.-l.l. en l.l. die aan het eind van het VIe leerjaar aan de leerplicht hadden voldaan. Uit de eigen gegevens en de gegevens van het C.B.S. valt nu het volgende te berekenen:
Hoofdstuk XIV: De herkenning.
De percentages van het C.B.S. worden nu overgebracht op de l.l. van het VIe leerjaar 1954, in totaal 167.512 l.l.Ga naar voetnoot1), een handelwijze die niet geheel juist is, maar toch geen belangrijke afwijkingen veroorzaakt. De opleidingspercentages zullen wat hoger liggen, de niet-opleidingspercentages wat lager, omdat nu de V.G.L.O.-klassen en -scholen zijn uitgeschakeld. We vinden dan:
Hoofdstuk XV: De beheersing.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk XVI: De motivering.
De groep V.H.M.O. baart geen zorg. Het aantal onvoldoenden is klein, voor herkenning, beheersing, motivering: 1916, 621, practisch nihil.
Bij de groep U.L.O. ligt de situatie reeds ongunstiger. We komen resp. tot 13840, 21122, 31477 onvoldoenden.
Benauwend is de situatie bij de niet-opleidingsgroepen. De onvoldoenden bedragen resp.: 76519, 75946, 68063.
Zelfs als onze uitkomsten niet in alle opzichten representatief zijn, wat we willen aanvaarden, met name door onbekende of verwaarloosde factoren met tegengestelde werking te zeer in ongunstige richting zouden tenderen, dan nog bevatten zij een nadrukkelijk waarschuwing:
Onze werkwoordsdidactiek faalt voor vele tienduizenden leerlingen van L.O., V.G.L.O., N.O. en U.L.O., vermoedelijk 80.000-100.000 per jaarklasse. Naar Van Schendels roman: ‘Een Hollands drama’Ga naar voetnoot2)!
Is het mogelijk een verklaring te vinden voor deze mislukking? Deze verklaring zal v.n. in taaldidactische richting worden gezocht. Gelukt het een taaldidactische verklaring te vinden, dan is daarmede de weg geopend voor een mogelijke therapie. Deze overwegingen bepalen opbouw en inhoud van het derde deel. We zoeken eerst naar de principiële verantwoording, in hoofdstuk XIX: De taaltheoretische basis en hoofdstuk XX: De taaldidactische basis. In hoofdstuk XXI volgt de technische uitwerking van de (mogelijke) therapie. |
|