De tragedie der werkwoordsvormen
(1956)–Isaac van der Velde– Auteursrechtelijk beschermdEen taalhistorische en taaldidactische studie
[pagina 76]
| |||||||
IX§ 1. Justus van Effen:
| |||||||
Teg. tijdsvormen.
| |||||||
[pagina 77]
| |||||||
| |||||||
Verl. tijdsvormen.
| |||||||
Verleden deelwoorden.
| |||||||
Infinitieven.Deze vertonen geen afwijkingen: te verzenden, te verkwisten, te bekleden, deden watertanden, zouden aanvaarden enz. | |||||||
§ 2. Betje Wolff en Aagtje Deken:
| |||||||
[pagina 78]
| |||||||
alsof Wolff en Deken, op enkele sporadische afwijkingen na, de werkwoordelijke spelling naar huidige opvattingen steeds vlekkeloos en onberispelijk hebben gehanteerd. De lectuur van haar brieven echter leidt snel tot een andere conclusie, voor ieder der beide schrijfsters afzonderlijk. Reeds de eerste pag. van de eerste brief in Dyserinck's uitgave doet twijfelen, als men al niet aan het twijfelen geraakt was door het motto, ontleend aan Deken, op de titelpagina: Men legd Maaltijden aan om te lagchen, maar schrijftGa naar voetnoot1) Brieven om te genieten. Op deze eerste pag. vindt men de verl. dw. geleeft en getoont tegenover gedicteerd en aangewend. Vandaar de noodzaak van een uitgebreider onderzoek. Dyserinck's uitgave bevat brieven van B. Wolff, liggende tussen 21 december 1765 en 8 october 1803, van A. Deken liggende tussen 1776 (niet nader gedateerd) en 5 november 1804. Van ieder der schrijfsters werd een drietal gekozen, van beiden de eerste brief, d.w.z. nr I en L IV, van ieder een brief uit de tussenperiode, d.w.z. van B. Wolff een brief van 17 october 1786, nr C XXII, van A. Deken een brief van 23 october 1781, nr C IX, en uit de laatste periode een gemeenschappelijke brief nr CL XXVI, met duidelijke onderscheiding van ieders aandeel (1801, niet nader gedateerd). Mede-bepalend voor de keuze is de omvang geweest; het aandeel van B. Wolff omvat ongeveer 10½ blz., dat van A. Deken ongeveer 6 blz.Ga naar voetnoot2). We geven eerst de verbale spelling bij B. Wolff. | |||||||
Teg. tijdsvormen.
| |||||||
[pagina 79]
| |||||||
| |||||||
Verl. tijdsvormen.
| |||||||
Verl. deelwoorden.
| |||||||
Teg. deelwoorden.De enkele die voorkomen eindigen op end. | |||||||
Infinitieven.Geen bijzonderheden: te wagten, moest vlugten, ga beantwoorden, zult achten enz. | |||||||
Gebiedende wijs.Steeds in de enkelvoudsvorm, een enkele keer met apocope van de d: hou moed. | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
Bij A. Deken. | |||||||
Teg. tijdsvormen.
| |||||||
Verl. tijdvormen.
| |||||||
Verl. deelwoorden.
| |||||||
Teg. deelwoorden.Overeenkomstig de huidige regel: end. | |||||||
Infinitieven.Geen bijzonderheden: zal antwoorden, kon rusten, zullen verwachten. | |||||||
Gebiedende wijs.Vrijwel steeds de enkelvouds-vorm: vraag, zend; in een tweetal gevallen de meervoudsvorm, beide keren in bewogen ogenblikken en met | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
minder gebruikelijk taalmateriaal: zegepraalt over uwe oordeeldervende beoordeelaars; vaart wel.
De overeenstemming tussen beide schrijfsters ligt bij die vormen, waar a priori overeenstemming te verwachten was: de zwakke praeterita van het type: permitteerde, strookte - verseekerde, verraschte; de sterke part. praet.: aangeboden - gezeten; de part. praes. overtuigend - liefhebbend; de infinitieven en de gebiedende wijs-vormen. Dit zijn tegelijk, met als uitzondering de zwakke praeterita, de minst frequente categorieën. De verschillen liggen bij de meest frequente categorieën: de praesens-vormen zonder of met d als slot-consonant van de stam; de sterke praeterita en de zwakke part. praet. Bij Wolff eindigt de praes.-vorm van 2e en 3e pers. enk. en 2e pers. mv. vrijwel steeds op t, bij Deken even permanent op d; bij Wolff vindt men enkele malen dt, bij Deken nimmer. Bij Wolff komen enkele sterke praet. voor op t, bij Deken geen. Wolff schrijft lange jaren de zwakke part. praet. steeds met t, tot ze naar het eind harer jaren zwenkt; Deken houdt vanaf de eerste tot de laatste brief vast aan consequent d, waar wij thans nog d schrijven. Van een spellingovertùiging is bij beide schrijfsters, evenmin als bij Van Effen, vermoedelijk sprake geweest. Tegenover het probleem der verbale spelling stonden zij - de feiten pleiten sterk voor deze opvatting - onverschillig, althans in haar particuliere correspondentie. Er is ook geen sprake van enige wederzijdse beïnvloeding. In de gemeenschappelijke brief aan Mr. Vollenhoven (1801) schrijft Deken, die begint: wild gy, behoord, schreeuwd, verdiend, kend, leesd!, geefd!; Wolff volhardt bij haar t: verdient, afboent, afdrilt enz. ‘Spelling-krakkeelen’ zullen de huiselijke vrede op Lommerlust nimmer hebben verstoord. Wolff legt zich zonder bezwaard gemoed neer bij haar gebrekkige beheersing der werkwoordelijke spelling: ‘ofschoon noch hy (Loosjes), noch vader N(oordkerk), noch Houttuin, in staat zijn geweest my te doen begrypen wat taalregelen zyn, en ik altoos iemand noodig heb die hen in haar, d in t, t in d of dt veranderd’. (Brief XXXII van 9 Juni 1772). Het is mogelijk dat in deze zelfbeschuldiging wat gewilde overdrijving schuilt en dat de slot-d van veranderd niet zonder enige schalkse arglist is neergeschreven. Want juist in haar praes. vormen | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
van het type verandert, minder van het type wordt, is zij consequent. Enige voorzichtigheid bij het beoordelen van Wolff's verbale spellinggewoonten blijft geboden. In hetzelfde jaar waarin zij zo openhartig grammaticale onkunde en hulpbehoevendheid op het gebied der ‘taalregelen’ beleed, verscheen haar: De menuet en de domineespruik. De verbale spelling in dit proza-gedicht komt nl. slechts gedeeltelijk overeen met die van haar brieven. De praesensvormen behouden hun t: op enige tientallen ‘correct’ geschreven vormen komt slechts een enkele afwijkende vorm voor: dat bef en mantel draagd (blz. 16). Onzeker is ook hier haar dt spelling: het aantal spellingen niet corresponderend met de onze, is ongeveer even groot als het aantal ‘correcte’. Zo vindt men: myn consciëntie gebied, 't word laat, Eerryk zend, enz. Maar de zwakke part. praet. schrijft zij, zulks in tegenstelling tot haar brieven van 1765 en 1786, overwegend met d, waar wij dit ook doen. Het aantal afwijkingen is gering: gezegt, 'k sta verbaast, Jan liet hen uit, bekommert en verlegen, hadden verschoont. Wispelturig is zij weer in het gebruik der imperatief-vormen: voor het enkelvoud gebruikt zij naast enkelvoudsvormen soms meervoudsvormen en omgekeerd: ‘Jan.... tegenover: ‘Neem dan niet kwalyk, dat ik U alleenig laat. Voor De menuet.... kan Koopmans' oordeel: ‘Haar vervoeging is nagenoeg als de onze’, cum grano salis worden aanvaard. Men krijgt de indruk dat Wolff twee ‘verbale spellingen’ aanwendde: een ongedurige, minder verzorgde, weinig consequente in haar brieven, een - meer - consequente in werk dat voor publiciteit bestemd was. In dit laatste conformeert zij zich, voor wat de part. praet. aangaat, aan een groeiend gebruik. Minder misschien uit overtuiging dan als een meedrijven op een steeds sterker wordende stroming, die korte tijd later definitief zegeviert als Weiland tot fixatie komt. |
|