De tragedie der werkwoordsvormen
(1956)–Isaac van der Velde– Auteursrechtelijk beschermdEen taalhistorische en taaldidactische studie
[pagina 48]
| |
V
| |
[pagina 49]
| |
een bewijs van toegenomen zelfstandigheid. Caron acht hem, in tegenstelling tot De Vooys, beter taalobservator dan taalhistoricusGa naar voetnoot1).
Voor Van Heule is de spraec-konst ‘eene wetenschap om wel te spreken’ (blz. 7)Ga naar voetnoot2). Zij omvat de bekende vier hoofddelen uit de humanistische grammatica's van zijn tijd: Spellinge, Klank-maet, Oorspronkelikheyt en Samen-vougingeGa naar voetnoot3). ‘Deze vier delen en zouden ooc niet onbequamelic moghen ghenaemt worden, Het schrijven, Orthographia, Het spreken, Prosodia, Het veranderen of buygen der woorden, Etymologia, Het redenen, Syntaxis’ (blz. 7). Van Heule onderscheidt ‘zesderleye soorten’ woorden (blz. 15): | |
[pagina 50]
| |
ledekens, Namen, of Naem-woorden, voor-namen, werk-woorden, deel-woorden Help-woorden (Articuli, Nomina, Pronomina, Verba, Participia, Adverbia). Op blz. 56 volgt de definitie der verba: ‘Een wercwoort beteykent eene werkinge die gedaen of geleden wort of geschiet’. Weer, als in het spraakkunstfragment en de Twe-spraack, de driedeling: doen, lijden, geschieden. Op blz. 57 volgt het grote indelingsschema, dat de verschillende soorten w.w. en de accidentia bevat:Veel toelichting is bij dit schema niet noodzakelijk. Van Heule's terminologie is in hoofdzaak nog de onze. Op het schema volgen definities van de verschillende categorieën werkwoorden en de onderverdeling der accidentia. Alleen de indeling der tijden is voor ons minder duidelijk: bedoeld zijn successievelijk: o.t.t., o.v.t., volt.t.t., volt.v.t., toekomende tijd, volgens blz. 59 alleen de onvolt.toek.tijd: Ic zal minnen. Terwijl Spieghel vijf vervoegingen onderscheidde, onderscheidt Van Heule er - in het indelingsschema althans - vier, in de tekst | |
[pagina 51]
| |
echter vijf: ‘De buygingen der Werc-woorden worden om des onderscheyts wille Vervougingen genaemt en geschieden door Wijzen Tijden en Personen, deze Vervougingen zijn vijfderley’ (blz. 59)Ga naar voetnoot1). Spieghel onderscheidt zwakke en sterke w.w. overeenkomstig het wezenlijke buigingsverschil; Van Heule is veel minder principieel: het buigingskenmerk der zwakke w.w. vermeldt hij niet, dat der sterke slechts incidenteel, niet bij de 4e, waar de sterke w.w. voor het eerst aan de orde worden gesteld, doch bij de 5e (blz. 61): ‘Deze woorden veranderen ook in den Onvolmaekten tijt hare klinkletteren, als Ic bederve heeft Ic bedorf...., enz. De drie eerste categorieën vallen onder onze zwakke w.w. Ze zijn achtereenvolgens van het type deelen, braeken, achten (arbeyden), d.w.z. 1e. van het type dat zijn praet. vormt met het suffix de, 2e. idem met het suffix te, 3e. van het type met t of d op het eind van de ‘stam’. Deze differentiatie doet denken aan de huidige lagere-school-practijk; we zullen haar opnieuw ontmoeten in Deel II Hs. XVII. De beide laatste categorieën vallen onder onze sterke w.w. Spieghel differentieert scherper. De 4e vervoeging omvat onze huidige 1e klasse: bijten, de 5e vervoeging de overige sterke w.w. Merkwaardig kinderlijk doet Van Heule's beschrijving o.a. van de vorming der tijden aan: het is of hij bezig is met een legpuzzle, die in verschillende etappes gereed komt. | |
Van de eerste Vervouginge.Als men in de eerste Vervouginge der werk-woorden van de woorden der onbepaelde wijze op het eynde EN af neemt ende dan DE in die plaetse stelt zo heeftmen een woort dat den onvolkomen tijt uytdrukt. Als tot voorbeelt Deelen is een woort der onbepaelde wijze hier van op | |
[pagina 52]
| |
het eynde EN genomen zo is het Deel, hier dan op het eynde DE gestelt zo is het Deelde, dit is een woort van den onvolkomen tijt in den eersten persoon als men ook by Deel stelt eene T ofte D, zo is het Deelt, Hier dan de silbe Ge voorgestelt (welke silbe is het by-vougsel des verleden tijts) zo is het Gedeelt, dit woort drukt den verleden tyt uyt. Tot deze eerste Vervouginge behoren deze werk-woorden als Aezen, bouwen, hooren, hongeren, etc. (blz. 60).
In de geciteerde instructie voor het vaststellen van praet. en part. pr. van delen trekt een passage de aandacht: .... ‘als men ook bij Deel stelt eene T ofte D, zo is het Deelt’. Men kan het onvermeld blijven van ‘Deeld’ beschouwen als een kleine onnauwkeurigheid, in wezen heeft o.i. deze omissie een diepere betekenis. Van Heule is nl. voorstander van phonetische spelling der slotklanken, behalve waar dit moeilijkheden oplevert, zoals rat - rad (blz. 11). Het ‘Neder-duytsch’ kent nl. enkele ‘veranderliche Letteren’ (blz. 9): ch verandert soms in g, s in z, en T ooc wel in D: woort-woorden. Zijn standpunt verdedigt hij op blz. 10:
‘De Geleerde onzer eewe zijn zeer twistich om dezer Letteren veranderinghen wille vele achten datmen alle woorden behoorde met de minste veranderingen te schrijven daerom op het eynde der woorden altijt G in plaetse van CH, ooc D, Z, K in plaetse van T, S, en C stellende de aenzienlixste Tael-kenders die deze spellinghe voorstaen zijn Kilianus, Grotius, de Hubert, Ampsingius en Iacob vander Schure. De Geleerde welke met onze Voor-ouderen en ons over-eenstemmen zijn byzonderlic Koornhert, Heynsius, Cats, ende de Bybelsche Overzetters. Onze Voor-ouders welke wy in dezen dele nae-volgen hebben in hare spellinge de meeste lichticheyt der uytsprake neirstelic waerghenomen want deze woorden Dach, levendich, Hant, geleert vallen in het uytspreken lichter als Dag, levendig, hand, geleerd, daerom ooc Ampsingius in zijn Tael-bericht toe-staet datmen de woorden na ouder gewoonte behoort te lezen alhoewel hy die anders oordeelt te schrijven. Wy oordelen in het tegendeel dat wy meerder reden hebben om volgens onze uytsprake te schrijven dan dat wy om des gevolgs wille anders zouden | |
[pagina 53]
| |
schrijven dan wy behoren te lezen: deze redenen en het loffelic gebruyc der Grieken hout ons aen de outheyt daer-en-boven ooc de verzoetinge onze menichvoudige swaer-tongige silben’.
Van Heule prefereert het schrijven ‘volgens onze uytsprake’ boven het schrijven ‘om des gevolgs wille’, d.w.z. volgens de regel der gelijkvormigheid. Hij volgt Spieghel dus nietGa naar voetnoot1). Trouwens, van spellinghervorming verwacht hij niet veel, hij houdt zich in hoofdzaak aan het oude. ‘Het schrijven van g en d aan het einde van een woord, naar analogie van de verlengde vorm, acht hij een overbodige nieuwigheid’Ga naar voetnoot2). Hij legt het zwaartepunt op de grammatica, hij acht het noodzakelijker taalkwesties te behandelen dan spellingregels. Deze geringe interesse verklaart misschien de omissie deeld, maar eveneens zijn spaarzame aanwijzingen voor de schrijfwijze der werkwoordelijke vormen. Uit de combinatie deel + d kan men afleiden, dat Van Heule deze schrijfwijze gekend heeft, althans mogelijk achtte. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij haar gekend. Hij heeft Samuel Ampzingh's Taelbericht, dat van 1628 is, grondig bestudeerd: hij noemt het in zijn druk van 1633 herhaaldelijk (zie o.a. het laatste citaat). Ampzingh verdedigt de spelling leerd: ‘So schrijf ik ook inde werk-woorden den derden persoon in 't eenvoudig getal vande verkondigende maniere met eene d, om 'tgevolg van den eersten persoon in den onvolmaekten tijd, in die woorden die dat gevolg hebben: als hij leerd, ik leerde’Ga naar voetnoot3). Maar liever dan Ampzingh volgt hij Pontus de Heuiter, wiens De Nederduitse Orthographie van 1581 hij ook kende en wiens grondregel luidde: ‘Laet alledijnc schriven alsoot luit en klijnct’Ga naar voetnoot4). De vorm deeld had voor hem geen wezenlijke betekenis. We hebben, als bij Spieghel, de schrijfwijze der w.w.vormen nagegaan en wel in de passage ‘Van de Werk-woorden’ (blz. 56-69). Van | |
[pagina 54]
| |
het volgen van de gelijkvormigheidsregel is geen sprake; wel blijkt Van Heule uiterst consequent in het toepassen van de phonetische spelling van de slotklank-t. De praesensvormen van de zwakke w.w. met het praet. op -de schrijft hij met t: beteykent, regent, mint, waeyt, zeyt, rouwt, leert, hoort, zegt, bepaelt, stelt, aanteykent. Ampzingh zou een d hebben geschreven. Hij schrijft ook wort, geschiet, vint, waar, wegens de infinitieven, een d toch eerder mogelijk was. Naast wort schrijft hij wiert (praet)Ga naar voetnoot1). De -t vinden we ook in de deelwoorden van deze categorie w.w. en wel zonder uitzondering: ic worde bemint, het wort gezeyt (geseyt), het wort gelooft, genaemt worden, worden verandert, ic hebbe gemint, gestelt, gearbeyt, gebloet, gheneycht, gewortelt, gehat, bewaert hebben, ingevoert, gevolgt.
Eén categorie w.w. vormen die bij Van Heule voorkomt, dient nog te worden vermeld, t.w. die welke behoren bij het pronomen du. De ondergang van du kunnen veel grammatici moeilijk verwerken. Spieghel herdacht het, Van Heule, radicaler, herstelt hetGa naar voetnoot2). Hij neemt het op in de introductie der pronomina: ‘.... en zijn deze Ic, du’ enz. (blz. 49), rangschikt het onder het ‘eenvoudig’ getal: ‘Ic du en hy’ (blz. 50), en geeft de volledige declinatie. Van Heule acht de wederinvoering van gewicht: ‘.... want Gy is zo veel als Gy-lieden, het onderscheyt van Du en Gy is onze Tale zeer dienstich om dat de woorden kort zijn ende het onderscheyt groot is’ (blz. 52). Maar du heeft zijn eigen conjugatievormen en die vinden we dan ook terug. |
|