[Woord vooraf]
De levenden zullen het mij niet euvel duiden, dat ik eerst de doden gedenk.
En dan allereerst U, mijn ouders. Hoe zoudt gij, indien de oorlog U gespaard had en gij deze dag hadt mogen beleven, U op deze dag hebben verheugd. Gij hebt, hoe moeilijk de omstandigheden dikwijls ook waren, het Uw kinderen mogelijk gemaakt hun weg in het leven te vinden. Uw zoon zal U niet vergeten.
Gij, Hooggeleerde Heymans, hebt mij in het laatste college dat Gij gaaft, de poorten van het huis der wetenschap geopend. Gij hebt mij de wetenschap leren kennen op haar hoogste niveau. Uw persoonlijkheid, Uw stofbeheersing, Uw doceertalent hebben op mij een onuitwisbare indruk gemaakt.
Gij, Hooggeleerde Kohnstamm, hooggeachte leermeester, hebt mij de schatten getoond en leren hanteren, die het huis der wetenschap bevat. Twintig jaar lang, tot op de dag voor Uw dood, heb ik op velerlei gebied met U mogen samenwerken. Van mijn werk hebt Gij steeds met nimmer verflauwende belangstelling kennis genomen, Gij hebt mij gesteund met raad en critiek, Gij hebt - ik gedenk dit met diepe voldoening - voorstellen en gedachten van mij willen overnemen. Het is Uw wens geweest dat ik zou trachten te promoveren; aan Uw wens wordt thans voldaan. Ik blijf U erkentelijk voor het vertrouwen, dat Gij mij zo lange jaren hebt geschonken.
Thans de levenden. Hooggeleerde Nieuwenhuis, U dank ik voor de bereidwilligheid waarmee Gij als mijn promotor hebt willen optreden, waardoor ik thans mijn studie kan voltooien aan de Universiteit waar ik haar begon. Ik dank U voor de steun bij het bewerken van dit proefschrift ondervonden, vooral voor de waardevolle opmerkingen waardoor dit geschrift aan betekenis en zuiverheid heeft gewonnen.
Hetzelfde geldt voor U, Hooggeleerde Van Es, die met zo grote welwillendheid de U onbekende promovendus tegemoet zijt getreden.
De Hoogleraren Donkersloot, Hellinga, Presser en Reichling; Duyker, Van Houte en Oldewelt blijf ik dankbaar voor de liberaliteit