Nº 82. – Geschiedenis van het schip Juno, nadat de drie vrienden hetzelve verlaten hadden.
Intusschen verhaalde de kapitein de lotgevallen, die hem sedert de scheiding bij Spitsbergen waren overkomen, op de volgende wijze:
Toen gij, mijne vrienden! het schip verlaten hadt, om u naar land te begeven, zagen wij al heel spoedig den rook van het vuur, door u op het eiland ontstoken, opgaan, dat ons allen met eene zoete hoop vervulde. Korten tijd daarna zagen wij ook vuurpijlen, ten teeken, dat gij eene grot gevonden hadt, die tot woning konde dienen.
Alles werd daarop voorbereid om het schip te verlaten; van de beschadigde mast maakte men eene slede, welke zoude dienen, om de levensmiddelen en andere noodwendige zaken aan land te brengen. Al de matrozen werkten onvermoeid om vaten, kisten en gereedschap op het verdek te brengen, ten einde die vervolgens op de slede te laden.
In dien tusschentijd hield ik mij bezig, om al de papieren en de instrumenten van waarde in te pakken, en benoemde reeds eenige personen, die dezelve aan land zouden brengen. Terwijl men met deze werkzaamheden bezig was, kwam de onderstuurman met een ongerust gelaat in de kajuit, mij aankondigende, dat men zich tot de afreis moest haasten, dewijl het weer veranderde, en er zich alle teekens opdeden, dat er een storm stond uit te breken. Ik begaf mij daarop dadelijk op het verdek, en zag, dat de wind noordwest geloopen was, dat de lucht meer vochtig werd, en er sneeuw begon te vallen. Ik zettede daarom de manschappen zoo veel mogelijk tot eenen uitersten spoed aan; dan weldra begon de wind zoo hevig op te steken, dat de groote massa ijs, die het schip omringde, in beweging kwam, en hetzelve met het schip verder dreef.