hooren. Maar wie beschrijft hunne verwondering en vreugde, toen zij in eenen der vreemdelingen hunnen ouden vriend den kapitein herkenden. ‘Groote God!’ riepen zij uit, ‘zoude het mogelijk kunnen zijn! Ja waarlijk hij is het!’ riepen zij allen in vervoering hunner blijdschap uit, en weldra lagen zij in elkanders armen.
Het is mij onmogelijk de ontroering en de vreugde uit te drukken, welke deze vrienden wederzijds, na eene zoo lange scheiding, gevoelden; de woorden ontbraken hun, om de taal huns harten te uiten. Eindelijk gaf een vloed van tranen lucht aan de overgroote blijdschap, en een blik ten hemel drukte hunne dankbaarheid aan God uit, die hunne vurige smeekingen verhoord had. Al hun lijden werd in dit oogenblik geheel vergeten, en zij baadden zich, als ware het, in eene zee van geluk.
De kapitein vatte eindelijk het woord op, en zeide: ‘ik gevoel mij dubbel gelukkig, waarde vrienden! u weder gevonden te hebben. Sedert gij mijn schip verlaten hebt, werd ik onophoudelijk gefolterd door de gedachte, dat ik u tot de reis overgehaald, en aan de ouderlijke woning ontrukt had. Ik had daarom vast besloten om alles te wagen, en niets onbeproefd te laten, ten einde zoo mogelijk u in de armen uwer dierbare betrekkingen terug te brengen. Daarom heb ik mij, zoodra het jaargetijde zulks veroorloofde, op reis begeven naar deze kusten. Mijn schip ligt aan het noordelijke gedeelte van het eiland ten anker, waar wij eene veilige haven gevonden hebben. In den verloopene nacht, toen wij aldaar kwamen, heb ik reeds eenige kanonschoten laten doen, om u onze aankomst bekend te maken, en u naar die plaats te lokken. Wij zijn vervolgens met de sloep hier gekomen, en naauwelijks waren wij aan land gekomen, of wij bespeurden op de hoogte der rots een rendier, dat ons op het spoor bragt om u te ontmoeten. In het denkbeeld, dat het een in vrijheid levend dier was, schoten wij op hetzelve, maar het schot miste. Door hetzelve te vervolgen kwamen wij in deze vallei, waar wij u terug vonden. Mijn oogmerk was om het eiland geheel om te zeilen, en gedurig aan land te gaan, ten einde zoo mogelijk te ontdekken, wat er van u geworden was.’