Nº 79. – Rust in de vallei.
Vroeg in den morgen gingen zij weder op reis. Eene holle weg geleidde hen langs vooruitspringende rotsen, van waar zij echter de zee niet konden zien. Zij vervolgden hunnen weg, en kwamen weldra aan eene groote vlakte, welke zij doortrokken. Na nog bijna twee uren dien weg vervolgd te hebben, opende zich eene bergketen, wier spitse kruinen zich tot eene ontzettende hoogte uitstrekten, en tot bij de kust eindigde.
Van tijd tot tijd zagen zij in de verte eene menigte rendieren loopen, maar deze waren zoo schuw, dat zij niet onder schot kwamen; ook deden de reizigers thans niet veel moeite, om deze te dooden, daar zij ze toch niet gemakkelijk konden medevoeren. Zij besloten eindelijk aan de kust te uitterusten, en aldaar hunnen maaltijd gereed te maken. De rendieren werden vervolgens ontspannen, en naar de vallei gebragt, om aldaar hun voedsel te zoeken.
De schoonheid en de vruchtbaarheid dezer vallei waren zoo aangenaam voor onze vrienden, dat zij zich haast verbeeldden in een meer zuidelijk gedeelte der aarde overgebragt te zijn.