verslonden worden; maar als wij bij elkander blijven, en een groot geschreeuw aanheffen, zullen de dieren ons niet durven aanvallen.’ Men deed, wat hij hun aanraadde, en de beeren dropen verschrikt af.
Zoo veel vermogen de moed en welberadenheid, wanneer men onvoorziens in gevaar komt. Hadden zij zich door de vlugt willen redden, dan waren ongetwijfeld eenige hunner een prooi dezer verslindende dieren geworden.
Aan boord gekomen, voeren zij weder verder, maar moesten zich onophoudelijk tusschen de groote ijsvelden doorwerken. Gedurig werden zij verontrust door de beeren, die somtijds tegen het schip trachtten op te klimmen, wanneer zij veel moeite hadden, die aanvallen af te weren, te meer daar het schietgeweer destijds nog weinig in gebruik was. Wanneer zij niet verder konden komen, maakten zij het schip aan een stuk ijs vast, tot dat de wind weder meer opening gemaakt had, om verder te komen.
Met onbegrijpelijk veel moeite kwamen de reizigers eindelijk aan het noordoostelijk gedeelte des eilands. Dan daar de zee bijna geheel met ijs bedekt was, zagen zij zich wel genoodzaakt van het doel hunner reis af te zien, en den terugtogt aan te nemen.
Met dit oogmerk begonnen zij nu, zoo dikwijls hun door den wind eene opening in het ijs gemaakt werd, den koers zuidwaarts te zetten; maar zij waren nog niet ver gekomen, toen zware ijsbrokken zoodanig op het vaartuig aandrongen, dat men alle oogenblikken deszelfs geheelen ondergang te gemoet zag. Weldra werd het aan alle zijden ingesloten, zoodat het noch vóór noch achterwaarts kon. Het schip kraakte geweldig, het met ijs overtrokkene touwwerk was niet te behandelen, en de ontzettend woelende ijsbrokken drongen den bodem geheel in de hoogte.
In dezen nood bragten de zeelieden de sloep en de boot op het ijs, om, ingeval het schip mogt verbrijzeld worden, ten minste deze te redden. Alzoo bleef men eenige dagen in denzelfden toestand, en wel tot den 2 September, wanneer het schip door de ijsschotsen nog hooger werd opgeheven, en daar men thans aan het behoud van het schip geheel begon te wanhopen, laadde men dertien tonnen beschuit, en twee kleine tonnen wijn in de boot, om die naar het eiland over te brengen.