Nº 62. – Togt der Nederlanders naar het noorden.
In het laatst der zestiende eeuw werden er door de Nederlanders twee schepen uitgerust, bestemd om eenen doortogt te zoeken, langs het noorden van Europa, naar de Oost-Indië. De aanleiding tot dien togt was de volgende:
De Portugezen hadden den weg naar Indië, om de Kaap de Goede Hoop ontdekt, en dreven in die landen eenen zeer voordeeligen handel. Vele Indische goederen werden door hen naar Lissabon gevoerd, en van daar, veelal door Nederlandsche schepen, afgehaald, en naar de overige staten van Europa overgebragt. Door dezen tusschenhandel zijn de Nederlanders in het bezit geraakt van eene aanzienlijke scheepsmagt, en hebben daardoor groote schatten verzameld; vooral zijn de steden Antwerpen, Gent en Brugge door dien handel rijk en magtig geworden.
Portugal behoorde destijds onder de magt der Spanjaarden, en daar de Nederlanden met laatstgenoemden in oorlog waren, werd hun verboden met de schepen in de havens van Portugal te komen. Deze maatregel was hen tot groot ongerief, en veroorzaakte hun eene onberekenbare schade; maar door het bijzondere bestuur van God, moest juist dit verbod aanleiding geven tot dien uitgebreiden handel, welke de Nederlanden in lateren tijd zoo rijk en magtig gemaakt heeft.
De Nederlanders destijds niet magtig genoeg om te lande aan de talrijke spaansche legerbenden het hoofd te bieden, maakten gebruik van hunne schepen, om den vijand op zee te bestoken, en behaalden daar dikwijls rijken buit. Dan, daar de kooplieden en de menigvuldige zeelieden zich echter grootendeels van hun bestaan verstoken zagen, en maar al te zeer gevoelden, dat de Oost-Indische handel hun onontbeerlijk geworden was, stelden zij krachtdadige pogingen in het werk, om hunnen handel te doen herleven, door denzelven voortaan buiten tusschenkomst der Portugezen te drijven.
Te dien einde had men het grootsche plan beraamd, om zich zoo mogelijk regtstreeks naar Indië te begeven. Maar om de groote overmagt der Portuge-