Nº 53. – Tweede jagt op de rendieren.
Nadat de drie vrienden eenige dagen te huis gebleven waren, en zich bezig gehouden hadden met het te huis gebragte hout te zagen en te kloven, besloten zij om op nieuw eenen togt te doen, ten einde zoo mogelijk zich nog van een levend rendier meester te maken.
Zonder eenig onheil te ondervinden kwamen zij weder bij de legerplaats dezer dieren aan. Zij vonden de grot ledig, en maakten van deze gelegenheid gebruik, om spijkers in de zijden van de opening der grot te slaan, waaraan zij strikken bonden. Toen dit behoorlijk in orde was, begaven zij zich naar de nabijzijnde grot, waar zij de terugkomst der dieren afwachtten.
Eenigen tijd daarna zagen zij hen naderen. Verscheidene liepen binnen, zonder in de strikken te vallen; doch eindelijk naderde een groot dier met langzame schreden, trad met eenen poot in den strik, wilde zich losrukken, maar trok daardoor den strik te vaster toe. Spoedig liepen de zeelieden toe, en maakten zich van het dier meester, dat nutteloze pogingen aanwendde, om de vrijheid te herkrijgen.
De stuurman wierp hem een touw om de horens, terwijl Alexis en Iwan hem de pooten bonden, en vervolgens in triumf op hunne slede medevoerden. Dit was een wijfje, en tot groote vreugde der vrienden bespeurden zij, dat zij weldra een jong zoude voortbrengen. Zij voerden dit dier naar hunne woning, bragten het achter in de grot, en het jonge rendier naderde het liefkozende. Het arme beest was echter zeer vreesachtig, en beefde over zijn geheele ligchaam. Het deed echter geene