Nº 52. – Stoutmoedigheid van eenen beer.
Met vreugde over de gelukkige jagt, keerden de drie vrienden naar hunne woonplaats terug. Zij sneden het gedoode rendier aan stukken, en maakten er dadelijk eenige stukken voor eenen maaltijd gereed. Het jonge rendier gewende zich zonder veel moeite aan zijne gevangenschap, at het mos, dat men het gaf, gretig op, en was weldra vlug en vrolijk.
Terwijl zich de vrienden op eenen avond te huis begeven hadden met eene vracht hout, die zij bij de golf verzameld hadden, bespeurden zij eenen grooten beer, die reeds tot op de plaats voor de woning was doorgedrongen, en tegen de opeengejaagde sneeuw boven op het huisje klom naar de opening, waar de rook doortrok. Hij was zeker door de geur van het gebraad, dat zij op het vuur hadden, uitgelokt, en trachtte alzoo den maaltijd met hen te deelen, terwijl hij door de opening poogde binnen te dringen.
Spoedig begaven zich de zeelieden met hunne geweren naar buiten, brandden op hem los, zoo dat hij van de hoogte nedertuimelde. Hij rigtte zich echter spoedig weder op, viel op Iwan aan en wierp hem ter neder. De stuurman was intusschen spoedig met zijne bijl gereed, en bragt hem van achter zulk eenen duchtigen