Alexis en Iwan, of de overwintering op Spitsbergen
(1845)–W.J. van der Vegt– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
hunne grot eenen grooten voorraad van mos, waarmede zij zulk een dier langen tijd konden voeden. Als zij aan de voedzame en lekkere melk dachten, die zij daarvan konden krijgen, verheugden zij zich reeds in de toekomst. Zij peinsden daarom onophoudelijk op middelen hoe het best tot dit doel te geraken. De stuurman raadde aan, om eenen strik te maken en daartoe vervaardigden zij sterke koorden van beerendarmen, sneden riemen van vellen, welke zij in de kist gevonden hadden, en zoo gingen zij op eenen avond, bij een helder schijnend noorderlicht uit. Deze reis namen zij ook hunne slede en eene goede hoeveelheid brandhout mede, benevens de noodige levensmiddelen, en alles, wat zij dachten verder noodig te hebben. Hun voornemen was de dieren des nachts, als zij in de rust waren, te overvallen. Toen zij vervolgens gelukkig bij de grot, daar de rendieren legerden, aankwamen, verscholen zij zich in eene rotskloof. Iwan begaf zich daarop naar den ingang der grot, om te weten te komen of de rendieren zich aldaar bevonden, en bespeurde weldra tot hunne vreugde, dat zij er in waren. Hij was zoo driftig om een dezer dieren te dooden, dat hij den stuurman wilde overhalen, om zich gezamelijk in de grot te begeven, wanneer zij er zeker zouden kunnen schieten; maar de stuurman raadde zulks af, en zeide dat zij zich alsdan aan groote gevaren zouden blootstellen, doordien zij ligtelijk onder de voeten konden raken, en groote ongelukken krijgen, wanneer de rendieren zich met overhaasting te gelijk naar den ingang der grot begaven. Het is beter, zeide hij, dat wij zoo lang wachten tot dat zij er van zelven uitkomen. Alexis wilde echter beproeven, om er een met eenen strik te verrassen, en alzoo levend in handen te krijgen; maar de stuurman merkte aan, dat zulks niet gemakkelijk zoude gaan, omdat, wanneer de dieren verschrikt waren, zij met zulk een geweld uit de grot zouden stormen, dat zij in gene strikken zouden te houden zijn. Zij besloten dus met geduld af te wachten, tot dat zij er vrijwillig uitkwamen. De drie vrienden ontstaken een groot vuur, terwijl elk op zijne beurt de wacht hield. | |
[pagina 81]
| |
Zij hadden nog geene twee uren gewacht, toen de dieren, die zeker de tegenwoordigheid hunner vijanden bespeurd hadden, in eens voor den dag kwamen, en met overhaasting trachtten te vlugten. Zij losten daarop hunne geweren, doch één schot had slechts goed getroffen. Een rendier viel, en kon zich niet weder oprigten. Een klein rendier bleef bij het gewonde staan, en slaakte een treurig geluid. Het scheen, dat het een jong was van het gedoode dier. Iwan en Alexis begaven zich daarop spoedig naar den ingang der vallei, om het den weg ter ontvlugting af te snijden, terwijl de stuurman het naderde, en het gelukkig den strik om den hals wierp. Na vele vruchteloze pogingen om los te komen, liet het zich eindelijk zonder moeite de pooten binden, en alzoo wegvoeren. |
|