Zij besloten daarop, terwijl het onaangename weder hun niet toeliet om uit te gaan, al de kloven en gangen van de onderaardsche woning te onderzoeken, en overal, zoo veel hun doenlijk was, door te dringen. Elk voorzag zich daarom van zijne bijl; Iwan ging vooruit, dragende de scheepslantaarn, Alexis had eene spade in de hand, en de stuurman droeg eene flambouw, die men uit voorzorg had medegenomen, in geval de lantaarn mogt uitgaan.
Door eene verwijderde rotskloof kwamen zij in eenen uitgestrekten kelder, wiens breed en hoog gewelf door pilaren ondersteund werd, welke door de natuur uit de rots gevormd waren. De grond was met zand bedekt, waarin duidelijk voetstappen van menschen gedrukt stonden.
Terwijl zij dezen kelder in alle rigtingen doorzochten, vonden zij eene menigte horens van rendieren. Zij konden dan nu niet meer twijfelen, of deze dieren bevonden zich ook op het eiland, ofschoon zij er nooit een gezien, ja zelfs geen spoor van dezelve ontdekt hadden. Zij stelden zich daarom voor, om, zoodra het weder zulks zoude toelaten, op jagt te gaan, ten einde deze nuttige dieren op te sporen, en zich zoo mogelijk er van meester te maken.
De Voorzienigheid heeft het rendier in de onvruchtbaarste streken van het noorden geplaatst, alwaar de koude bijna alle groei belet, om in vele behoeften van de bewoners dier gewesten te voorzien.
Het rendier gelijkt veel in gedaante op het hert; het mannetje, zoowel als het wijfje, is van horens voorzien,