Alexis en Iwan, of de overwintering op Spitsbergen
(1845)–W.J. van der Vegt– AuteursrechtvrijNº 45. – Het noorderlicht.
De drie vrienden maakten van de aldaar gevonden levensmiddelen een dankbaar en matig gebruik, terwijl zij altijd iets bespaarden voor onvoorziene toevallen. Niet alleen werden zij door de groote koude verhinderd om de buitenlucht te genieten, maar eene dikke mist beletede hen de voorwerpen op eenen geringen afstand te kunnen onderscheiden. Zij waren dus in hunne woning als in eene gevangenis opgesloten, dat hen dikwijls zeer verdrietig maakte. Gelukkig echter, dat zij eene lamp hadden, die hen verlichtte, en eene kaghel om zich te warmen. | |
[pagina 69]
| |
Eindelijk trok de mist op, de lucht werd helder, en deed den sterrenhemel in zijne volle pracht zien. De drie vrienden besloten toen, om eens een buitenluchtje te gaan scheppen. Zij voorzagen zich te dien einde van hunne verwarmende pelzen, en, na zich goed gewapend te hebben, begaven zij zich naar buiten. Zeer dikwijls hadden zij het noorderlicht waargenomen, daar hetzelve zich aldaar bij helder weder in den langen nacht onafgebroken aan den hemel vertoont, maar nog nooit hadden zij dat prachtige natuurverschijnsel in dien luister gezien, als het zich toen vertoonde. De wind was stil, en daardoor konden zij het meer op hun gemak beschouwen. Aan den gezigteinder zagen zij eene witachtige wolk, uit welke vele lichtende, smalle en breede, vuurroode, witte en gele stralen schoten, aan wier einde men dikwijls al de kleuren van den regenboog zag prijken. Deze stralen vormden eene treffende schakering aan den hemel, hielden eenige oogenblikken stand, verbleekten vervolgens langzaam, en werden gedurig door andere opgevolgd. Deze verlichting strekte zich tot over het toppunt uit, en verspreidde eenen zachten en aangenamen glans op de hen omringende ijs- en sneeuwbergen, als een helder schijnend maanlicht Ga naar margenoot1. Alexis en Iwan waren verrukt bij de beschouwing van dit natuurverschijnsel, en de stuurman maakte hen opmerkzaam op de wijze inrigting van den Bestuurder des Heelals, die ook deze zoo schaars bezochte streken zijne gunst doet blijken. Over de oorzaken van het noorderlicht zijn het de geleerden niet eens, en de gevoelens daaromtrent zeer uiteenloopend, waaruit men moet opmaken, dat de ware oorzaak van hetzelve nog met geene genoegzame zekerheid bekend is. Met meerdere zekerheid kan men over het nut, dat hetzelve aanbrengt, aanbrengt, oordeelen, daar de Algoede dit hemellicht blijkbaar ten nutte der bewoners | |
[pagina 70]
| |
van de poollanden heeft daargesteld, ter vergoeding van het zonnelicht dat zij in den winter geheel moeten ontberen. |
|