verlamd door de leden.‘Ach!’ zeide hij dikwijls, ‘nooit zie ik mijnen goeden vader weder, ik zal hem dus geene vergeving kunnen vragen, en alzoo zonder zijne zegen ten grave dalen. O God! schenk Gij hem den besten troost, en vergeef ons het kwaad, waardoor wij zijne levensjaren verbitterd hebben.’
De stuurman was buitengemeen bedroefd, daar hij het gevaar inzag, waarin Alexis verkeerde. Hij durfde den zieke zijne gevoelens niet zeggen, noch antwoorden op de menigvuldige vragen, waarmede hem Iwan bestormde, hetwelk de ongerustheid van dezen nog vermeerderde.
Iwan verliet het bed van Alexis niet, en hoewel hij alles aanwendde, om zijnen vriend te troosten, was hij echter zelf met de treurigste denkbeelden vervuld. Dikwijls riep hij in zich zelven uit: ‘Ach, mijn Alexis! mijn waarde Alexis! gij gaat ons verlaten, en ik ben de oorzaak van uwen dood! O, hoe gaarne zoude ik u met mijn leven behouden. Ik heb u overgehaald, om uwen vader te verlaten, en uw vroege dood is de straf voor uwen ongehoorzaamheid. Welke straf staat mij dan te wachten, die dubbel schuldig ben. Ik heb mijnen oom met de zwartste ondankbaarheid behandeld, en hem daarenboven van zijnen zoon beroofd…. Alexis! gij gaat sterven, misschien zal de stuurman u spoedig volgen, en ik alleen zal op dit woest eiland zonder hulp overblijven, om van gebrek om te komen, of door de woeste dieren verslonden te worden! Maar, – ik heb dat alles verdiend! – o God! zijt barmhartig omtrent mijn arme ziele.’
Aldus foltert het geweten door angsten en wroegingen den schuldige, terwijl het hem zijnen euveldaad gedurig voor oogen stelt.
Iwan stortte bij deze gedachten eenen vloed van tranen; eindelijk echter wierp hij zijne blikken ten hemel, en als een opregt, berouwhebbend zondaar deed hij het volgende gebed:
‘O God! Gij zijt vol barmhartigheid, en wilt den boetwaardigen zondaar niet verstooten, die zijne misslagen met een opregt harte voor U belijdt; zie ons met barmhartigheid aan, en wend de straffende hand van ons af, die ons reeds zoo zwaar gekastijd heeft. O God! kom mijnen zieken vriend te hulp, en laat