Nº 39. – Verdrietelijkheden en zorgen.
Dit geschrift vervulde Alexis en Iwan op nieuw met vrees en schrik. Zij dachten slechts aan het ongeluk, dat hen dreigde, en vergaten daarbij de weldaden, die hun in hunne ballingschap door den goede God geschonken waren. Ook de stuurman had dit verhaal met ontzetting aangehoord; maar hij liet zulks zoo min mogelijk blijken, om zijne medegezellen niet geheel en al te ontmoedigen. Eindelijk sloeg hij zijne blikken ten hemel, en zijn hart werd vertroost.
Zijne bijna troostelooze vrienden aanziende, die treurig het hoofd lieten hangen, sprak hij tot hen, ten einde hunnen moed te verlevendigen, en hun hart te verligten, op de volgende wijze:
‘Waarom zoo neerslagtig, mijne vrienden? is u dan eenig ongeluk overkomen? Waarom heeft het lezen van dit journaal u zoo droefgeestig gemaakt? Wat hebt gij er dan voor schrikverwekkends in gelezen? dat elf ongelukkigen hun leven op dit eiland hebben moeten eindigen? dat zal ons naar alle gedachten niet gebeuren. Ik houd het voor zeer waarschijnlijk, dat, bij het uiteen drijven van het ijs, ons schip is losgeraakt, en daar de bodem nog onbeschadigd was, zullen onze makkers wel eene goede haven bereikt hebben, en dan zal de kapitein zeker plannen beramen, om ons in het volgende goede jaargetijde af te halen. Wij zullen alzoo slecht éénen winter alhier behoeven te blijven, en onze woning en de voorraad van levensmiddelen zullen ons denzelven dragelijk maken, terwijl ons het journaal ten gids zal verstrekken, hoe ons te gedragen. Heeft God onze