de slede, en pakte daar het vleesch in. Voor te vertrekken stapelden zij verscheidene groote steenen voor den ingang van de grot op een, opdat de beeren of de vossen zich niet, bij hunne afwezigheid, van den buit meester maakten.
Na talrijke moeijelijkheden, die hun de ongelijke en hobbelige weg aanbood, te boven gekomen te zijn, kwamen de drie vrienden met hunnen zwaren last bij de nieuwe woning aan, en vonden daar alles, zoo als zij het bij hun vertrek gelaten hadden.
Na den voorraad behoorlijk geborgen te hebben, was hunne eerste zorg de slede beter in orde te brengen, en daar zij van eene zaag en boor voorzien waren, viel het hun niet moeijelijk de stukken hout, met houten pennen aan elkander te krijgen. Hiermede waren zij echter eenen geheelen dag bezig, en na den nacht behoorlijk uitgerust te zijn, begaven zij zich den volgenden morgen met hunne slede weder op weg, om ook den grooten beer te halen. Zij zagen onderscheidene sporen van wilde dieren voor de grot in de sneeuw, die er echter niet in hadden kunnen komen. Het vleesch werd op de slede gepakt, en daarmede keerden zij naar de woning terug.
Te huis gekomen smolten zij het vet in den pot, en vulden daar hunne lamp mede. Het vleesch werd in de opene lucht opgehangen, opdat het, bevroren zijnde, langer zoude kunnen goed blijven. Daarna werd eene goede hoeveelheid hout van de kust aangebragt, aan stukken gehouwen, en in eenen grooten stapel voor het huis nedergezet. De brug, die zeer vervallen was, werd ook in behoorlijke orde gebragt, zoodat die op en neder konde gelaten worden, waardoor zij des nachts voor de wilde dieren beveiligd waren.
Dit werk hield hen verscheidene dagen, aanhoudend bezig, waardoor zij hun treurig lot grootendeels vergaten, en ondervonden alzoo met der daad, dat de bezigheid een krachtig middel is ter verdrijving van droefheid en neerslagtigheid, vooral als men daarbij zijne hoop en zijn vertrouwen op den hemelschen Vader stelt.