Alexis en Iwan, of de overwintering op Spitsbergen
(1845)–W.J. van der Vegt– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
vroegtijdig op weg, om naar de grot terug te keeren, ten einde de voorwerpen van daar naar hunne nieuwe woning over te brengen. Toen zij in den omtrek van de grot kwamen, begon de dag aan te breken, en weldra vertoonde zich de zon, die destijds naauwelijks op het midden van den dag boven de hooge rotsen te zien kwam, in haren vollen glans. Digt bij de grot gekomen zijnde, werden zij zeer verschrikt, op de verschijning van twee beeren, waarvan de eene buitengemeen groot was, welke bezig waren om de ingewanden van den beer, dien zij vroeger gedood hadden, te verzwelgen. ‘Hier behoort voorzigtigheid in acht genomen te worden,’ zeide de stuurman. ‘Deze dieren laten zich niet gemakkelijk verjagen, en daarom zullen wij wel genoodzaakt zijn, met hen in het strijdperk te treden. Hunne vellen, hun vleesch en vet zullen ons echter voor de moeite ruimschoots schadeloos stellen. Wij zij drie tegen twee, en het is niet de eerste maal, dat wij ons met die dieren meten. Welaan dan, vrienden! niet gevreesd, wij willen den vijand moedig te gemoet gaan. Maar zijt er op bedacht, dat de beer zijnen prooi nooit met eenen sprong aanvalt, zoo als leeuwen en tijgers zulks doen; maar als hij zijnen vijand nabij heeft, rigt hij zich op zijne achterpooten, om hem door eenen slag met zijne voorpooten ter aarde te werpen, of in eene schrikkelijke omhelzing te verworgen. Een geweerschot kan weigeren, en zoude het dier slechts woedender maken. Ik acht het daarom raadzaam hen met de bajonet aan te vallen; den grooten neem ik voor mijne rekening, en terwijl Iwan den kleinen aanrandt, zal Alexis dengenen helpen, welke het meest gevaar loopt. Zorg intusschen, dat de bajonetten behoorlijk vast op de geweren zijn. Elk houde ook zijne bijl gereed, om er zich des noods van te bedienen.’ Op deze woorden begon Iwan het hart te kloppen, en Alexis wenschte ook hartelijk, dat de strijd gelukkig mogt afloopen. De stuurman bemoedigde hen echter, en vermaande hun vooral de tegenwoordigheid van geest niet te verliezen. Intusschen waren zij de beeren tot op eenen afstand | |
[pagina 56]
| |
van eenen steenworp genaderd. De stuurman gaf toen eenen harden schreeuw, waarop de dieren woeste blikken op hen wierpen, doch toen weder gerust aan het eten gingen, zonder verder op de zeelieden acht te slaan. De strijders begaven zich daarop naar eene kleine hoogte, en de stuurman wierp met eenen steen naar de beeren, dat hen uit het humeur scheen te brengen, want de groote beer zag op nieuw naar zijne aanvallers, liep naar den steen, dien hij verscheidene malen omkeerde en berook, terwijl hij alle teekens van gramschap toonde. Men wierp vervolgens eenen tweeden steen naar de andere zijde, waar de kleinere beer schielijk heen liep; daardoor werden de dieren van elkander gescheiden. Toen ging de stuurman stoutmoedig op den ouden beer af, en Iwan begaf zich naar den kleinen, terwijl Alexis zich een weinig achter hield. De beer kwam hen grommende en tandenknarsende te gemoet. De stuurman zag hem strak in de oogen, en toen het dier den poot uitstrekte, om zijnen vijand ter neder te slaan, drukte deze hem de bajonet diep in de borst. Door de sterke beweging geraakte echter de bajonet van het geweer los, en bleef in het ligchaam van het dier zitten. De beer viel evenwel op den grond, worstelde geweldig, en wilde zich oprigten, maar de stuurman bragt hem zoo onzacht eenen klap met den bijl op den kop toe, dat hij bedwelmd nederzeeg, en toen gemakkelijk werd afgemaakt. De jonge beer was niet zoo moedig als de oude. Hij liep eenige schreden achterwaarts, en wendde zich naar den ouden beer, die misschien zijne moeder was; maar toen hij dezen in zijn bloed zag wentelen, viel hij Iwan vol woede aan. Deze het geweer geveld hebbende drukte hem de bajonet in de borst. Echter had hij hem niet zoo gelukkig getroffen als de stuurman. De bajonet was hem onder de borst doorgegaan, doch had hem niet doodelijk gewond. De beer rigtte zich spoedig weder op, om Iwan ten tweeden male aan te vallen; maar Alexis, die slechts weinige schreden achter hem was, schoot hem eenen kogel door den kop, waarop hij dood ter aarde viel. | |
[pagina 57]
| |
Dit zoo gelukkig geëindigd gevecht verheugde onze vrienden niet weinig. Zij kregen daardoor eenen goeden voorraad van vleesch voor den winter. Nu was dan ook de groote ongerustheid voor de toekomst verdwenen, en de schrik van den vorigen dag vergeten. Aldus wisselen in het menschelijk leven vreugde en droefheid elkander gedurig af, en daarom moeten wij ons door onvoorziene ongelukken en wederwaardigheden niet te zeer laten ontmoedigen, daar dikwijls diepe droefheid door onverwachte vreugde wordt opgevolgd. De goede God heeft dit zeker met wijze oogmerken aldus geschikt.
|
|