de man reeds sedert lang moest gestorven zijn, en dat hij, naar alle gedachten, zijn leven geëindigd had, zonder bijstand van eenig menschelijk wezen.
Deze ontdekking wekte treurige denkbeelden bij de reisgenooten op. De man, wiens lijk zij daar gevonden hadden, was misschien gelijk zij, door den storm en de schipbreuk op het eiland gekomen, en had, mogelijk wel met verscheidene zijner makkers, zijn ellendig leven op dit woeste eiland moeten eindigen.
‘Dergelijk lot wacht ook op ons,’ riepen Alexis en Iwan uit, ‘wij zullen misschien ook verpligt zijn alhier eenige jaren in kommer en ellende door te brengen, en dan de een na den ander sterven! O ongelukkig hij, die de laatste is!’
‘Zijt gij nu reeds weder ontmoedigd,’ zeide de stuurman tot hen, ‘nu ons eenige onaangenaamheid bejegent? Heeft de goede God ons tot nog toe niet wonderbaarlijk behouden? Heeft Hij ons niet op nieuw eene weldaad bewezen in de ontdekking van deze winterwoning, met de gereedschappen, die dezelve bevat? Heeft Hij ons niet gedurig zijne bijzondere bescherming getoond, en moeten wij dan nu wanhopen, en door onze daden toonen, dat wij in Hem geen genoegzaam vertrouwen stellen? o neen! laat ons met dankbaarheid aan het goede denken, dat wij onophoudelijk van Hem ontvangen, en vooraf ons niet te zeer verontrusten over onheilen, die ons misschien nooit zullen treffen.’
Deze woorden, die op eenen overtuigenden toon werden uitgesproken, herlevendigden den moed van de jonge lieden wel eenigzins, maar op hunne gezigten bleven de teekens van droefheid en smart toch zigtbaar.
De stuurman overtuigd, dat de bezigheden krachtige middelen tegen het verdriet zijn, trachtte zijne beide vrienden van deze akelige gedachten af te trekken, door hun werk te verschaffen. In de eerste plaats achtte hij het noodzakelijk het voorwerp van schrik van voor hunne oogen weg te nemen. Hij gaf hun te kennen, dat het de pligt van hen vorderde, dit lijk eene behoorlijke begrafenis te bezorgen; zij groeven daarop een graf aan de overzijde van de gracht, op eenigen afstand van hunne woning, en legden het lijk daarin.