Alexis en Iwan, of de overwintering op Spitsbergen
(1845)–W.J. van der Vegt– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
Zij hielden zich vervolgens bezig, om den beer van zijnen ruwen mantel te ontdoen, haalden hem de ingewanden uit, en hakten hem aan stukken. Zij vonden onder zijn vel eene laag vet van twee vingerbreedte dik, dat zorgvuldig verzameld werd. Het vel werd in de opene lucht om te droogen gehangen, nadat men het eerst met gesmolten vet bestreken had, ten einde het meer lenig te houden Groote stukken vleesch werden almede opgehangen, om die te laten bevriezen, ten einde ze langer voor bederf te kunnen bewaren. Ook de ingewanden werden schoon gemaakt, terwijl zij de darmen, na gedroogd te zijn, in elkander draaiden, om die als touwen te gebruiken. Datgene, wat zij niet gebruikten, werd ver van de grot weggeworpen, ten einde de overige beeren niet te sterk uit te lokken hunne woning te naderen. Gedurende deze bezigheden hadden zij den tijd, om met elkander over hunnen tegenwoordigen staat te spreken, en plannen voor de toekomst te beramen. Het jaargetiijde was zoo ver verloopen, dat de zon hen op het midden van de dag slechts schaars verlichtte, en welhaast gedurende eenige maanden geheel voor hun gezigt zoude verdwijnen. Zij zouden dan genoodzaakt zijn in hunne woning te blijven, dewijl de groote koude, die aldaar in de opene lucht somtijds voor menschen onmogelijk is uit te houden, en de menigvuldige sneeuw, hun niet zouden veroorloven, om lange togten te maken. Van waar zouden zij dan genoegzame levensmiddelen krijgen, om zich gedurende den zoo langen tijd te voeden? Deze overdenking maakte hen zeer ongerust; maar daar zij sedert hun vertrek van het schip zoo vele treffende bewijzen van goddelijke bescherming ondervonden hadden, stelden zij zich gerust, en vertroostten elkander met de zoete hoop, dat de Albestuurder verder voor hen zorgen zoude. Dewijl zij zoo veel blijken gevonden hadden, dat er vroeger menschen op het eiland gewoond hadden, hoopte de stuurman hunne woningen aan te treffen, daar het al ligt konde zijn, dat zij gereedschappen of andere voor hen nuttige dingen hadden achtergelaten. Zij besloten daarom, terwijl de zon hen op het midden van | |
[pagina 49]
| |
den dag nog verlichtte, om den volgenden dag op reis te gaan, ten einde zoo mogelijk deze woningen te ontdekken. De visch en de beer verschaften hun wel eenigen tijd het noodige voedsel, maar waren in lang voor den winter niet voldoende; daarom hoopte de stuurman van tijd tot tijd nog eenige beeren te dooden, om meer in hunne behoeften te voorzien. Dan daar zij het buskruid in plaats van zout bij de toebereiding van de spijzen gebruikten, en er slechts eenen geringen voorraad meer voorhanden was, besloten zij in het vervolg de beeren met de bajonet aan te vallen, en met bijlslagen te dooden. Zoolang zij echter slechts eenen beer te bestrijden hadden, waren zij niet bevreesd; want dan waren zij drie tegen één, maar wanneer er twee of meer beeren te gelijk tegen hen opkwamen, dan zoude de strijd meer hagchelijk worden. De gedurige gevaren, die hen omringden, maakten hen echter met dezelve zoo gemeenzaam, dat, na verloop van eenigen tijd, elk op zich zelven de kans met eenen beer durfde wagen. |
|