voerden, om gedurende den nacht een goed vuur te branden. Met een vrolijk gemoed trokken zij aldus voort, toen zij in de sneeuw sporen ontdekten als van menschelijke voetstappen. Op dit gezigt verheugden zich Alexis en Iwan zeer, hopende weldra menschen aan te treffen; maar de stuurman schudde het hoofd, en zeide, dat het hem voorkwam dit het spoor van eenen grooten ijsbeer te zijn; hij raadde dus alle mogelijke behoedzaamheid aan, om niet onverhoeds overvallen te worden.
Deze woorden vervulden de jonge lieden met eenen killen schrik; zij bragten spoedig hunne geweren in orde, en besloten elkander moedig bij te staan, in geval zij mogten aangevallen worden.
De witte- of ijsbeer wordt alleen in de koude deelen der Aarde aangetroffen. Men vindt er, die ruim 3 Ned. ellen lang zijn, maar zij zijn naar evenredigheid minder hoog van pooten; hij weegt tusschen de 300 á 400 Ned. ponden, en is met lange, witte, eenigzins geelachtige haren bedekt. Dit dier is zeer sterk, en valt alle beesten aan, die hij bereiken kan, zelfs ontziet hij zijns gelijken niet, wanneer de honger hem kwelt. Ook met de menschen durft hij in het strijdperk treden, en het valt dikwijls zeer moeijelijk hem te dooden.
Wanneer hij op de eene plaats geen voedsel vindt, begeeft hij zich op een stuk ijs, en laat zich daarmede naar eene andere plaats over drijven.
De stuurman dacht, dat door vereenigde pogingen zij eenen ijsbeer wel zouden kunnen dooden, en hoopte zelfs, dat er eens spoedig gelegenheid mogt komen, om hunne krachten te beproeven, daar ook deszelfs vel, vleesch en vet hun zeer nuttig zoude zijn.
‘Het beste middel om eenen beer te dooden,’ zeide hij, ‘is, wanneer hij nadert, den hoed of eene handschoen van zich af te werpen, omdat de beer terstond daar heen loopt, en die beruikt; terwijl men dan gelegenheid heeft, om hem eenen kogel door den kop te jagen. Maar heeft men het ongeluk hem te missen, valt hij woedend op zijnen vijand aan, en men is verloren, als men hem dan niet met pieken of speren kan afmaken.’