Nº 23. – De eerste nacht op het eiland.
Reeds begon de schemering het aardrijk met haren valen sluijer te bedekken, toen de drie vrienden de rots zouden verlaten. Met groot levensgevaar klommen zij naar beneden, en kwamen, terwijl het reeds vrij donker was, bij de grot aan, in welke zij besloten hadden den nacht door te brengen.
Bij het begin van den nacht kwam er eensklaps eene dikke mist op, terwijl de lucht meer zacht en vochtig werd. De sneeuw week onder hunne voeten, en in de verte hoorden zij een dof geruis, waaruit de stuurman opmaakte, dat het weder zoude veranderen, en er misschien een storm stond uit te breken. hetwelk hem grootelijks verontrustte. Hij wist, dat in die noordelijke streken, bij het einde van den zomer, de stormen zich spoedig opvolgen, en gewoonlijk zeer hevig zijn.
Zoodra zij in de grot gekomen waren, ontstaken zij aan den ingang een groot vuur, opdat de ijsbeeren hen niet onverwachts een bezoek kwamen geven. Vervolgens zonden zij een dankgebed ten hemel, voor de zigtbare bewaring hun geschonken, waarna zij hun avondmaal met beschuit en gezouten vleesch deden, dat hun buitengemeen goed smaakte. In de zoete hoop van den volgenden dag hunne makkers bij hen te zien, begaven zij zich ter ruste, en sliepen, na de vele vermoeijenissen van den dag, weldra in.
De stuurman durfde zich echter aan die aangename verwachting niet overgeven. Hij wilde intusschen zijne ongerustheid zijnen makkers niet mededeelen, ofschoon hij begreep, dat een hevige wind de noodlottigste gevolgen voor de ongelukkige schepelingen konde hebben.
De weldenkende mensch eerbiedigt de gerustheid van ziel in zijnen evenmensch, en beijvert zich de treurige denkbeelden uit het hart te verwijderen, als hij buiten staat is de gevaren af te wenden.
Terwijl ALEXIS en IWAN reeds eenen gerusten slaap genoten, lag de goede stuurman nog over het lot van zijne afwezige vrienden na te denken. Dan op eens doet zich een ontzettend gezuis hooren, en weldra vernam hij, dat er een geweldige storm was losge-