Alexis en Iwan, of de overwintering op Spitsbergen
(1845)–W.J. van der Vegt– AuteursrechtvrijNº 20. – Het eiland Spitsbergen.
Spitsbergen, naar de steile bergen en rotsen, die zich tot eene aanmerkelijke hoogte verheffen, aldus genoemd, is het noordelijkste land van Europa, ofschoon sommige het tot Noord-Amerika willen gebragt hebben. Het werd, in het jaar 1596, door de Nederlandsche zeereizigers Heemskerk en Barendsz ontdekt, en bestaat eigenlijk uit twee, door eene smalle straat van elkander gescheidene eilanden, welke geschat worden eene oppervlakte van 1400 vierk. mijlen te beslaan. Het land wordt door eene onstuimige zee bespoeld, en is des zomers van drijvende ijsbrokken, en des winters van ijsbergen omringd. De luchtsgesteldheid is op Spitsbergen buitengemeen streng. De winter duurt er meer dan zeven, en de langste nacht ruim drie maanden. Het is des winters dik- | |
[pagina 30]
| |
wijls voor menschen onmogelijk, het in de vrije lucht uit te houden, daar er zelfs de kwik bevriest, en de lucht er altijd met fijne sneeuw bezet is Ga naar margenoot1. De lange nacht wordt door de maan en het noorderlicht verhelderd, en ofschoon de zon des zomers drie maanden boven den horizont is, is toch de warmte aldaar vrij gering. Het is ligtelijk na te gaan, dat zulk een koud luchtsgestel weinige planten kan voortbrengen. Boomen treft men er in het geheel niet aan; de eenige struik, die men er vindt, is de dwergwilg, welke slechts weinige duimen boven den grond groeit. Aan de kusten vindt men echter onderscheidene rietsoorten, waarvan sommige, volgens geloofwaardige schrijvers, tot 200 voeten hoog opschieten Ga naar margenoot2. Ook vindt men er onderscheidene mossoorten en eenige kruiden, welke goede geneesmiddelen voor de scheurbuik opleveren. Het dierenrijk levert er rendieren, witte beeren en witte vossen; verders vindt men er in de zee, en aan de kusten walvisschen, zeeleeuwen, robben, walrussen, dolfijnen en vele kleinere visschen. In het gebrek aan hout wordt door eene bijzondere beschikking der Voorzienigheid voorzien, door de aan de kusten in overvloed aangespoeld wordende boomen. Het land is voor het verblijf der menschen niet geschikt, door gebrek aan levensmiddelen, maar vooral door de schrikkelijke koude. In vroegeren tijd werd Spitsbergen des zomers door de Nederlanders, die ter walvisch- en robben-vangst | |
[pagina 31]
| |
voeren, sterk bezocht, welke aan deszelfs kusten aanzienlijke traankokerijen hadden; doch sedert de laatste vijftig jaren wordt het meer door Russen aangedaan, die dit land tot hunne bezittingen rekenen. Toen Alexis en Iwan op het met sneeuw bedekte land kwamen, zagen zij vreemd op daar alles zoo doods en eentonig te vinden: geen boom, die het gezigt op de uitgestrekte sneeuwvelden afbrak, geen dier, dat zich in den omtrek deed zien, men hoorde er zelfs niet het gekras van de kraai of der raaf, die des winters onze bosschen nog verlevendigt; de natuur scheen in dat oord verstorven te zijn, terwijl de diepste stilte om hen heerschte. Intusschen gevoelden onze drie vrienden zich gelukkig den vasten grond te betreden, terwijl hunne makkers op het schip nog aan zoo vele gevaren waren blootgesteld. De drie reizigers wenschten nu niets meer, dan op het eiland eenige hutten te vinden, door de walvischvangers in gebruik geweest zijnde, en eenige nuttige voorwerpen, waarvan zij zich konden bedienen, om met meer gemak den gevreesden winter te kunnen doorbrengen. |
|