Nº 19. – Vertrek naar het eiland.
Den volgenden dag ondernam de stuurman, door Alexis en Iwan vergezeld, de gevaarlijke reis. Zij waren van warme onderkleederen voorzien, over welke zij elk eenen met pelswerk gevoerden mantel droegen. Hunne schoenen waren met ijzeren punten beslagen, om hen voor het uitglijden te behoeden; gewapend met goede geweren en scherpe sabels, waren zij daarenboven nog van stokken met ijzer beslag voorzien, waarmede zij konden beproeven of het ijs sterk genoeg was; ook hadden zij elk eene bijl bij zich, terwijl zij voor drie dagen levensmiddelen, en eene flesch brandewijn mede namen. Bij dit alles voegden zij nog eenen verrekijker, vuurslag en eenige pikkranzen om vuur te maken.
Men sprak met den kapitein af, dat zoodra zij het geluk zouden hebben het eiland te bereiken, zij op de punt eener rots een groot vuur zouden maken, en dat men hun dan van het schip met een dergelijk teeken zoude antwoorden. Ingeval zij eene geschikte plaats zouden aantreffen, om er gedurende den winter in te kunnen wonen, of zoo zij ten minste eene grot mogten vinden, die daartoe konde in orde gebragt worden, moesten zij drie vuurpijlen oplaten, die zij al mede te dien einde bij zich hadden. Daarna zoude de kapitein eenige manschappen met levensmiddelen tot hen afzenden, en verder maatregelen nemen, om al wat zij van het schip noodig hadden, naar het eiland over te brengen.
Na aldus toegerust te zijn, en een hartelijk gebed tot den Allerhoogste opgezonden te hebben, gingen Alexis en Iwan, onder geleide van den stuurman, in den vroegen morgen op reis. De lucht was zeer koud en de wind stil, terwijl de maan, in het laatste kwartier