hij, dat het voorzigtiger en veiliger was zoo mogelijk de winter aan land door te brengen. Hij liet daarom zijn volk bij elkander komen, en sprak het aldus aan:
‘Mannen! ik heb alle redenen om te gelooven, dat het land, hetwelk daar voor ons ligt, Spitsbergen is. Op dit eiland hebben reeds vroeger eenige zeelieden uit nood overwinterd, zoo dat wij aldaar ook wel het strenge jaargetijde zullen kunnen uithouden. Mogt het ons gelukken aan land te komen, zullen wij er zeker brandstof en levensmiddelen vinden, en wanneer de winter voorbij is, al ligt de gelegenheid krijgen, om naar het Vaderland terug te keeren. Ik zal dan daartoe vooraf de noodige ontdekkingen trachten te bewerkstelligen. Gedurende dien tijd verwacht ik van u, dat gij met geduld en gelatenheid de uitkomst van mijne nasporingen zult afwachten, die ik tot ons aller welzijn zal beproeven.’
De matrozen, die hun geheele vertrouwen op den kapitein stelden, beloofden van ganscher harte die gehoorzaamheid, welke hij van hen vorderde. Zij vatteden dan ook weder eene flaauwe hoop voor de toekomst op. Alexis en Iwan deelden in dit vertrouwen; maar zij hadden meer dan vele anderen, redenen om gerust te zijn, dewijl zij van den hemelschen Vader vergeving voor hunne zonden hadden gevraagd, en verder hun lot in zijne handen gesteld hadden, en dat maakt den mensch sterk tegen de wederwaardigheden en gevaren, en doet hem de toekomst met meer vertrouwen te gemoet zien.
Toen nu de stuurman had voorgesteld, dat er twee personen met hem zouden gaan, om te beproeven of zij het eiland zouden kunnen bereiken, dacht hij geene betere medegezellen tot dien togt te kunnen vinden, dan Alexis en Iwan; op wier moed en welberadenheid hij het best zoude kunnen vertrouwen.
Alexis en Iwan namen van hunnen kant met genoegen het voorstel tot de gevaarlijke onderneming aan; noch de gevaren in het overklauteren der ijsheuvels, noch de vermoeijenis en de koude, noch de vrees van in de openliggende gaten om te komen, konden hen afschrikken om nuttig te zijn voor hunne ongelukkige lotgenooten. Zij merkten dezen gevaarvollen togt als eenen pligt