Alexis en Iwan, of de overwintering op Spitsbergen
(1845)–W.J. van der Vegt– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
len gewoon waren, hadden hadden zich naar de kajuit begeven, en wachtten daar in den grootsten angst hun noodloot af. Reeds had de storm drie dagen achtereen onafgebroken voortgeduurd, en nog vermeerde het gevaar elken oogenblik. In een diep gepeins en met een berouwhebbend hart zagen zij elkander stilzwijgend aan, terwijl zij het gevaar, waarin zij verkeerden, als eene regtvaardige straf van den Hemel aanzagen voor het verdriet, dat zij vader Ozaroff hadden aangedaan. Eindelijk brak Alexis het stilzwijgen af, en zeide met eene diepbewogene stem: ‘Ach! Waarom hebben wij onze kinderpligten zoo schandelijk vergeten, door deze gevaarvolle reis zonder de toestemming van mijnen vader te ondernemen! De regtvaardige God, die den kinderen gebiedt hunnen ouderen te gehoorzamen, zendt ons dit ongeluk toe, in hetwelk wij zeker zullen omkomen, voor het ongelijk, dat wij mijnen vader hebben veroorzaakt. O, zoo hij wist aan welk gevaar wij thans blootgesteld zijn, wat zoude die goede man, welke alles aanwendde om ons geluk te bevorderen, wanhopig zijn! en zoo wij omkomen zullen hem voor altijd ons lot en ons berouw onbekend blijven. O God! vergeef uwen ongehoorzamen kinderen, en troost mijnen ongelukkigen vader!’ Iwan deed zich ook de bitterste verwijtingen. Hij gevoelde diep hoe ondankbaar hij de goedheid zijns Ooms beloond had, vooral door zijnen zoon overgehaald te hebben zijn voorbeeld te volgen. Hij beschuldigde zich als de oorzaak van het ongeluk van Alexis, en erkende, dat hij door zijn gedrag de hemelsche gramschap had tot zich getrokken. De Kapitein raadde zonder moeite, wat er bij de jonge lieden omging, en ook hij verweet zich de jonge lieden tot dien stap te hebben overgehaald. Weinige oogenblikken na dit gesprek werden zij uit hunne sombere overdenkingen gewekt, door eenen zoo hevigen schok, dat zij niet anders dachten, dan dat het schip gebarsten zoude zijn. Allen, die op het verdek waren, vielen om ver, en waren verstijfd van schrik. ‘O God! Kom ons te hulp, want het laatste oogenblik is voor ons geslagen!’ riep de Kapitein uit. – Toen verdubbelden de wroegingen des gewetens bij Alexis en Iwan; zij durfden naauwelijks de goddelijke genade inroepen. | |
[pagina 24]
| |
‘Het is met ons gedaan!’ riep het scheepsvolk, ‘nog slechts een stoot, en het schip splijt aan splinters!’ terwijl zij zich wanhopend de handen wrongen, en met verwilderde blikken de oogen ten hemel hieven. Alexis en Iwan knielden na den eersten schrik eerbiedig neder, deden een hartgrondig gebed, smeekten ootmoedig vergiffenis voor hunne zonden af, en bevalen verder hunne zielen der eeuwige Goedertierenheid aan. |
|