Nº 9. – De verleiding.
Uitgelokt door de schitterende belooning, waarvan wij hier boven gesproken hebben, had bovengemelde Engelsche Kapitein besloten eene poging ter ontdekking te beproeven. Hij sprak daar met Alexis en Iwan over, en gaf hun te kennen, dat hij hen gaarne tot die onderneming zoude medenemen. Alexis merkte aan, dat hij vooralsnog daartoe niet besluiten kon, dewijl hij zijnen vader, die om handelszaken afwezig was, daarover moest raadplegen, daar hij buiten diens toestemming niet op reis kon gaan. Intusschen zoude de Kapitein met den eersten gunstigen wind vertrekken; maar daar deze zich veel dienst van die bekwame jonge lieden voorstelde, verzuimde hij niets, om hen over te halen voor de terugkomst van Ozaroff met hem te vertrekken, wel overtuigd zijnde, dat de oude man tot eene zoodanige gevaarlijke onderneming zijne toestemming niet zoude geven. Hij schroomde daarom niet al het mogelijke in het werk te stellen, om de jonge lieden tot de bedoelde reis over te halen, en zette hen alzoo aan, tot eene schandelijke ongehoorzaamheid aan hunnen grootsten weldoener, en miskenning van het ouderlijk gezag. Hij zeide hun, dat de reis slechts drie maanden zoude aanhouden, en deed hen opmerken, hoe beroemd zij zich zouden maken, door aan eene glorierijke onderneming deel genomen te hebben, die zeker zoude gelukken; ook beloofde hij hun een degelijk aandeel in de belooning, door het Engelsche Gouvernement uitgeloofd. ‘Ozaroff zal genoegzame voldoening vinden voor de geringe teleurstelling, die gij hem door uwe verwijdering zult veroorzaken,’ voegde hij er met eene sterke verzekening bij.
Deze zoo schoone aanbiedingen kon de weinig nadenkende Iwan onmogelijk wederstaan. Alexis aarzelde echter, zijn geweten zeide hem, dat hij zeer slecht zoude handelen door zijnen vader aldus te bedroeven; maar de vleijerijen van Iwan en de beloften van den kapitein zegevierden eindelijk over den zwakken jongeling.
Ziedaar dan nu de beide onbezonnenen zich blindelings overgevende aan eenen listigen kapitein. Deze zijn doel bereikt hebbende, aarzelde niet lang, maar zoodra