Confusion de Confusiones
(1939)–Joseph de la Vega– Auteursrecht onbekend
[pagina 225]
| |
Verwarring der verwarringen
| |
[pagina 226]
| |
teekend, wanneer ze in ontvangst genomen en waar ze overgeschreven worden, de plaats van het gevecht, het onbetamelijke van den strijd, de onrust, de benauwenissen, de handslagen, de onmogelijkheid om eraan te ontvluchten voor hem die deze bijeenkomsten eenmaal is gaan bijwonen, de inrichting van de Compagnie van de West, het begin van het bedrog der Ducatonacties, de soorten van kooplieden, het talmen der rescontranten, de gelukskansen van de makelaars, hun eerlijkheid, hun risico en hun durf. Zoodat ik u thans alleen nog het meest speculatieve in deze bedriegerijen, het meest scherpzinnige van deze bedenksels, het meest hachelijke in deze onrust, het vernuftigste van deze sluwheden en het verwikkeldste van dit labyrinth moet beschrijven. Wijsgeer: Wat is dat? Gij, een actionist, jammert? Gij, een actionist, weent? Hebt gij mij niet aangeraden actionist te worden juist om niet te behoeven weenen? Hebt gij mij niet verzekerd, dat de actionisten als Zoroaster zijn, die lachend ter wereld kwam, omdat daar voor hen slechts plezier, grappen, dwaasheden, spot en gelach bestaan? Hebt gij mij niet te verstaan gegeven dat, terwijl de rechters in Duitschland iemand tot toovenaar verklaarden als hij niet weende, de actionisten niet weenden uit verlangen om toovenaars in de acties te worden? Hebt gij mij niet verklaard dat de actionisten heel goed ten tijde van Domitianus hadden kunnen leven, die droefgeestigheid als verraad veroordeelde, en van Caligula, die zuchten bestrafte als heiligschennis? Ach, hoe juist antwoordde ik u dat de wereld niet één en al lach is, behalve voor degenen die zich evenals Democritus vroolijk weten te maken over haar dwaasheden en met hun standvastigheid haar fouten te boven komen, en dat, terwijl PhocionGa naar voetnoot1) naakt ging zonder ooit in zijn leven geweend of gelachen te hebben, de actionisten al hadden ze nooit geweend, toch geen Phocions waren, omdat ze gelachen hadden; immers de eerstgenoemde kon ontbloot van hartstochten en weelde deze strenge levenswijze volhouden, maar de laatsten zouden dat geluk niet deelachtig kunnen worden, omdat ze beladen waren met weelde en hartstochten. Actionist: Ik geloof dat gij goed geluimd zijt, om u nog vroolijk te kunnen maken over het verderf van een ongelukkige; | |
[pagina 227]
| |
maar opdat uw vermaak met eenig verdriet gepaard ga, weet dan dat de acties van de Oost worden afgegeven tegen 370 en die van de West tegen 75. Koopman: Goede God! wat een ramp! Wijsgeer: Almachtige! wat een ongeluk, wat een vernieling, wat een donderslag! Koopman: O, lieve premie, die mij aldus mijn realenGa naar voetnoot1) ontneemt, en hoe gerechtvaardigd was mijn angst dat die premie mijn straf zou zijn! O lieve maravedisGa naar voetnoot2), hoe droevig kan ik nu zingen van Oogen die het zagen verdwijnen! Maar boontje komt om zijn loontje. Onze boomgaarden draaiden uit op kalabassen en onze marjolein werd karwijzaad, omdat deze armzalige leeghoofden er zonder hulp heel flink meenden te kunnen komenGa naar voetnoot3). Wie spoorde mij aan om vol vertrouwen mijn geldGa naar voetnoot4) te steken in zaken, die niet kunnen bestaanGa naar voetnoot5)? Wie bracht me ertoe, mij van mijn gouden schilden te ontdoen, wetende dat men in dezen strijd zoo licht wonden kan oploopen? Het ergste van alles is, dat ik vrees zelfs schepen en zeilen in deze onderneming te verliezen, want wie zoo ongelukkig is, dien kunnen de zeilen slechts tot lijkkleed en de schepen slechts tot katafalk dienen. De dichters laten Bacchus den geest van Aurila in Aura veranderen, en ik geloof dat onze verlangens zich in Aurila's veranderd hebben, want onze verwachtingen zijn in rook vervlogen. Het dier Alban draagt zijn gal in de ooren en daar de gal bij ons door de ooren binnenkomt, lijken wij op de Alban, immers uwe mededeelingen zijn onze ruïne en uwe voorschriften onze ondergang geweest. Domitianus was zóó behendig in het boogschieten, dat hij wanneer een kind de hand uitspreidde, tusschen de vingers door in het doel schoot zonder de hand of de vingers te rakenGa naar voetnoot6); en de Fortuin was er zoo handig in, ons te vervolgen dat, zoodra wij de hand openden voor den handslag, haar schichten tusschen onze vingers doorvlogen, waarbij de genietingen | |
[pagina 228]
| |
ons door de vingers gleden. Wij moeten uit onze begoocheling ontwaken en voor zeker houden, dat gelijk er geen kracht ter wereld was die Milo de voeten deed verwikken, wanneer hij die tegen een muur steundeGa naar voetnoot1), niemand de Fortuin met vriendelijkheden kan vermurwen, als ze zich eenmaal schrap heeft gezet om ons te vervolgen. De lijster, zegt een geleerde, brengt de kleefstof voort waarmee men haar vangt, uit het koren komt de worm voort, die het opeet, uit het hout de paalworm die het doet vermolmen, uit het laken de mot die het verteert, uit den berg het vuur dat hem in gloed zet, en uit de Hoogedele Heeren den wijsgeer en den koopman kwamen de kleefstof, de mijt, de paalworm, de mot, de brand, de koorts, de schurft, de lepra, het hoofdzeer en de pest. ApulejusGa naar voetnoot2) stond blij erop te wachten dat hij vleugelen zou krijgen, toen hij lange ooren kreeg; derhalve geef ik den onnoozelste te overwegen of de zeer eerwaarde heer Wijsgeer geen Apulejus is, aangezien hij in plaats van te vliegen gaat balken. Och, wat een kwelling! Wij komen van kwaad tot ergerGa naar voetnoot3)! Wie bracht ons onder groote heerenGa naar voetnoot4), waar hij ons beter in een stalGa naar voetnoot4) had kunnen brengen? Op de westkust van Afrika ligt een voorgebergte, NonGa naar voetnoot5) genaamd, en wij zijn wel groote ezels geweest, dat we niet daar vóór den storm onze toevlucht hebben genomen; want als wij op de vraag van den doorluchtigen heer actionist, of wij actionist wilden worden, hem het Non naar het hoofd hadden geslingerd, had het hem zijn schedel gekost en hadden wij ons hoofd behouden. Dat wij met open mond hebben staan luisteren naar de lachwekkende beschrijving van die gevechten, den moed toejuichend waarmee hij den linkervleugel aanviel, de onversaagdheid waarmee hij den rechtervleugel weerstond, zonder te bemerken dat wij met zooveel horensGa naar voetnoot6) tenslotte beesten moesten worden, welk een vreeselijke razernij, wat een verschrikkelijke zorgeloosheid, wat een jammerlijke waanzin! | |
[pagina 229]
| |
De matrozen van Columbus, die boos waren dat zij in zooveel maanden niets dan zee en lucht gezien hadden, begonnen op een dag te schreeuwen Land, land. Maar nauwelijks zagen zij dat wat zij voor land hielden, slechts een wolk was, die aan den horizon verscheen, of er ging ook een wolk over hun hart en die wolk ontlastte haar water in hun oogen. Dezelfde ontgoocheling trof onze verlangens, want toen onze verwachtingen een haven meenden te ontdekken, was het slechts een wolk die alle schittering voor ons verborg, en een rook die allen glans voor ons verdoofde. De Phoeniciërs stonden verstomd toen zij bemerkten dat de Pyreneeën tot vloeibare schatten versmolten, immers daar deze in hun aderen rijke mijnen bevat hielden, kwam het oogenblik waarop deze in meren overgingen en zich in stroomen aan hen aanboden en zij zich genoopt zagen het goud in schepen te laden; doch aangezien de schepen te klein waren om zoo'n geweldige massa te vervoeren, besloten zij - om geen oogenblik langer hun schatten te missen - de ankers in zee te werpen en ankers van goud te maken. Gij hebt mij gezegd dat de Opties ankers waren en de acties een zee; derhalve heb ik, in de meening dat het wonder van de Pyreneeën zich voor mij hernieuwde, daar ik de schatten zich in vloeistof zag oplossen, de ankers van mijn schepen in deze golven geworpen, er vast op rekenend dat niet alleen de ankers, maar ook de schepen zelf van goud zouden worden. Maar het ging mij als den hond in zijn droom en ik leerde de wijsheid waardeeren van de Romeinen, die een schip op hun munten afbeeldden vanwege de stormen die het Gulden Vlies in Colchis beschermen, en draken omdat die op de Hesperiden de gouden appels bewaken. Wijsgeer: Genadige Hemel! wat een gruwelijke dag des oordeels! dat de barmhartige God mij mijn verstand late behouden! Gij komt nog vrij met de 15% van de optie, dat is 450 gulden; maar ik verlies den koersval van 552⅔ tot 370, dat is 5480 gulden per partij; en het gevaar blijft voortschrijden zonder dat men weet waar het einde der verschrikking zal zijn. Och hoe vreeselijk! Hoe onverwacht en hoe hard! Ik weet niet wat ik deed, noch wat ik doe, noch wat mij te doen staat. Plinius schrijft dat de steenGa naar voetnoot1), die de kracht bezit de winden | |
[pagina 230]
| |
in te toomen, den vorm van een tong heeft, waarom ik mij inbeeldde dat uw tong de macht had mijn zuchten tegen te houden en mijn klachten te stillen. Van den vogel Antredon vertelt men dat hij in Hyrcanië honing maakt als ware hij een bij, en zoo zijn er menschen in Afrika, ZigantenGa naar voetnoot1) genaamd, van wie Herodotus verhaalt dat zij den dauw van de bloemen zuigen en van den dauw honing maken evenals de bijen. Maar de sterren verzetten zich zoo hardnekkig tegen mijn plannen, dat ik in plaats van troost te ontvangen van uw tong, niets dan martelingen zie, en in plaats van mijn angst met vriendelijke woorden te lenigen, vervaardigt gij uit den honing een alsem om mij te kwellen en uit de pillen maakt gij kogels om mij neer te vellen. Doch zooals Eusebius melding maakt van adders die hun hart in den kop dragen, zal ik, daar de adder een zinnebeeld van de slimheid is, trachten mijn hart naar mijn hoofd over te brengen en geestkracht in het verstand te toonen, daar de geestkracht tot dapperheid mij ontbreekt. Wij zijn stof en rook, zong een moderne, en daar stof en rook niets zijn, is het vanzelfsprekend, dat wij niets zijn en dat datgene wat ons toeleek veel te zijn, tenslotte niets blijkt te wezen. Pulvis et umbre sumus, pulvis nihil est nisi fumus, si nihil est fumus, nos nihil ergo sumusGa naar voetnoot2). Koning Ferdinand nam als blazoen een arm die met een hamer op een onbewegelijken riethalm slaat, daarmee te kennen gevend dat edele geesten er een eer in moeten stellen om rotsen tegenover de stormen en riethalmen tegenover de slagen te zijn. Wat kon een wijsgeer verwachten onder actionisten anders te zijn dan een schaap onder wolven, een haas onder honden? En als Scaliger als een wonder meedeelt dat er een tamme wolf onder schapen en een vreedzame hond onder hazen verkeerde, zoo schreef hij het neer omdat het een wonder en merkte hij het op omdat het een zeldzaamheid was. Simon de MakkabeeërGa naar voetnoot3) beitelde op de graven van zijn broeders schepen en zuilen, en toen wij hoopten dat onze schepen verder zouden komen dan de zuilen van Hercules, kwamen | |
[pagina 231]
| |
wij in graven terecht. Op het oogenblik dat het hert het lichtst voortvliegt, doet de handige jager het in den strik vallen (door zacht op een instrument te spelen); en op het moment dat wij het snelst voortvlogen, liet onze vriend de actionist ons aan den lijmstok vastraken (door liefelijk op zijn harp te spelen). De Sirenen zingen om de reizigers te betooveren, waarom een vernuft als motto voor dit tooneel koos: vorant quos vocantGa naar voetnoot1); en bij den zoeten drank, waarmee Circe de menschen in beesten veranderde, zette een geleerde als bijschrift: In beneficio veneficioGa naar voetnoot2). Sirenen waren uw aansporingen, die ons betooverden met hun melodie en ons ten verderve brachten door haar betoovering, en Circes uw overredingen, die het vergif als geschenk vermomden en ons in beesten wisten te veranderen omdat wij geloofd hadden dat het vergif een geschenk was. Een muzikantGa naar voetnoot3) wilde de visschen doen dansen op het schoone geluid dat hij op den oever maakte, en boos dat ze er doof voor bleven, wierp hij een net uit en ziende dat ze na gevangen te zijn op het zand opsprongen, zei hij boos en blij tegelijk: ‘Aangezien gij niet wildet dansen toen ik het wenschte, zal ik u niet laten springen nu gij wilt’. Waartoe dient ons het berouw, als wij niet hebben willen dansen toen men het ons vroeg, en het wel willen nu wij gevangen zijn? De barbaren uit de West maken gaten in hun gezicht om die met diamanten te versieren; zij denken dat het mooi staat en zij worden er leelijk door. Wel zijn wij echte barbaren geweest, doordat wij ons gelaat met diamanten pokken wilden opsieren; immers in plaats van het mooi te maken werd het afschuwelijk. Men blinddoekt den veroordeelde opdat hij het werktuig van zijn dood niet aanschouwt, en stevig geblinddoekt als veroordeelden waren wij, want wij herkenden het werktuig niet. Fenela wilde koning Cheneto dooden en bood hem een appel aan welke die van Adam geleek, omdat hij ook den dood teweegbracht; er vloog namelijk een kogel uit, die zijn borst doorboorde, want de haat vermocht een kanon van een appel te maken. Fortuna pleegde een dergelijk verraad tegen onze onnoozel- | |
[pagina 232]
| |
heid, want terwijl wij meenden dat zij ons dien appel bood om ons een wapen te geven tegen haar eigen trouweloosheid in dien appelGa naar voetnoot1), zien wij nu onder tranen dat deze appel die der twist is en onze rust verstoort, en de appel van Atalanta is, die onze eerzucht tuchtigt, onze roemrijke loopbaan beëindigt en onze vlucht door het leven stuit. In de zee, die Euboea omgeeft, genaamd het Gouden HoofdGa naar voetnoot2), bevindt zich een watervlakte, zóó bedriegelijk van uiterlijk dat ze, absoluut kalm en rustig lijkend, plotseling een en al onherbergzaamheid en woede is. Geleid door hebzucht waagden wij ons op deze zee; de naam deed ons onze bezinning verliezen, wij dachten, omdat zij het Gouden Hoofd heette, dat wij evenals het beeld van Nebukadnezar een hoofd van goud zouden hebben; maar wij werden zoo plotseling de Jonas van deze stormen dat, terwijl wij aan Absalon gelijk werden door het goud aan ons hoofd (immers zijn lokken leken van goud en werden tegen goud opgewogen), juist die pracht onze ondergang en juist dat goud onze val werd. Actionist: MariusGa naar voetnoot3) zag het leger onder Sulla dat zijn ondergang zou zijn, en hij vond geen beter middel om de wreedheid van het Noodlot te verzachten dan een slaapdrank in te nemen, waarbij hij den beker gebruikte waaruit HelenaGa naar voetnoot4) aan Telemachus den wijn te drinken gaf om hem zijn leed te doen vergeten; immers er is geen ander tegengif tegen het vergif van het onafwendbare dan de minachting en geen ander schild tegen de slagen van het noodlot dan de vergetelheid. Een apin van den koning der Molossen drong in het Allerheiligste door en bracht groote verwarring te weeg door een bepaalde urn om te keeren; ik geloof dat die apin ook in onze bijeenkomsten is doorgedrongen, want zij brengt zoo'n verwarring in de namen der gokkers, dat er velen zijn die, doordat zij in de benauwenis hun naam veranderd hebben, ternauwernood meer bij name gekend worden. Te midden der schipbreuk benijd ik u nog om uw geluk, want de een verliest maar heel weinig en heeft niets te duchten dan dat verlies, en de ander bevindt zich slechts met een enkele partij in den storm, en men behoeft geen Atlas te zijn om één | |
[pagina 233]
| |
partij voor zijn rekening te kunnen nemen, haar te verpanden of in ontvangst te nemen, want daar de eer geen gevaar loopt, kan de schade door volhouden wel hersteld worden. Maar ik zit er zóó diep in, dat ik er geen grappen meer mee maak, want ik zie dat de eer er bij naar den kelder gaat. Ik heb geen andere troost dan de gedachte dat ik niet ten onder ga door domheid, maar door tegenslag, en daar geen wijsheid ons voor deze slagen kan behoeden als het lot ons vervolgt, zal ik u eenige listen van dit spel ontvouwen, opdat, als gij erin ten onder gaat, het tenminste te wijten is aan tegenspoed en niet aan onwetendheid. Tien of twaalf personen vereenigen zich tot een vennootschap (wat wij, zooals ik u reeds zei, een kabaal plegen te noemen) en wanneer het hun het juiste oogenblik lijkt om acties te verkoopen, beginnen zij op middelen te zinnen om handig hun doel te bereiken. Zij pakken de zaak niet aan voor ze den afloop goed overwogen hebben, opdat ze, zoo het noodlot hun geen parten speelt, zeker winsten zullen maken. Toen een hofnar van den grootsten koning van Europa de beraadslagingen aanhoorde over een inval in Italië en de verdeeldheid der meeningen over de vraag hoe men Milaan moest binnenkomen, riep hij lachend dat de moeilijkheid niet gelegen was in de vraag hoe er binnen te komen, maar hoe eruit te komen. Toen SertoriusGa naar voetnoot1) en Pompeius op het punt stonden slag te leveren, stofte de laatste reeds vóór het gevecht op de overwinning, meenende dat hem hetzelfde zou overkomen als wat PausaniasGa naar voetnoot2) van de Atheners verhaalt, die begunstigd werden door Nemesis bij de vernietiging van de barbaren uit Perzië bij Marathon, omdat zij vóór den strijd een blok marmer met zich meevoerden om daarop na de overwinning een trofee op te richten; maar de afloop leerde hem dat het gezegde van zijn tegenstander juist was, namelijk dat de leerlingen van SullaGa naar voetnoot3) meer naar achteren dan naar voren moeten kijken, omdat het waanzin is het gevaar tegemoet te gaan, wanneer men niet weet hoe eraan te ontsnappen. MiloGa naar voetnoot4) wilde een gespleten eik uiteen doen splijten, maar toen hij flink begonnen was hem uiteen te scheuren, klapte de stam met zulk een kracht weer toe, dat zijn hand in een nieuw soort boeien gegrepen werd en hij | |
[pagina 234]
| |
door een nieuw soort marteling het leven verloor. Onze kampioenen vreezen deze fouten en het eerste waaraan zij denken bij de onderneming, zijn de moeilijkheden der beëindiging, de hinderpalen voor den roem en de standvastigheid van het succes. Zij vallen deze sterkte van verschillende kanten aan, maken meerdere bressen in de muren, laten de artillerie zonder ophouden krachtig werken, bedienen zich van krijgslisten, verdubbelen de schermutselingen, totdat zij soms hun doel bereiken en de sterkte zich overgeeft. Die gruwelijke verwatenheid van MesenciusGa naar voetnoot1), die geen anderen God dan zijn zwaard, geen andere Voorzienigheid dan zijn arm had! Welk een dom vertrouwen dat van Perseus, die bij den slag tegen Aemilius zijn post verliet om offers te gaan brengen aan Hercules, te PidaGa naar voetnoot2), terwijl de vijand de gunst des Hemels inriep zonder de speer uit de hand te leggen. De helden van dit spel weten wel dat zij de gunst van de Fortuin noodig hebben, doch zij trachten door inspanning de Fortuin voor zich te winnen en zij zijn gedachtig aan den wagenmenner die, toen zijn wagen terecht kwam in een moeras, de Goden aanriep om hem van de angst te bevrijden zonder inspanning van zijn kant, toen hij een stem hoorde die tot hem zei: Iuva te ipsumGa naar voetnoot3) en hem aldus beduidde dat hij zich zelf moest helpen om geholpen te worden; en zij vertrouwen voor een goeden uitslag niet alleen op hun verstand noch verwachten zij als TimotheusGa naar voetnoot4) dat zij al slapende koninkrijken in hun netten zullen vangen. Zij doen den eersten aanval met de acties op termijn en bewaren de contante voor de hachelijkste posities. Zij verkoopen 50.000 pond per verschillende maanden, welke truc den koers moet doen dalen; hun opzet wordt bekend, en eenigen snellen met hun hulptroepen toe, daar zij begrijpen dat met zóó tallooze strijdkrachten de toeleg moet gelukken. De historieschrijvers noemen Amedeus I, hertog van Savoye, gewoonlijk Die met den Staart, wegens het talrijke gevolg dat hij had; en deze aanvoerders kunnen best De Vorsten met den Staart genoemdworden, òf om de talrijke troepen die hen volgen, òf om het feit dat degenen die met hen meegaan, zich aan hen vast- | |
[pagina 235]
| |
klampenGa naar voetnoot1), òf omdat zij, die hen verdedigen, den staart zouden moeten dragen; maar er zijn er zóóveel die er slechts op uit zijn om met den stroom mee te gaan, dat het mij niet verwondert dat, wat eerst een handjevol was, tenslotte een leger is. Zij weten dat toen de engelen op aarde kwamen, dezen zeiden dat ze bij Abraham aten, omdat men nu eenmaal op aarde eet, en dat Mozes toen hij ten hemel voer, in veertig dagen niet at, omdat men in den Hemel niet pleegt te eten, en zij streven er slechts naar, te doen wat de anderen doen, en uit te voeren wat de anderen uitvoeren. Zij zijn als het eiland waarover Pomponius MelaGa naar voetnoot2) spreekt, dat in de stormen met de golven omhoog rijst en weer met het schuim omlaag zinkt, of zooals de Grieken, die vanwege het gemak waarmee zij zich in veranderingen schikten, temporaria ingeniaGa naar voetnoot3) genoemd werden, of zooals TheramenesGa naar voetnoot4), die om zijn veranderlijkheid CothurnusGa naar voetnoot5) genoemd werd, omdat dit voorwerp zich naar elken voet schikte en er nimmer een voet was waaraan het niet goed stondGa naar voetnoot6). Deze vrees of deze stelregel komt de kabaal te stade, want doordat de anderen verkoopen buiten en behalve wat zijzelf al verkocht hebben, wordt de aanval ongetwijfeld gesteund, en zoodra zij bemerken dat de mijn op het punt staat te springen, komen zij voor den dag met de partijen die zij op hun rekening of die zij verpand hebben, en zij herhalen de aanvallen zóó dikwijls dat het uitgesloten lijkt dat zij niet met den buit zullen gaan strijken. Maar indien er flinke tegenstand is, bedienen zij zich van listen, die alleen de scherpzinnigheid van actionisten kon ontdekken en die alleen de brutaliteit van actionisten ingang kon doen vinden. Evenals Caesar verliezen zij den moed niet in geval van hinderpalen, maar gelijk diezelfde Caesar zeggen zij te midden van de lotswisselingen: Teneo te AfricaGa naar voetnoot7), en verkondigen, dat hetgeen een somber voorteeken leek, een blijde verrassing en wat een harde slag leek, een liefkoozing is. Zij gebruiken de werktuigen die voor hun opzet kunnen dienen, en zijn niet zooals de Algerijnsche zeeroovers, die met touwen | |
[pagina 236]
| |
den toren van Calabrië naar hun schepen wilden trekken; en indien ze op een klip stooten, vuren zij hun krijgers aan gelijk Statorius, die hen onversaagd aanmaande niet te vergeten dat zij, al waren ze slechts met driehonderd, Spartanen waren, Trecenti sumus, sed SpartaniGa naar voetnoot1), zoodat zijn moed een voorteeken van zijn succes en zijn naam reeds een voorteeken van zijn victorie was. De eerste list waarvan zij zich bedienen, is dat zij, opdat de prolongaties niet groot worden, - want zij brengen de kapitaalkrachtigen er toe partijen contant te koopen om ze op tijd te verkoopen, zich te vreden stellende met den intrest van het betaalde, - op langen termijn verkoopen tegen denzelfden prijs als ze contant waard zijn, zonder op den intrest te letten, in afwachting van grooter voordeel, evenals de hond uit EsopusGa naar voetnoot2), die het stuk vleesch liet vallen, omdat de schaduw ervan zich grooter aan hem voordeed. De tweede is, dat zij den makelaar roepen op wien ze vertrouwen, en hem opdragen al zijn best te doen om in het geheim een partij te koopen van een liefhebber zonder zijn meester te noemen, en die in het openbaar te verkoopen juist op het oogenblik dat zij komen rondstrooien dat de Liefhebbers al gaan verkoopen; en doordat hij probeert dezelfde partij die hij van den eenen Liefhebber gekocht heeft, aan een anderen te verkoopen, bemerkt deze dat het waar is dat de eerste verkoopt; hij wordt bij die ontdekking bang en verkoopt eveneens; als zoo de paniekstemming is teweeggebracht, tracht de een den ander in het verkoopen voor te zijn; ieder meent dat zijn collega hem wil beetnemen door hem tot koopen aan te sporen, en waar wij dit bang worden bij elke gebeurtenis en dit in het dolle verkoopen bij de eerste de beste verwarring kousen dragenGa naar voetnoot3) noemen, zijn degenen ontelbaar die die van VilladiegoGa naar voetnoot4) aantrekken wanneer zij maar het kleinste wolkje zien, erin wegkruipend als ze maar het geringste schaduwtje bemerken. Lebavio verzekert, dat toen twee vrienden zich in een vertrek bevonden, de een een purgeermiddel nam en de andere ontlasting kreeg, en het verloop van deze verwikkelingen is wel vermakelijk, | |
[pagina 237]
| |
daar er onophoudelijk zoo velen gepurgeerd worden omdat er één het purgeermiddel innam; maar omdat die ééne een van de aanvoerders is, verwondert het mij niet dat, terwijl hun het hoofd ontbreekt, hun ook het hart ontzinkt. Altijd heeft het mij getroffen, dat David zich er niet toe bepaalde Goliathte dooden, doch dat hij hem ook nog het hoofd afhieuw, want aangezien een hoofd zóó belangrijk is voor een leger, dat men soms na den dood van de generaals dezen aan een staak vastbond, opdat zij ook na hun dood een voorbeeld van roem en een ideaal van moed zouden zijn, bezielend met krijgsvuur dat zij zelf niet meer bezaten, en een strjdgeest opwekkend dien zij zelf niet meer in zich hadden, meende deze edele herder dat het niet voldoende was den Philistijnen hun hoofd te ontnemen, maar hieuw hij bovendien het hoofd het hoofd af, want een leger zonder hoofd is als een lichaam zonder ziel en een lichaam zonder ziel is geen mensch maar een kadaver. De derde krijgslist is, eenige partijen op latere overschrijving te verkoopen aan een van die rijken die van prolongaties leven, want, wetende dat dezen ze, evenals zij ze contant koopen, weder op termijn zullen verkoopen, zorgen zij ervoor dat hun makelaar voordat de prijs wordt vastgesteld, heel in het geheim aan één persoon van elk handelshuis mededeelt - met de bedoeling dat het een publiek geheim wordt - dat die en die groot nieuws heeft en dat hij hem hoorde zeggen dat hij bang was, en dat hij acties wilde verkoopen; komt deze dan later om ze te verkoopen, dan wordt het bedrog dus bevestigd, het doel wordt bereikt, de angst plant zich voort en de acties kelderen of worden althans min of meer geschokt. Maar is het wel te verwonderen dat de angst zich voortplant, als men meent dat degenen die de acties omhoog hielden, van inzicht zijn veranderd, en dat haar grondvesten aan het wankelen zijn gebracht? Om zijn vijanden te vernietigen wierp Samson hun pilaren om, want wel wist hij dat om gebouwen te doen ineenstorten, er geen beter middel is dan de zuilen ervan neer te halen. De vierde bestaat hierin, dat zij bij het begin van het complot al het geld opnemen dat zij op de markt niet in acties belegd vinden, waarbij zij te kennen geven dat zij willen koopen wat zij maar kunnen; zoo dooden zij later, als zij zooveel als zij maar kunnen, verkoopen, twee vogels met één steen en | |
[pagina 238]
| |
maken dat de vogels in den strik komen: 1o. namelijk gaat men denken dat een heel belangrijke tijding hen noopte om van inzicht te veranderen, en 2o. vinden de Liefhebbers geen geld om de partijen te verpanden die hun toevallen, en moeten zij ze wel verkoopen omdat het kapitaal hun ontbreekt om ze in ontvangst te nemen. Jacob is bevreesd wanneer hij uit zijn droom ontwaakt, en de diepzinnigste exegeten weten niet waarom hij bevreesd is; doch daar hij engelen den ladder op en af zag klimmen, vreesde hij dat er verandering in de gunstige stemming te zijnen opzichte zou plaats hebben en dat hun afdalen bijstand voor hem beduidde en hun omhoogstijgen voor hem beteekende dat hij aan zijn lot overgelaten zou worden; zoodat degenen die de engelen, welke neerdaalden om hen bij te staan, zagen opstijgen om hun deze gunst te ontnemen, evenals Jacob bevreesd worden bij wat ze zien of, juister gezegd, bij wat ze droomen. De vijfde list komt hierop neer, dat ze zooveel opties nemen als men hun maar aanbiedt, opdat degenen die hun de opties geven, moeten verkoopen; en bij deze listen wordt de etymologie bevestigd, die Perio gaf van de rijkdommen, toen hij in even welluidende als rake verzen verklaarde dat rijkdommen en ondeugden hetzelfde beduiden:
De vitiis quod divitiae cumulentur apertum est.
Nomen idem vitiis divitiisque datumGa naar voetnoot1).
De zesde is, zooveel opties voor inontvangstname te geven als ze maar kunnen, opdat degenen die ze van hen nemen, niet meer durven koopen, omdat zij reeds zoo in schuld zitten; daardoor krijgen zij bijna vrij spel en zijn zij zoo goed als zeker van de zege. Wij zeggen van hen die opties nemen om te leveren en verkoopen, en van hen die ze nemen om te ontvangen en koopen, dat ze zich meer naar het Noorden richten, en daar dit juist de manier is om de poolsterGa naar voetnoot2) uit het oog te verliezen, zijn er maar weinigen die haar willen verliezen door haar op deze manier te zoeken. De zevende houdt in, dat zij beseffen dat zij contante acties | |
[pagina 239]
| |
behoeven om de belegering voort te zetten, en zoo geven zij geld op acties, opdat zij die, welke door verpanding in hun handen vallen, weer kunnen verkoopen en met dat wat de partijen meer waard zijn dan zij erop geven, goed van geld voorzien zijn voor opties voor inontvangstname en door opties van levering weer in staat zijn om te geven. Dit is een sluwheid die alleen de duivel heeft kunnen uitvinden, want men spiegelt de onsterfelijkheid voor en geeft den dood; zij lijken het leven der liefhebbers te rekken door hun geld op hun acties te geven, opdat dezen kunnen verpanden wat zij koopen, en kunnen koopen wat zij verpanden, en het is niets anders dan hen dooden met den schoonschijnenden appel; en zij laten hun de oogen pas opengaan wanneer zij, gelijk Adam, verloren zijn, omdat zij niet bijtijds de oogen wisten te openen en te begrijpen wien zij vertrouwen om geruïneerd te worden. Van de dochters van Danaos wordt verteld, dat zij er nooit in slaagden haar kruiken te vullen, omdat het water dat zij schepten er vanonder weer uitliep, zoodat ze nooit vol werden. Zoo de partijen, welke in handen komen van deze slimme vossen, op dezelfde wijze verdwijnen als ze komen, hoe kunnen de kruiken zich dan vullen, of hoe zou het mogelijk zijn het water tegen te houden, zoodat ze vol werden? Ceres veroordeelde Erysichton tot een eeuwigdurenden honger en om dezen te stillen verkocht hij zijn dochter MetraGa naar voetnoot1); deze vluchtte zoodra hij haar verkocht had, veranderde van uiterlijk, zoodat ze een ander leek en hij verkocht haar weer; en als ze weer terugkeerde, had ze weer een andere gedaante. De partijen lijken wel Metra's, want honderdmaal worden ze verkocht en honderdmaal keeren zij terug in handen van hen die ze verkochten; en indien de Thessaliërs, om de ongedurigheid te schilderen, de uitdrukking gebruikten mutabilior Metra ErysichtonisGa naar voetnoot2), kan men hier deze partijen wel karakteriseeren als symbolen van Metra en zinnebeelden van onstandvastigheid. ManliusGa naar voetnoot3) had bij de verdediging van Rome tegen de Galliërs nog maar weinig koren over en, lastgevend om al het | |
[pagina 240]
| |
meel dat er was, bij elkaar te doen, beval hij dat de soldaten met versch brood naar de vijanden zouden werpen, opdat als zij het met de handen en met de slingers, onder gelach en grappen en hoon wierpen, de anderen zouden gelooven dat zij overvloed hadden van wat zij zoo wegwierpen en weggooiden - wat zij in werkelijkheid niet bezaten. Wie deze contramineurs dagelijks zag smijten met contante partijen, zou denken dat zij overvloed van die acties hadden, en in werkelijkheid maken zij van de nood een deugd en verbergen hun angst onder bravoure; want terwijl bij zeker beleg de belegerden, toen zij gebrek aan kogels hadden, zich bedienden van de kogels die de vijanden op hen afschoten om hen te vernietigen, worden deze wonderen nu, uit nood geboren, herhaald en zien wij gewoonlijk dat de kogels die zij op de Liefhebbers afschieten om hun tegenstand te breken, dezelfde zijn die deze op hen afschoten om hun moed te doen verflauwen. Waarom bewijst ge een wijsgeer te zijn zonder het te zijn? vroeg men aan DiogenesGa naar voetnoot1) en hij antwoordde: Omdat uw wijsbegeerte noodig is om te bewijzen, dat ik het ben zonder het te zijn; zoo is het gebrek aan overvloed geen beletsel voor de onverschrokkenheid; als het tenminste onverschrokkenheid is, in de grootste benauwdheid overvloed te kunnen veinzen. De verandering van eigenaars, waarbij een partij in één week er soms wel vijftig heeft, omdat men er mee speelt als met een bal, die nu eens in een kuil, dan weer in de hoogte belandt, duidt op den ondergang van de acties; want om aan te geven dat de Longobardische monarchie den dood nabij was, teekent de beroemde Thesaurus aan, dat er in zeven jaar vijf koningen waren, daarbij scherpzinnig opmerkend dat, gegeven al deze symptomen, ze wel den geest moest geven en een wissen dood tegemoet gaan. Wat geeft het, of de contramineurs een partij koopen, zoo zij er 20 in de schaduw daarvan verkoopen? Wat geeft het, of zij de partijen op hun rekening krijgen die aan hen verpand worden, als zij weer terstond van hun rekening worden afgevoerd? De Perzische gezanten beklaagden zich erover, dat koning AmintasGa naar voetnoot2), die hen vriendelijk ontving, hun wel de Macedonische vrouwen liet zien, maar hun niet dat wat ze te zien kregen, liet aanraken; derhalve, als zij ternauwernood de partijen op hun rekening zien, doordat zij ze weer | |
[pagina 241]
| |
verkoopen zonder ze aan te raken, hoe kan dat anders dan gejammer geven? Hoe zou men niet beangst zijn? Hoe kan men aan klachten ontkomen? Een lichtekooi, beschaamd over een wond, die haar gezicht ontsierde, bedekte de plek met haar onderrok, doch men begrijpt wel wat ze ont-dekte toen zij haar gelaat met de onderrok bedekte. Of dat nu een remedie is, de eene beschamende plek te bedekken en een andere nog beschamender te ont-dekken, dat mogen de geleerden uitmaken, maar ik vind dat één partij koopen en er vier verkoopen, geen koopen is en dat één partij ontvangen en er tien afgeven, geen ontvangen is. De achtste list is, dat zij naar een plaats schrijven, die hun belangrijk voorkomt, met verzoek om hun een tijding te doen geworden die zij zelf opgeven; en wanneer zij dan den brief ‘bij ongeluk’ laten vallen op een plaats die zij geschikt achten, denkt degene die hem vindt, dat hij een mijn ontdekt heeft, maar het is gewoonlijk voor hem een Uria-brief, die hem ten ondergang voert. Hij brengt hem uit eigen beweging ter kennis van zijn ‘partijgenooten’, legt den nadruk op de redenen, die de kabaal heeft om te verkoopen als zulke inlichtingen ontvangen worden, en daar deze nog dienzelfden dag totalen uitverkoop gaat houden, verhoogt hij de geloofwaardigheid der berichten, versterkt het wantrouwen en is een levende verklaring voor de zorgen. Onder de wonderen van Rome noemt PliniusGa naar voetnoot1) als het grootste dat van de waterleidingen, die op prachtige bogen steunen; het schijnt dat de bogen op triomfen duiden, en daar de waterstroomen over die bogen heengaan, triomfeeren de stroomen over de triomfen zelf. ‘Hangende rivier’, ‘de Tiber van de lucht’ noemt een vernuftige ze, verzekerend dat deze pracht in de marmeren Capitolen uitloopt na met nobele vrijgevigheid aan het volk een geschenk van schitterend zilver te hebben geboden, doordat men in de marmeren blankheid dezer wateren de paleizen omgekeerd ziet, om te bewijzen dat er geen bouwwerk is dat zijn grootheid niet in deze spiegels onderdompelt, als het ware ter aarde gebogen, om nederig deze wateren te aanbidden. Wat voor bijzonders is er echter aan die leidingen en wat voor wonderbaarlijks is er aan die aquaducten? Dat ze het water van veertig mijlen ver naar deze kanalen brengen en het over hon- | |
[pagina 242]
| |
derd fonteinen verdeelen. Laten dan de leergierigen eens zien of onze actionisten niet den naam van bewonderenswaardig verdienen, immers zij weten het water zóóveel mijlen ver en door zóó verschillende leidingen naar hun tuinen te voeren, dat men ternauwernood de bogen kan tellen, de leidingen kan nagaan, de bronnenGa naar voetnoot1) kan kennen, de kanalen onderscheiden en de kunstigheden bewonderen. De negende kunstgreep is, een vriend te zoeken, die in achting is om zijn gezond oordeel en zijn relatiën en die nooit in acties gehandeld heeft, en hem te verzoeken één of twee partijen te verkoopen, waarbij men zich verplicht de risico op zich te nemen, met de bedoeling dat, aangezien het nieuwe de verwondering gaande maakt, het besluit van dien persoon verbazing zal wekken en zijn optreden velen zal meesleepen. Mozes daalde van den berg af, zijn aangezicht straalde, het volk was beangst en de Heilige Schrift verhaalt, dat hij het gelaat met een sluier bedekt had, dien hij wegtrok toen hij tot het volk sprak. Mij dunkt dat hij het tegenovergestelde had moeten doen, immers als het volk bang was voor den glans, was het beter die te bedekken, dan te ont-dekken bij het spreken tot het volk; maar daar Mozes aan den angst van het volk zag dat die angst eerbied was, en dat God hem dien glans verleende, opdat het volk hem eerbied zou toedragen even als of het met God sprak, zorgde hij dat het nieuwe als prikkel tot eerbied diende, en dus bedekte hij die pracht als het volk hem niet, en ont-dekte hij dat goddelijke als het hem wel zag, opdat elken keer dat zij het zagen, het wonder hun nieuw zou lijken en het nieuwe ervan hun een wonder zou zijn. TacitusGa naar voetnoot2) verhaalt van de beroemde Sabina Poppaea dat zij zich niet anders vertoonde dan omhuld, opdat haar mantel verwondering zou wekken en het geheimzinnige de verbazing zou gaande maken; en PlutarchusGa naar voetnoot3) verhaalt in het leven van Lycurgus dat, omdat de jongelingen van Sparta gewoon waren de meisjes naakt in de strijdperken te zien worstelen, het gezicht van naakte meisjes hen niet meer tot zinnelijkheid prikkelde, want door het alledaagsche verbaast ons zelfs de zon niet meer en door zijn zeldzaamheid wekt een staartster verbazing. | |
[pagina 243]
| |
De tiende list bestaat hierin, zijn besten vriend in het oor te fluisteren (maar zoo luid dat zij die op de loer liggen het hooren), dat hij moet verkoopen als hij geld wil verdienen, opdat, gelijk HomerusGa naar voetnoot1) zingt dat de Trojanen schreeuwend vochten en de Grieken zwijgend, men kan zeggen dat zij even Grieksch zijn in het zwijgen als in het bedriegen, daar zij er naar streven om dit Troje door hun stilzwijgen in vlammen te doen opgaan. LucianusGa naar voetnoot2) beweert, dat er op zijn fantastische eilanden een put is waarin men alles hoort wat er gezegd wordt, en een spiegel waarin men alles ziet wat er gedaan wordt; en het lijkt wel alsof er, zoodra men dezen onnoozele het geheim toevertrouwt op een wijze die het op een openbare bekendmaking doet gelijken, in onze bijeenkomsten zoo'n put en zoo'n spiegel zijn, want er is niemand, of hij beweert gehoord te hebben wat die twee elkaar mededeelden, en hij verzekert te hebben gezien wat zij gedaan hebben. De steenen spreken, zegt de profeet, de muren hebben ooren, zegt het spreekwoord. De Olympische zuilengalerij herhaalde zeven maal de echo, aldus bewijzend dat de steenen spreken, en opdat Dionysius zou kunnen hooren wat men in het paleis van hem zei, maakte een architect den muur voor hem in den vorm van een menschenoor, waardoor de stemmen hem bereikten en de tyran alles hoorde wat er gezegd werd, zoodat de misdadigers op de pijnbank wel moesten bekennen dat, als er muren zijn die spreken, er ook zijn die hooren. Onze hovelingen kennen deze waarheid, die door de ondervinding is bewezen, ook, want daar hun geheim verbreid wordt, hun raadgevingen worden rondgestrooid, hun terugtocht zich openbaart, rondgebazuind door de muren en verkondigd in liedjes, treden er terstond wonderlijke overreding, teedere vriendschap, trouwe genegenheid aan den dag; en daar men het voor ontwijfelbaar houdt dat men toch zijn besten vriend wel niet zal hebben willen bedriegen, heeft de list succes, de aansporing werkt, de visch bijt, wordt aan den haak geslagen, het net raakt vol, het feest wordt voorbereid, het wordt gevierd, men toont zijn vreugde en ingenomenheid met den triomf. Nog met een elfde list trachten zij succes te behalen, en, zoo Jeremias de tongen bij pijlen vergeleek en de onverschrokken Portugees zich van zijn tanden als kogels bediende, stellen | |
[pagina 244]
| |
zij er zich niet mee tevreden te wonden met hun tongen, neer te vellen met hun tanden en te overweldigen met hun argumenten. Integendeel, om te kennen te geven dat hun angst uit hoogere motieven voortspruit en hun vrees niet samenhangt met den toestand van de Compagnie, verkoopen zij hun staatsobligaties, opdat de Liefhebbers zullen denken dat een of ander staatsgeschil hen vervaard maakt, een of andere angst hen verontrust of een oorlog hen met ondergang bedreigt. Zij zijn niet als de luie Sigismund die omdat hij alles uitstelde tot den volgenden dag, den naam van Rex CrastinusGa naar voetnoot1) verdiende, noch als VespasianusGa naar voetnoot2) van wien Suetonius vertelt dat hij genoeg kreeg van de overwinning: zij sparen geen moeite en ongemak, wijken voor geen hinderpalen terug, verflauwen niet in hun aanvallen en krijgen niet genoeg van zegevieren. Zij houden zich aan den stelregel van Tiberius Gracchus, die toen de Lusitaniërs welke hij belegerde, hem lieten zeggen dat zij voor tien jaar graan hadden, antwoordde dat hij dan tot het elfde zou wachten, in welk jaar hun graan op zou zijn; zij onttrekken zich aan geen inspanning, zien tegen geen geduldoefening op en worden den strijd niet moe. Zij zoeken langs verschillende wegen hun doel te bereiken en als de uitslag maar gunstig is, kan hun de verscheidenheid der middelen niet schelen. De Academie van de Eensgezinden nam, om aan te duiden dat ieder, zij het met verschillenden koers, dezelfde haven wenschte bereiken, als zinnebeeld drie uurwerken: een zonnewijzer, een raderuurwerk en een zandlooper, met het devies Tendimus unaGa naar voetnoot3); want al wijst het zonneuurwerk aan, al slaat het raderuurwerk en loopt de zandlooper, alle trachten het uur aan te geven, hetzij met een zandstroompje, hetzij door te slaan, hetzij door middel van een schaduw. De eerzucht van onze uurwerken is gericht op het geldGa naar voetnoot4), op den handslagGa naar voetnoot4), op de puntenGa naar voetnoot4), in één woord, het is acties wat de klok slaat; hoe dit nu bereikt wordt: met aanwijzen, met loopen of met slaan, dat komt voor het doel op hetzelfde neer. Die kunstgreep van obligaties, papieren of staatsschuld-biljetten te verkoopen lijkt niet erg belangrijk te zijn voor de onderneming, maar wie dat denkt, vergist zich, want soms is dat wat een haar | |
[pagina 245]
| |
lijkt, een strik, en dient een haar zooals bij den senator Fabius tot strik. Valeria, de zuster van den beroemden redenaar Hortensius, stond te praten met dames van haar stand en toen de dictator Sulla, om zijn gelukkig gesternte De Gelukkige genaamd, hen passeerde, trad Valeria ongemerkt op hem toe en terwijl zij een haar uit zijn kleed trok, zei ze dat ze zich tevreden stelde met één haar van zijn geluk deelachtig te zijn, en door dat haartje werd zij zijn echtgenoote. Samson stierf door zijn haar, door zijn haar kwam Absalon om, en Paulus Emilius schrijft dat, toen men eenige kleedingstukken herstelde van koning Karel van Navarre, terwijl hij die aanhad, en een page met een kaars een draad wilde afbranden die uit een knoop stak, zijn borst in brand vloog en hij aldus door een draad het leven verloor. De list van staats-obligaties te verkoopen, lijkt een draadje, maar men heeft ondervonden dat het geen draad, maar een kabeltouw is, en dat velen de draad van het gesprek en hun levensdraad verloren hebben door een draadje. Jones maakt melding van een uitgehongerde die vleesch roosterde boven een kolenvuurtje en toen èn kolen èn vleesch opat, carnes cum carbonibus ipsis vorabat; daar onze gulzigaards liefhebbers zijn, was hun honger en hun ondragelijke begeerte om acties en schuldbrieven te verslinden zóó groot, dat zij, om natuurgetrouw de rol van uitgehongerden te vervullen, de kolen met het vleesch verzwolgen, zoodat het niet te verwonderen is dat zij, om in de benauwdheid, door de Contramineurs veroorzaakt, hun overladen maag te ontlasten, het vleesch met de kolen weer uitspuwen. Wie aan één zijde verlamd is, die moet op voorschrift der artsen aan de andere zijde adergelaten worden, omdat zij de natuur voor zóó voorziend en medelijdend houden dat zij de zijde die getroffen is, in den steek laat en die welke bedreigd is, te hulp schiet. Onze zieken nu lijden aan de zijde van de acties en worden adergelaten aan die van de schuldbrieven om aan te geven dat de staat in moeilijkheden verkeert, de Compagnie hachelijk staat en de acties gevaar opleveren. De twaalfde listigheid tenslotte is, op een dag alles te koopen wat zij maar aantreffen, om aldus de stemming te peilen, zoodat zij, als de acties stijgen, de ‘bichile’ winnen als zij weer van de hand doen wat zij kochten; als ze dalen, verkoopen zij met verlies, doch met plezier omdat zij daardoor weten dat het | |
[pagina 246]
| |
spel naar den afgrond gaat; bovendien hebben zij veel voordeel van de overweging der lafaards, die denken dat, als zij besloten met verlies te verkoopen, dit een bewijs is dat zij wel heel gegronde redenen moeten hebben om te verkoopen. Deze list is een van de meest gedurfde die er bestaan om de wankelmoedigen te overmannen; want als zij hen zien koopen, weten zij niet of zij koopen om weer te kunnen verkoopen (wat wij kruit zoeken noemen) of dat zij koopen omdat zij werkelijk kooplustig zijn, hetzij dan omdat zij al berouw hebben over hun meening, hetzij omdat zij door den strijd zijn uitgeput. En aangezien zij, wanneer zij tot deze list overgaan, al het mogelijke doen om den koers te veranderen door meer te bieden voor het effect dan het gemiddeld waard is (wat wij blazen noemen) om het later duurder te verkoopen en meer te kunnen verdienen, ziet men wel het verschil tusschen het blazen van God en dat van de menschen, want God blies Adam het leven in en zij doen er velen den dood door aan. Mercurius is de God der kooplieden en daar ik u al gezegd heb dat hij het ook van de actionisten is, verwondert het mij niet dat men Mercurius met drie hoofden afschildert, want als deze actionisten, wanneer men denkt dat zij omhoog zien, naar den afgrond blijken te kijken, welke scherpzinnigheid kan dan hun plannen doorgronden of hun invallen verklaren? CacusGa naar voetnoot1) trok de koeien bij hun staart voort opdat zijn diefstallen niet uit de sporen zouden gekend worden. Een handig schermer mikt op de oogen om zekerder in de borst te kunnen treffen, en een bekwaam stuurman richt nooit den steven naar de haven opdat men nooit de haven van zijn bestemming kan opmaken uit de richting van den voorsteven. En meent niet dat, omdat deze hoofden van Mercurius, de lichamen van GerionGa naar voetnoot2), de aangezichten van Amphisbena en de voorhoofden van Janus fabels zijn, het fabelachtige de werkelijkheid in de schaduw stelt; want als Eusebius van een monster gewaagt, dat een hoofd had met twee aangezichten, en Francisco Hernandez beweert dat men, toen men ten tijde van Alexander een put groef, aan een schedel daarin twee gezichten vond, wie kan dan weten waarheen deze stuurlieden koers zetten, waarheen deze Janussen | |
[pagina 247]
| |
kijken, waar deze schermers op mikken, waar deze Amphisbena's zullen slaan, werwaarts deze Mercuriussen zich wenden, welken weg deze Cacussen in slaan? Josua deed alsof hij vluchtte voor de lieden van Ay en toen deze ongelukkigen hun stad onbewaakt lieten om hem te achtervolgen, staken degenen die in een hinderlaag waren gaan liggen, haar in brand, zoodat ze in haar vlammen wel een Mongibelo, in haar gloed wel een Etna, in dien brand wel een Troje geleek. WeeGa naar voetnoot1) dengenen die de lieden van Ay in hun dwaasheid navolgen en wee dengenen die niet inzien dat, als zij die veinzen te vluchten, vernielen, als zij die veinzen te koopen verkoopen, en zij die veinzen te verliezen winnen, het noodzakelijk is op zijn hoede te zijn voor den vuurgloed, de vonken te wantrouwen en maatregelen te nemen tegen de mijnen. David wijdde God niet den slinger maar het zwaard, maar daar de slinger van hemzelf en het zwaard van den Filistijn was, wilde hij ons leeren dat de ware overwinning die is, welke men met de wapens van den vijand zelf behaalt. Als dezen zich bedienen van de partijen van de Liefhebbers om hen met hun eigen partijen neer te slaan, wie kan dan ontkennen dat hun victorie toe te juichen, hun overwinning roemrijk is? Toen BracidasGa naar voetnoot2) door zijn vijand met een pijl doorboord was, schoot hij dienzelfden pijl zijn vijand door het hart; indien de pijlen die men op de Kabaal afschiet, in wapenen verkeeren tegen degenen die ze afschieten, hoe kan men dan nog hopen dat de torens niet neergeworpen en hun tinnen niet vernield worden? De MegarensersGa naar voetnoot3) raadpleegden het orakel omtrent hun voorspoed en dit antwoordde hun dat op den dag dat er wapens uit de boomen zouden voortkomen, het gedaan zou zijn met hun roem en hun rijkdom; zij hadden aan Bellona een olijfboom gewijd aan welken zij hun trofeeën hingen, en met den tijd waren wapenen en boom zóó vergroeid dat ze samen één stam vormden; een bliksemstraal deed den boom splijten en de wapenen kwamen voor den dag; men herinnerde zich het orakel, zag dat de wapenen uit de boomen voortkwamen en er ging geen dag voorbij of zij beklaagden hun noodlot en gaven hoog op van hun onheil. De Compagnie | |
[pagina 248]
| |
is een boom; als derhalve uit dezen boom wapens voortkomen en onze kampioenen zich van deze wapenen trachten te bedienen voor hun oogmerken en de wapenen van hun tegenstanders trachten te benutten om moedig buit mee te behalen, hoe kan het ons dan verwonderen te zien dat de argeloozen evenals de Megarensen op de bladen ervan hun rampen schrijven, hun klachten uitbeelden in deze bloemen (als in de hyacinth) en hun droeve ervaringen in deze stammen griffen? Wanneer de vruchten van dezen heerlijken boom der Compagnie de acties zijn, is het dan wonder dat onze gauwdieven er mee spelen, zoodat deze boom gelijkt op de boomen van NeroGa naar voetnoot1), welke van den eenen kant naar den anderen sprongen, evenals de tuinen van Plinius die op wielen konden weggerold worden en er uitzagen als vliegende paradijzen of gevleugelde hangende tuinen? Zeker is, dat terwijl in Guatemala de munten aan de boomen groeien, zeer ten gerieve van de bewoners, wij de rijkdommen eerst vinden op den rand van de hel en zij in de nabijheid van den hemel; onze sluwerds gelijken wat het duistere aangaat op Indianen en als Indianen trachten zij de schatten van dezen boom te plukken door (in navolging van die van Guatemala) de rijkdommen van de toppen der boomen af te halen. Koopman: En hebben de arme Liefhebbers geen middelen om zich tegen deze listen te verweren? Actionist: Zeker, want er is geen koenheid die niet op een of ander schild afstuit, geen list die niet verijdeld kan worden; maar daar de wateren door dezelfde geleidingen loopen, vrees ik dat de specerijen alle denzelfden smaak zullen achterlaten en de komedies op hetzelfde neer zullen komen; daarom zal ik de beschrijving maar voor mij houden, om u niet te kwellen en te overladen met uitweidingen en herhalingen. Alleen wil ik nog wijzen op de listen van sommige sluwe makelaars die nog niet zoo verwerpelijk zouden zijn, als ze niet in zoovele opzichten verraderlijk waren. Men geeft bijvoorbeeld een makelaar opdracht twintig partijen te verkoopen; zoo de opdracht hem als Liefhebber overvalt, begint hij van angst te zweeten en wordt dol van woede, want als hij eerst die verkoopt die hij voor eigen rekening gekocht had, vreest hij dat men er achter komt en hem van | |
[pagina 249]
| |
kwade trouw zal beschuldigen; als hij de zijne achterhoudt en die verkoopt voor welke hij opdracht heeft, is hij bang dat door zijn verkoopen een daling zal intreden en hij de zijne na die daling niet dan met groot verlies zal kunnen verkoopen; tenslotte besluit hij (als hij ertoe besluit) eerlijk te blijven en hij probeert, louter door angst gedreven, die welke op zijn rekening staan in het geheim van de hand te doen, zoowel uit eigen belang als om beter zijn lastgever te kunnen dienen; doch de komedie komt uit en terwijl de contramineurs nieuwen moed krijgen, begint het geschreeuw van Kapers op de kust; één roept dat die vriend Tamarinde moet gegeten hebben want hij heeft diarrhee; een ander: hij verkoopt zooveel hij kan naar alle kanten; deze schreeuwt: hij heeft dysenterie, gene: hij legt eieren, en allen tezamen: hij verpest de beurs; allemaal termen die onze actionisten in dergelijke gevallen gebruiken, en uitdrukkingen die door de pret welke zij in zulke gevallen hebben, worden ingevoerd. Niets van dit alles brengt onzen onverschilligen klant van streek, want daar hij zich zoo goed mogelijk uit de moeilijkheid gered heeft, zal hij het wel jammer vinden dat zijn opdracht uitlekt nog voor ze uitgevoerd is, maar dat is een smart die slechts even de ziel raakt, want daar ze hem geen diepe wonden slaat, voelt hij zich als een weldoener, niet als iemand die verderf aanbrengt. Seneca heeft het over de vreemde ziekte van hen die altijd hun schaduw voor oogen hebben, en niet om er voor te vluchten zooals Militides, maar om er, evenals Narcissus op zijn eigen spiegelbeeld, verliefd op te worden; de wijze Corduaan zou zulke zonderlinge dingen minder geteld hebben, indien hij geweten had van deze makelaars, dieslechts op hun eigenbelang acht slaan en slechts hun eigen beeld eeren, want daar zij op hun eigen schoonheid verliefd zijn, kijken zij steeds naar hun schaduw om die het hof te maken en hebben zij die steeds voor oogen om ze te bewierooken. Oudtijds maakte men laatkoppen van metaal in den vorm van een menschenhoofd en déze kopstukken willen hierin de Oudheid tot nieuw leven brengen, doordat zij slechts naar metaal snakken en zich tot laatkoppen van de beste substantie en tot bloedzuigers van het beste bloed maken. Het purperdier is een visch met zoo'n harde en scherpe tong, dat hij die in de schelp van andere dieren brengt, welke, om zich te verdedigen, hem | |
[pagina 250]
| |
hevig verwonden, maar om zijn prooi niet te verliezen trekt hij er de tong niet uit ondanks de folterende pijnen; immers ze zwelt van de inspanning, hij kan ze er niet meer uithalen door de ontsteking en sterft aldus door zijn koppigheid en begeerigheid. De makelaar waarover ik het heb, lijkt wel zoo'n purperslak (al heeft hij niets koninklijks); hij heeft een even harde en scherpe tong, die daardoor wondt en doodt; hij brengt die in een schelp om er de parels uit te halen, door voor eigen rekening te handelen, begeerig naar den glans en hopend op buit; men geeft hem een order die indruischt tegen zijn voordeel; zijn hart klopt hevig, hij verschiet van kleur, zijn tong wordt dik, zijn keel wordt toegeknepen, zijn stem stokt, hij kan bijna geen adem krijgen, en als hij niet slimmer weet te zijn dan dat ongelukkige vischje om zich uit het gevaar te redden, valt hij door zijn domheid, komt hij om door zijn ijdelheid en sterft hij door zijn dwaasheid. Terwijl de zoon van Halcon sliep, kronkelde zich een slang om zijn hals, doch de vader deed toen zoo'n wonderbaar schot dat hij zonder den keel van zijn zoon te raken, koelbloedig de slang doodde; onze valk (die afschiet op de kleinste vogeltjes in de lucht) is jaloersch op dit schot en om niet gelijk te zijn aan de purperslak (die vooral in TyrusGa naar voetnoot1) thuis hoort) verkoopt hij de acties, die in zijn bezit zijn, in het geheim; om te probeeren of hij de slang kan dooden zonder het kind te raken, namelijk om de order, die men hem gaf, niet te verknoeien, tracht hij de schade te ontloopen zonder die opdracht schade te doen. Het zou op hetzelfde neerkomen voor hem zich niet in moeilijkheden te steken en de slagen te ontwijken. Wat geeft het hem of hij iets verdient (áls hij tenminste verdient) indien hij door het vertrouwen te verliezen courtage derft en door de courtage te verliezen, zijn schatten verliest? Een soldaat van Maximinus vond een leeren beurs vol diamanten; hij wierp de diamanten weg als waren het gewone kiezelsteenen en was heel tevreden met de beurs. Eenige wilden uit Indië zagen de zakken met goud die de Portugeezen na een schipbreuk op het strand lieten drogen en toen de avond viel, stalen zij het zakkegoed en lieten het goud rustig liggen. Ik twijfel er niet aan of die soldaat was tevreden met de beurs en die Indiaan ging er met het linnen vandoor; maar is er grooter domheid denkbaar dan het goud | |
[pagina 251]
| |
lager te stellen dan de gonje en de diamanten weg te gooien om de beurs te behouden? Hij die dat doet, zal tenslotte wel bemerken dat de gonje door het vuur wordt verteerd en dat uit het leer riemen worden gesneden om hem te kastijden, en dat men hem algemeen voor een leeghoofdGa naar voetnoot1) uitmaakt. Wat interessant is om te zien, is wanneer een onbaatzuchtig makelaar een groote order voorzichtig en glansrijk tracht uit te voeren, want indien het is om te koopen (in tegenstelling met verkoopen) is al zijn aandacht erop gericht er achter te komen hoe hij spoedig eenige acties kan bemeesteren, want dan is voor hem de mogelijkheid geopend om de rest op gelukkige en uitstekende wijze te koopen; want, de koopen met verkooptransacties afwisselend om zijn bedoeling te verbergen, geeft hij nu eens af en biedt dan weer op hetzelfde, zoodat als zij ze hem aansmeren, dat juist zijn bedoeling is en als zij ze hem afpakken, hij ze toch al gekocht heeft, en zoo verdient hij dubbele courtage zonder dat de koersen veranderen; en zoo sierlijk en behendig hanteert hij het zwaard, dat het jammer is dat elke punt geen triomf en elke wond geen trophee beteekent. Men noemt in de speelhuizen degenen die op den inzet azen Kapiteins en dit geld heet Dauw; deze trouwe makelaars nu toonen brave Kapiteins te zijn door den moed waarmee zij strijden voor hun vorsten, zonder een hagelbui te verwachten die de tuinen vernielt, doch slechts dauw die de bloemen verkwikt. Zij verdienen minder, maar wat zij verdienen is eerlijker en zekerder. Het was bij de Romeinen verboden tijdens de feesten de nagelsGa naar voetnoot2) te knippen; maar men mag het niet als iets Romeinsch beschouwen dat men op onze marktGa naar voetnoot3) ook lange klauwen heeft, en wanneer bij MenanderGa naar voetnoot4) een grappenmaker ten tooneele kwam die in de rol van Hercules een lichten stok, die een knots voorstelde, zwaaide omdat hij geen kracht genoeg had om een knots te hanteeren, zoo wordt hier ook de kracht door list aangevuld, en indien de stemming op de beurs de overwinning niet gemakkelijk maakt, snellen de moed en het vernuft toe om te helpen en alle hinderpalen maken het succes slechts des te bewonderenswaardiger. Een ander heeft het geluk een order te krijgen om te ver- | |
[pagina 252]
| |
koopen, terwijl hijzelf ook contramineur is, en ik geloof niet dat er vreugde bestaat die te vergelijken is met de blijdschap die hij dan in zijn hart voelt. De schildpad broedt haar eieren uit door er alleen maar naar te kijken; en deze schildpad broedt de zijne uit alleen door te kijken naar het gezicht van hem die hem order geeft de eieren te leggen: ofschoon hij, zoo hij reëel te werk gaat, de order zoo eerlijk en correct uitvoert dat hij, trouw boven rijkdommen stellend, zooveel mogelijk zijn eigen doel verbergt en zijn uiterste best doet om de gemoederen niet te verontrusten; daarbij zich tevreden stellend met de verwachting dat wel een of andere tijding zijn zienswijze bevestigen, zijn drijven begrijpelijk maken en zijn meening rechtvaardigen zal. Maar indien hij een onnoozele ziel is, of een deugniet zonder ziel, gaat hij zoodra hij zoo'n order krijgt, het in het geheim meedeelen aan de praatzieksten, zoodat dezen het aan de kornuiten vertellen en hij de koersen der acties al laag vindt als hij de partijen gaat verkoopen, zoodat die welke hij voor rekening van den ander verkoopt, nog minder opbrengen en de winst op die welke hij voor eigen rekening heeft verkocht, grooter is. Ovidius beschrijft een dier met één poot als van een zwaan voor 't water, met één als van een vogel die vliegen moet, met één als van een roofdier uit 't woud en met één als van den salamander die in 't vuur leeft. DariusGa naar voetnoot1) zond gezanten aan een koning van Scythië om zijn overgave te vragen en als antwoord zond deze hem een vogel, een mol en een kikvorsch, om aan te duiden dat al vloog hij hoog in de lucht als een vogel, of dook hij diep onder water als een kikker, of verborg hij zich in het binnenste van de aarde als een mol, hij niet zou ontkomen aan zijn pijlen, zijn onverbiddelijkheid en zijn snelle straf. Zoo de gemeene dienaar, van wien ik u vertel, is gelijk het geschenk van den Scyth of gelijk het dier van Ovidius, is het dan wel te verwonderen dat de vogel zich niet uit zijn klauwen, de visch zich niet uit zijn haak, het roofdier zich niet uit zijn netten en de Phenix zich niet uit het door hem gestookte vuur kan bevrijden? Degenen die speelhuizen houden, worden door de Spanjaarden Leeuwenbewaarders genoemd en de speelpenningen in die huizen gewoonlijk spijzen. Leeuwenbewaarders zijn in dit spel die makelaars welke zich verbeelden dat zij de leeuwen in ons spel zijn, daar zij nergens | |
[pagina 253]
| |
anders op uit zijn dan om te verslinden wat zij maar tegenkomen, terwijl er immers spijzen of metalen aanwezig zijn, maar of de kaart (of de order) van een koning, een vrouw of een boerGa naar voetnoot1) is, hun onbeschaamdheid, hun boosaardigheid en hun hebzucht gooien alles door elkaar. Wees maar niet bang, zei een bronzen kruik tegen een aarden kruik, toen beide door het woest-stroomende water werden meegesleurd; doch de aarden kruik antwoordde: ‘de kwestie is maar, dat als òf jij tegen mij òf ik tegen jou aanstoot, ik eraan ga door de kracht van de golven en jij niet’. Ongelukkig de koopman die tegen een van die ongeluksmakelaars aanloopt, want dan is hij de arme aarden kruik die bij stormen altijd aan het kortste eind moet trekken; want gelijk er aan den voet van een berg achter Gerona een kleine bron is die steeds kookt en die zóó vergiftig is dat wie eruit drinkt, moet sterven, zoo is deze verrader als de vergiftige bron, welke steeds van onrust kokend ieder die er zich in spiegelt of de lippen aan zijn water zet, doodt. Onze spelers zijn getrouwe bezoekers van huizen die omdat er een drank verkocht wordt die de Hollanders Koffie en de Levantijnen caffe noemen, Koffy Huysen heeten; deze zijn van groot gemak in den winter, door het spel en het tijdverdrijf dat ze bieden, want in sommige vindt men boeken om te lezen, in andere borden om op te spelen en in alle menschen om mee te praten; de één drinkt er chocolade, de ander koffie, een derde wei, nog een ander thee en bijna allen rooken ze om de gezelligheid van het gesprek te verhoogen, zoodat zij zich voor weinig kosten warmen, te goed doen en vermaken en onderwijl de nieuwtjes hooren, allerlei kwesties bespreken en zaken doen. Een makelaar-Liefhebber treedt onder beurstijd een dezer huizen binnen en de aanwezigen vragen hem naar den koers van de acties; hij voegt nog een paar procenten bij den prijs dien ze gemiddeld doen, haalt een notitieboekje voor den dag en gaat zitten opschrijven, niet wat hij inderdaad heeft afgedaan, doch veeleer wat hij graag had willen doen, teneinde de meening te doen post vatten, dat hij het gedaan heeft; degeen die al lust had, krijgt nog meer zin om een partij te koopen, wordt bang dat ze nog zullen stijgen (want wij zijn nu eenmaal zóó dat wij denken dat ze reusachtig hoog zullen komen als ze stijgen en dat ze zullen kelderen als ze zeer hoog staan), en geeft den sluwen make- | |
[pagina 254]
| |
laar order om er een voor hem te koopen; maar deze antwoordt hem, om des te ongemerkter zijn doel te bereiken, dat hij zoo'n groote order van een ander heeft om te koopen, dat hij hem niet kan bedienen; de onnoozele gelooft in de eerlijkheid van den ander, zijn kooplust verdubbelt en hij geeft order aan een anderen makelaar om voor hem te koopen zonder limiet voor den prijs; dat hoort onze slimme vos, hij loopt naar de Beurs om het stuk voor meer aan te bieden dan het waard is, de onbaatzuchtige makelaar koopt het voor den prijs waarvoor hij het kan krijgen, denkend dat er een nieuwe tijding is, te oordeelen naar de verandering en de onrust op de markt; soms handhaaft zich die koers en blijkt wat er eerst uitzag als dwaasheid, een goede zet, en wat zich als dollemanswerk liet aanzien, scherpzinnigheid te zijn. Het was een oude gewoonte der BabyloniërsGa naar voetnoot1) om een zieke naar de markt te brengen opdat, indien er iemand onder de omstanders was die dezelfde kwaal had gehad, die het middel aan de hand kon doen, waardoor hij genezen was; in navolging hiervan plachten de Grieken in den tempel van Aesculapius bekend te maken welke geneesmiddelen hun kwalen hadden verlicht en hun voor doodsgevaar hadden bewaard. Op een nacht was ik radeloos van pijn door de jicht (want het lot schijnt te willen dat allen weten door welke oorzaak ik mank ga) en een flesch met geconserveerde morellen op een stoel ziende, begon ik, gek van de pijn, mijn knie met het zoete sap in te wrijven, met zoo'n gelukkig gevolg dat ik, zonder te weten hoe en waardoor, mijn pijn kwijt raakte en weer insliep; hoewel, als we letten op wat Covarrubias op gezag van Diego de Urrea vermeldt, die de etymologie van almivarGa naar voetnoot2) zocht en vond dat het laatste woorddeel in het Arabisch miobretum is, dat afgeleid is van het werkwoord Berege en wil zeggen medicijn, dan sta ik niet verbaasd dat ik in de almivar genezing heb gevonden. Zou het echter geen belachelijke dwaasheid zijn, indien deze menschlievendheid van Babyloniërs en Grieken hier gewoonte werd en, als een of andere jichtlijder genezing voor zijn kwaal vroeg, dat ik dan heel vriendelijk voor den dag kwam en hem morellengelei voor zijn pijnen voorschreef? Welnu, even dwaas moet u de bewering voorkomen dat men de acties doet stijgen door te zeggen dat ze stijgen, want er zijn zulke wonderlijke geneesmiddelen dat, al beschouwen de dokters ze als fa | |
[pagina 255]
| |
buleus, de ondervinding toch heeft bewezen dat ze doeltreffend zijn. Een van de geraffineerdste slimheden die in deze kringen gebruikelijk zijn, is dat sommigen, die Liefhebbers zijn, zich met een tweeledig doel voor contramineurs uitgeven. Ten eerste omdat, wanneer zij nóg een partij koopen van die welke men in het geheim of tersluiks heeft, hun concurrenten meenen dat zij van taktiek willen veranderen en inplaats van zilveren bruggen voor hen te slaan, trachten hen van de brug in den afgrond te storten; zij veranderen namelijk de prijzen, opdat de contramineurs duur zullen moeten koopen wat zij naar de meening der haussiers noodig hebben, maar daar die prijsstijging juist is wat de contramineurs wenschen, zegevieren deze door hun veinzerij over den haat en bedriegen zij heel voorzichtig degenen die denken hen te bedriegen. Ten tweede om bij een catastrofe zonder schokken hun belang te kunnen verkoopen, omdat, daar men stellig meent dat zij contramineurs zijn, als zij willen verkoopen, de Liefhebbers als razenden toeschieten om hun de partijen af te grissen, meenend dat ze een offer brengen aan hun taktiek en hun berekeningen. Iemand wil spionneeren wat er in een kring omgaat; hij steekt zijn hoofd tusschen de armen door van degenen die dien kring vormen (de onaangename geuren onder die armen trotseerend), en hoort dat men algemeen acht voor de acties biedt zonder dat ze afgegeven worden; hij maakt rechtsomkeert en terwijl hij aan een anderen kant er binnen treedt, begint hij, alsof hij niets gehoord had en alsof hij order had om tegen ongelimiteerden prijs te koopen, acht en een half te bieden; zijn kornuiten vatten moed, bieden negen en soms beleeft de truc succes en vindt de list instemming. Als men een sidderaal tusschen doode visschen legt, bewegen die welke hij aanraakt; zoo schenen deze Liefhebbers dood voordat die makelaar hun met zijn stem, zijn list en zijn vuur leven kwam inblazen; hij is levendig als kwik in alles wat hij aanpakt, en levendig, schelmachtig en onrustig als hij is, doet hij door dit trompetgeschal de dooden levend worden en door dat blazen de lijken weer oprijzen. Maar als het vee verstomt op het gezicht van den wolf en men een gele kleur krijgt alleen al door het zien van een waterpad, is het dan wel te verwonderen | |
[pagina 256]
| |
dat de contramineurs verstommen zoodra deze wolf nadert en geel van angst worden als deze pad verschijnt. Als onze kaaiman eenmaal in den kring is doorgedrongen en bemerkt dat de vijanden bang voor hem zijn geworden, gaat hij door met zijn biedingen, telkens een punt opdrijvend, totdat een van de tegenstanders, om te probeeren of hij de David van dezen Goliath kan zijn, hem zes acties afgeeft een percent lager dan hij biedt. Onze reus staat verbaasd over de hoeveelheid en den durf en daar hij evenmin order heeft om acties te koopen als de ander misschien om ze te verkoopen, verstomt hij als de honden in Egypte (een uitdrukking die wij bezigen voor deze netelige gevallen) en de vergadering kan vaststellen hoe het eene vuur het andere verdelgt en het eene vergif vergif is voor het andere. NarsesGa naar voetnoot1) rukte op tegen Totila en toen Narses hem liet voorstellen ‘Oorlog of Vrede’, antwoordde de barbaar ‘Oorlog, en laat de veldslag over acht dagen plaats hebben, want mijn dapperheid staat u dien termijn toe om u voor te bereiden en mijn edelmoedigheid stelt u dit uitstel voor, opdat gij u kunt wapenen’. Narses nam het voorstel aan, maar hij hield het er voor dat er iets achter die edelmoedigheid stak en dat die beleefdheid een krijgslist moest zijn; derhalve besloot hij hem den volgenden ochtend aan te vallen en ontdekte toen dat Totila al kwam aanrukken voor het aanbreken van den morgen; zoo verijdelde hij bedrog met bedrog, en overtroefde list met list. Onze TotilaGa naar voetnoot2) stond heel trots in de arena, denkend dat niemand hem zou kunnen treffen en dat niemand zijn list doorzag, en daar liep hij tegen een sluwen Narses aan die hem zijn luister doofde, zoodat zijn glans, zijn schittering en zijn omstraling verdwenen waren. Een krokodil verslindt een mensch en het vleesch dat tusschen zijn tanden blijft zitten, hindert hem zoo, dat hij aangezien hij ze niet kan schoonmaken, zich met geopenden muil als dood uitstrekt op den oever van den NijlGa naar voetnoot3); dan komt er een vogeltje op hem af dat door Plinius genoemd wordt de koning der vogels, en dat gaat in zijn bek het vleesch opeten dat het tusschen zijn tanden vindt. Onze krokodil stond met open mond, toen hij zag dat niemand bij zijn mond durfde komen; hij had zooveel gegeten dat juist wat hij gegeten had, hem begon te hinderen; hij dacht dat hij al | |
[pagina 257]
| |
zeker was van den buit, omdat er niemand was die zijn triomf in den weg stond, maar daar glipte het andere vogeltje dat nauwelijks een snavel scheen te hebben, in zijn mond en nam hem het vleesch tusschen de tanden en den hap uit den mond weg. Dan gebeurt het, dat naast onzen verdrietigen makelaar een heetgebakerd koopman staat; hij is woest als hij zijn reus zoo beteuterd ziet, en als de andere makelaar hem nogmaals de zes acties aanbiedt, stoot hij hem aan om hem te beduiden ze te nemen; dit is de straat van Gibraltar voor een van de beide partijgroepen, want indien de eerste de order wel opmerkt, maar heen gaat net of hij het niet begrijpt, dan staan de laatsten raar te kijken en staan zij er bij zoo koud als standbeelden; of als hij, ze accepteerend, den naam noemt van dengene die hem inderdaad de order gaf, schijnen ze ook dood te blijven, want dan blijven ze er koud onder, maar als hij ze neemt en het blijkt dat hij de dupe ervan is, dat hij ze nam en men hem aan zijn woord hield, omdat hij geen andere opdracht had dan die van zijn driestheid en zijn verdriet, dan komt er geen eind aan het gelach, het gejubel en gejoel òf hij moet Guenade (wat in het Spaansch perdón heet) vragen of zich op de knieën werpen om er heelhuids af te komen. Maar indien de makelaar (uit lafheid of voorzichtigheid), als ze hem met elleboog of voet aanstooten, niet durft zeggen ‘ze zijn mijn’, omdat hij niet weet wie hem met elleboog of voet een teeken geeft, dan laat hij bij toeval zijn tabaksdoos, zijn zakdoek of een sleutel vallen, om terwijl hij dat voorwerp opraapt, ongemerkt te zien wie hem aanspoort, zoodat de sleutel dient om de poort tot het ongeluk van diens tegenstander te openen, de zakdoek als lijkkleed voor diens ondergang en de doos als graf van zijn verwachtingen. Als de persoon hem aanstaat, speelt hij zóó dat zij hem de partijen nogmaals aanbieden, en als degene die ze hem aanbood zoo slim is dat hij het spel doorziet, loopt hij door en doet of het maar een inval was. Maar als onze slimme vos bespeurt dat de overmoedige zijn listig spel niet doorgrond heeft, dan tracht hij dezen te prikkelen om te zien of hij hem de drie duizend ponden nog eens aanbiedt, en hij toont zich zoo brutaal in zijn aandringen dat, gelijk het spreekwoord van de brutalen zegt dat zij de hand nemen als men hun den voet geeft, onze rakker als men hem den voet aanraakt, de hand van zijn tegenstander pakt om | |
[pagina 258]
| |
hem met vier handslagen die pijn doen, kwaad te maken en hem ertoe te brengen er hem twintig inplaats van zes aan te bieden; heeft hij zijn hand beet dan tracht hij hem op allerlei wijzen begeerig te maken door hem tot wanhoop te brengen en opdat zijn gemeene streek een beschaafd air hebbe, zegt hij hem de volgende vriendelijke en lieve woorden (laten de sirenen ze hooren en zij zullen zwijmelen; laten de krokodillen ze onthouden en zij zullen zegevieren): Ziet gij, vriend, hoe mijn dankbaarheid meer in uw voordeel is dan uw toorn? Gij hadt niet bemerkt, dat ik met een order om honderd partijen te koopen, de zes niet wilde nemen die gij mij aanboodt, omdat ik zag dat ge het meer om uw goeden naam deedt dan om zaken te doen, meer uit boosheid dan uit plezier. Wat zegt gij nu van mijn vriendelijkheid? Wat dunkt u van mijn eerlijkheid? En wat van mijn correctheid? De ander voor wien elk dezer woorden een pijl is die zijn hart doorboort, antwoordt uit woede en om zijn fatsoen te redden, dat dat alles maar kinderpraat is, dat de eerste heelemaal geen order had en dat hij daarentegen zoo beleefd is geweest hem de zes partijen niet aan te smeren, terwijl hij toch een groote opdracht tot verkoopen had; de eerste antwoordt, de tweede houdt vol totdat hij woedend schreeuwt dat hij om duidelijk te laten zien wie de edelmoedige is geweest en wie het terrein behoudt, hem nogmaals de zes acties offreert voor den prijs waarvoor hij ze eerst aanbood: ‘ze zijn mijn’, zegt de eerste, die daarop stond te wachten en die het heele gesprek slechts daartoe aangebonden had om den ander in dit labyrinth te brengen; en daarmee is de comedie uit waarin sommigen het decor veranderen, anderen de machinaties betreuren, velen van kostuum verwisselen en sommigen optreden met op Italiaansche manier bedekt gelaat. Zulk een list om te prikkelen en zoodoende erin te laten loopen is zóó onfeilbaar dat maar zelden het doel gemist wordt en de kogel bijna altijd treft. Terwijl GlaucusGa naar voetnoot1) aan het ploegen was sprong het ploegijzer uit den ploeg en daar hij sterk was, dreef hij het er met de vuist weer in; op een dag werd hij bij de Olympische spelen door een jongeman in het nauw gedreven en zijn vader, die zich den klap herinnerde waarmee hij hem op het land het ijzer had zien vastslaan, deed niets dan roepen Illum de aratro fili, illum de aratro (nog zoo één als toen met den ploeg, | |
[pagina 259]
| |
mijn zoon, nog zoo één als toen met den ploeg). Indien degene, die zijn medestanders bedreigd zag, evenals deze oude riep: prikkelen, dapperen, prikkelen om uw doel te bereiken, zou hij eens zien hoe heilzaam deze aansporing werken kan en hoe men kan zegevieren door den prikkel aan te wenden. Daar echter het aanstooten met den elleboog en voet een handeling is die men aan de beweging kan bemerken, plegen anderen een oogje te geven; zij bespieden dengene die hun bevalt, en terwijl zij een oogje geven aan hem, dien zij genegen zijn, laten zij dengene dien zij haten, op den neus vallenGa naar voetnoot1). Diodorus SiculusGa naar voetnoot2) beschrijft een dier met vier koppen tegenover elkaar, dat met zijn vier koppen naar alle vier de windstreken tegelijk keek. Als de makelaars als dit dier waren, zouden de slimmerds hen niet erin kunnen laten loopen, want daar zij tegelijk iedereen en alles zouden kunnen zien, zouden zij door hun inspanning en waakzaamheid zegevieren, maar daar zij oogen te kort komen om de wenken van zooveel oogen op te merken - en die oogen schieten met hun bogenGa naar voetnoot3) en spreken met hun pupillenGa naar voetnoot4) - worden hun oogen verhelderd evenals bij Jonathan na het zondigen en gaan ze open als bij Adam na den val. Op drie manieren kan men een partij aanbieden voor een bepaalden prijs of er een bod op doen, namelijk òf met de woorden Ik geef hem aan U voor dien en dien prijs, òf met de woorden Ik geef af tegen dien en dien prijs, zonder nadere aanduiding, òf zeggende: Ik geef af aan wie maar wil tegen dien en dien prijs. Wie zegt Ik geef aan U, kan het ongeluk niet ontloopen indien zij hem aan zijn woord houden, en indien men hem, als hij er spijt van heeft, niet vrijwillig van zijn verplichting ontslaat, blijft er voor hem niets anders over dan te smeeken, te weenen en te lijden. Wie zegt: ik geef af aan wie maar wil, stelt zich aan een groot gevaar bloot, want er zijn er die op zoo'n algemeene uitdrukking loeren alsof hun leven ervan afhangt; want bevreesd dat men achter hun toestand zal komen, hoe gering hun kapitaal en hoe treurig het met hun eer gesteld is, wagen zij het niet aan te bieden of een bod te doen, om zich niet aan een beleediging bloot te stellen; wanneer zij dus de royale al- | |
[pagina 260]
| |
gemeene uitdrukking van onzen schreeuwer hooren, brullen zij hem zóó snel hun mijn toe dat hij het hun moet laten, wel gestraft voor zijn goed vertrouwen en vol berouw over zijn domheid. Hij die alleen zegt ik geef af, heeft een dubbele bedoeling, maar is daarom allerminst een profeet, want daar zijn bedoeling niet is af te geven maar de markt te drukken, niet om de acties te verkoopen maar om den koers te doen dalen, antwoordt hij, als iemand ze hem wil afpakken, snel: Ik geef af maar niet aan U, en daar men hem verder niet dwingen kan, omdat hij strikt genomen niet meer zei dan ik geef af, zwaait hij altijd een degen met twee punten en vecht hij steeds met een pistool met twee loopen. Dat er makelaars zijn die de contracten teekenen met N.N. voor zijn meester (als men daarmee tevreden is zonder een anderen naam te vergen) verwondert mij niet; de zucht om voor eigen rekening te handelen bracht die gewoonte in zwang en om het te doen voorkomen alsof het alleen voor rekening van zijn meester is, kiest hij deze wijze van onderteekenen, aldus de hebzucht verhullend en de dwaasheid een schoonen schijn gevend; maar wat mij wel verbaast, is dat er eertijds reeds makelaars zijn geweest met zooveel durf, dat zij een naam er op na hielden voor de courtage en een tweeden om te teekenen, en dat zij wanneer zij een partij verrekenden, zich zelf als de lastgevers noemden, alsof zij door den naam te veranderen ook de zaak veranderden. Een man die met zijn vrouw was, wilde in een logement voor één persoon betalen, aanvoerend dat God had gezegd dat man en vrouw één waren, Maritus et uxor unum sunt; en toen de waard zag dat zij zich te zijnen nadeele van sofismen bedienden, trachtte hij hen met hun eigen wapenen te verslaan en verzocht hun met z'n tweeën voor elf te betalen, want als twee een was, dan waren twee eenen ook elf. Het schijnt of deze stoutmoedige makelaars ingenomen waren met de slimmigheid van den waard, want elk van hen moest zich wel vijf wanen en denken dat hij tegelijkertijd makelaar, koopman, partij, advocaat en rechter was; en ik geloof zelfs dat zij zich nog verbeeldden een half cadeau te geven, omdat de helft van elf vijf en een half moest zijn. De Aristippus van Horatius speelde alleen zooveel rollen dat hij enkel door van kleeren te verwisselen een heele comedie alleen voordroeg: hij was de | |
[pagina 261]
| |
jonkman, de dame, de derde persoon, de knecht, de dienstmaagd, de begunstigde minnaar, de versmade, de medeminnaar, de jaloersche, kortom hij was alles. Waar zij in onze comedie de Aristippussen zijn, zal de onbevooroordeelde toeschouwer moeten toegeven dat hun handigheid de zijne nog ver overtrof, want in het eerste geval deed één alleen al wat hij kon en moest doen en hier doet één niet alleen alles wat hij kan en moet doen, maar ook wat niet kan en niet moet gedaan worden. Natuurlijk staat een der beide partijgroepen verbijsterd, wanneer het blijkt dat de voornaamste en eerlijkste makelaar die haar aanvoerde, haar in den steek laat. Veronderstellen wij eens dat hij in dienst stond van de machtigsten en rijksten, van de grootste speculanten van de beurs; zijn ‘mannen’ zijn Liefhebberen en de belangelooze makelaar heeft altijd zijn uiterste best gedaan voor het succes van zijn meesters; nu bemerkt een scherpzinnig contramineur op een dag dat de koers begint te wankelen; hij geeft dien makelaar order tien partijen voor hem te verkoopen zonder zijn naam te noemen, teneinde tot de daling mee te werken. Deze voert hem correct uit, zoowel omzichtig als stilzwijgend, want zijn eenige bedoeling is zijn courtage te verdienen, al brengt hij ook zijn vrienden groot nadeel toe. De aanhang staat verbaasd, vraagt of hij voor zijn mannen verkoopt, doch hij zwijgt; zij verzoeken hem hun te zeggen of er iets nieuws is: hij antwoordt niet; zij willen weten of hij veel te spuien heeft: hij blijft stom; om hem dus in de wielen te rijden, zoodat hij niet gemakkelijk zal kunnen verkoopen wat hij wenscht, drukken zij - woedend omdat ze hem voor veranderlijk en verraderlijk houden - den koers, ontdoen zich van hun fonds en schelden hem voor een ondankbare; zoo heeft dan, als men later achter de waarheid komt, die hij zoo handig verborg, degene die hem de orders gaf, zijn doel reeds bereikt, tweedracht gezaaid, de waarde reeds doen dalen en kan hij zich reeds triomfantelijk verheugen over zijn list. Jamblichus beweert dat er lynx-oogen waren die door harten en muren heen boorden; de spiegelsteenen waarvan Nero een tempel voor FortunaGa naar voetnoot1) bouwde, waren zóó doorschijnend dat ze wel spiegels leken; als in ons spel de harten die zich er op beroemen van steen te zijn, waren als de steenen van dezen tempel, of als | |
[pagina 262]
| |
men een blik had als die van CinegirusGa naar voetnoot1), die al deze steenen van te voren zou kunnen doorzien, zouden er niet zulke ondoorgrondelijke verwarringen in dit Babylon, noch zulke verschrikkelijke Minotaurussen op dit Creta zijn. Een makelaar-liefhebber bemerkt dat twee anderen over een partij aan het onderhandelen zijn, en hij wenscht dat degene die ze niet durft te nemen voor den prijs waarvoor de ander ze aanbiedt, toch den koop voor hém zal sluiten; hij geeft hem een oogje ze maar te nemen, doch degene die ze aanbood, trekt zich terug hetzij omdat hij het onaangenaam vindt, hetzij omdat het hem mysterieus voorkomt. Om hem nu eronder te krijgen, veinst onze Liefhebber contramineur te zijn; hij verwedt met dengene die ze zou koopen - dezelfde dus met wien hij het eens is - er een ducaton om dat als men ze hem nog eens aanbiedt hij ze niet zal durven nemen; hij probeert dengene die wel geneigd scheen tot verkoopen, in de weddenschap te betrekken, opdat hij nog eens aanbiedt, en als de visch dan nog niet toehapt, moedigt hij hem aan door hem voor te stellen dan voor rekening van beiden te verkoopen; daardoor krijgt de sukkel moed en vindt zich beroofd van een halve partij, die degene van hem koopt, van wien hij meent dat hij de andere helft verkoopt. Een woelige geest stookte onrust in Rome en toen hij volgens senaatsbesluit naar Afrika verbannen werd, zond men hem naar koning Ptolomaeus van Mauretanië, met een brief van keizer CaligulaGa naar voetnoot2), waarin stond: Et quem istuc misi, neque boni quicquam neque mali feceris, wat vertaald aldus luidt: Behandel brenger dezes noch zeer goed noch zeer slecht. O, hoeveel strijders zijn er op ons slagveld die heel blij zouden zijn een dergelijken brief bij zich te dragen en niet dien van Uria, want indien men hun goed noch kwaad deed, zouden zij evenals Adam voordat hij van den boom der kennis van goed en kwaad geproefd had, genieten van den onschatbaren staat van onschuld! Maar hier zijn er velen (zooals die welke ik u zooeven liet zien) die onder voorwendsel van vriendelijkheid hen in de verdrukking brengen en hen onder den schijn van welwillendheid en beleefdheid verraden en ruïneeren. Sommigen zinnen op zooveel middelen om hun doel te bereiken dat juist de overvloed daarvan hen belet den begeerden | |
[pagina 263]
| |
schepter in handen te krijgen. De liefhebbers verspreiden duizend berichten inzake de acties en elk daarvan is voldoende om een stijging te veroorzaken; de contramineurs strooien duizend leugens rond, waarvan elk een daling dient tengevolge te hebben; en als de waarheid der grootsprekerijen aan het licht komt, blijken ze veel minder om het lijf te hebben dan beide partijen beweerden, zoodat, zoodra men bemerkt dat het kwaad minder is dan men vreesde, de acties rijzen ondanks het kwaad en dat wanneer uitkomt dat het goede nieuws niet zoo groot is als men hoopte, ze dalen ook al is er goed nieuws. Teneinde, als hij twee duizend pond moet koopen, den indruk te wekken dat hij er twintig duizend koopen moet, koopt een handig makelaar er duizend en als hij dan ziet dat een ander, hetzij om hem te volgen hetzij om hem in zijn complot te helpen, ook koopt, gaat hij terneergeslagen op hem af en smeekt hem met een bewogen en angstige stem (maar zóó luid dat diegenen het kunnen hooren die van nieuwsgierigheid barsten om het te hooren) hem in godsnaam toch niet te ruïneeren en den koers niet te schokken, daar hij geweldige partijen te verhandelen heeft en hem een onmogelijke reis en een zekere schipbreuk te wachten staan, als hij beroering in den stroom brengt; de vergaderden houden voor een oprecht verlangen wat in werkelijkheid een list is; zij beginnen allen te koopen om de winst binnen te halen die deze stemming schijnt te beloven en ofschoon het succes niet absoluut zeker is, is de list toch vaak voordeelig. De duivel vroeg Eva om van den verboden boom te eten en aldus onsterfelijk te worden en het is onbetwijfelbaar dat indien zij door dien boom onsterfelijk had kunnen worden, de duivel haar niet gevraagd zou hebben ervan te eten, integendeel: hij vroeg haar en ried haar aan wat in zijn belang was. Evenzoo handelen de duivels van onze hel; nooit raden zij iets anders aan dan wat voor hen goed is, nooit vragen zij iets of het is in hun voordeel, nooit overreden zij iemand of het is tot iets dat voor hen van belang is. Maar zij pochen dat die laatste truc van aan een vriend te vragen geen acties te koopen, juist om hem te doen koopen en hem te smeeken de koersen niet te schokken, juist om hem dit te laten doen, iets goddelijks over zich heeft; want toen God besloot het volk te vernietigen wegens het | |
[pagina 264]
| |
gouden kalf, vroeg hij Mozes hem te laten begaanGa naar voetnoot1) en hem niet tegen te houden, terwijl het toch de bedoeling van de opperste genade was, hem te vragen hem tegen te houden en hem niet te laten begaan, zoodat, indien het ‘houd mij niet tegen’ van God beteekent ‘houd me tegen’ en het ‘laat van mij af’ van Zijne Goddelijke Majesteit wil zeggen ‘laat niet van mij af’, dit juist is wat wij navolgen - zoo roepen de vernuftigen door te smeeken dat men den koers niet schokt, juist opdat men hem schokken zal, en door te vragen dat men ons de orders laat uitvoeren juist opdat men dit niet zal doen. Ik wil deze voorbeelden niet vergelijken noch een oordeel over de motieven vellen; en dus, een uitspraak aan de deskundigen overlatend, prijs ik niet en keur ik niet af: ik verbaas mij slechts. Een eerlijke makelaar wil een bloedverwant bevoordeelen; hij draait honderd maal om hem heen om te trachten hem te zeggen wat hij doen moet, zonder dat degenen die daarop loeren het zullen hooren; maar door dien angst hebben er zulke vergissingen plaats dat door het afkorten van de woorden - wat geschiedt opdat de omstanders het niet zullen begrijpen - men vaak het tegendeel verstaat van wat bedoeld is. Ik vroeg op een dag aan iemand (die mijn voordeel beoogde) wat hij meende dat ik doen moest, en hij antwoordde wat vreemd: VenGa naar voetnoot2); ik dacht dat hij me riep, volgde hem en bemerkend dat hij in een hoek vier partijen kocht zonder mij meer te zeggen, veronderstelde ik dat het Ven beduidde dat ik hem moest volgen, en het koopen dat ik hem moest nadoen; voldaan dat ik zoo goed geraden had, snelde ik naar den kring en kocht mijn partijtje; toen ik echter zag dat mijn Atlas er acht tegelijk van de hand deed, beklaagde ik mij zacht en spijtig dat hij, na mij geroepen te hebben om te zien wat hij deed en te doen zooals hij deed, mij bedrogen had en mij aldus aandreef tot geweld en wraak. Maar hij verzekerde mij - en ik zag het bevestigd toen hij doorging met zooveel te verkoopen als hij kon - dat hij die partijen in het geheim gekocht had om meer kruit te hebben om een bres in het bolwerk te maken en dat hij mij duidelijk | |
[pagina 265]
| |
had aangeraden om te verkoopen toen hij mij tweemaal gezegd had Ven, want bang dat men hem zou hooren, kon hij niet duidelijker zeggen wat hij dacht. Bij een andere gelegenheid raadpleegde ik denzelfden vriend over wat ik moest doen om succes te hebben, en daar hij velen om zich heen zag staan die uit zijn gelaat trachtten op te maken wat zijn oordeel was, kon hij mij slechts figuurlijk antwoorden: Carlos QuintoGa naar voetnoot1). Ik meende dat, daar de eerste letter van Karel de K is, hij mij wilde beduiden dat ik moest koopen, maar toen ik bemerkte dat, aangezien sommigen in plaats van Karel de Vijfde schrijven Karel V, hij mij met die V te kennen had willen geven dat ik moest verkoopen, toen kwam ik er bijna toe hem naar de keel te vliegen, omdat hij mij mijn geldGa naar voetnoot2) had doen verliezen. Toen het paard van den dapperen AemiiusGa naar voetnoot3) gewond was, stegen alle onverschrokken strijdmakkers om hem heen af om hem in het heetst van den strijd hun paard aan te bieden; degenen die verder af waren, dachten dat de generaal allen beval af te stijgen en de cavallerie sprong gehoorzaam en snel van het paard; Hannibal bemerkte de wanorde, begreep de vergissing, zag zijn voordeel en behaalde door den vijand met zijn leger aan te grijpen een gelukkige overwinning dank zij een kleinigheid en een kostbaren buit tengevolge van een vergissing. De gezanten van Bithynië klaagden luid aan de poorten van Keizer Claudius' paleis over JuliusGa naar voetnoot4) Cilon en de vorst, die van de klachten alleen het rumoer hoorde, vroeg aan Narcissus (die meer hield van zijn makker Cilon dan de Narcissus uit de mythologie van zijn eigen schaduw) wat dat oproer en dat lawaai beteekende; en toen de gunsteling hem antwoordde dat het de gezanten uit Bithynië waren, die vol dankbaarheid over de grootmoedigheid en de wijsheid van Cilon hem smeekten toe te staan dat zij nog twee jaar door dezen geregeerd mochten worden, beval de keizer dat hij nog twee jaar hun bestuurder zou blijven. Hier ziet gij, hoe door verwarring de dingen er anders uit gaan zien, hoe zinsbegoocheling een krachtige | |
[pagina 266]
| |
onderneming verbroddelt en hoe lawaai de gedachten in de war stuurt. Is het dan te verwonderen dat men niet begrijpt wat de betrokken makelaar aanraadt, als hij het temidden van ons stormachtig gewoel op een manier zegt die het onbegrijpelijk maakt? De wijze waarop men een woord in lettergrepen verdeelt, kan dermate de beteekenis veranderen dat bijvoorbeeld, toen het orakel Alexander PaediosGa naar voetnoot1) noemde, wat beteekende zoon, de uitleggers hem deden gelooven - alleen door het woord te splitsen - dat het hem Pae-dios genoemd had, waarmee het zou hebben willen zeggen dat hij een zoon van Zeus was. Dezelfde held droomde, toen hij Tyrus ging veroveren, van een satyr, en van satirosGa naar voetnoot2), zooals satyr in zijn taal klonk, maakten zij (door één lettergreep ervan los te maken) sa-tiros, wat in die taal beteekende Tyrus is uw. Een heer liet een beeldhouwer als devies op den gevel van zijn huis beitelen: In memoria aeterna erit, maar de kunstenaar, wetend dat die heer nogal aan verstandsverbijstering leed, scheidde één lettergreep van het woord Memoria af (om op zijn verstand te zinspelen) en inplaats van te beitelen In memoria aeterna erit, wat beteekent In eeuwige gedachtenis zal het staan, beitelde hij In me moria aeterna erit, wat beteekent In mij zal de dwaasheid eeuwig zijn. Een dame, die zich aan de wereldsche genoegens had gewijd, wilde een altaar aan God wijden en beval dat men op de zuilen zou griffen Honore a dioGa naar voetnoot3), om te kennen te geven dat zij het deed ter eere Gods; iemand die haar kende, zette boosaardig maar vernuftig in plaats van Honore a dio, wat wil zeggen ter eere Gods, de a tegen dio aan zoodat er te lezen stond Honore adio, wat wil zeggen Vaarwel eer. Derhalve, indien men door een lettergreep los te maken of te verbinden van een mensch een god, van een satyr een overwinning, van een nobel woord een krankzinnigheid, en van een godvruchtige daad een onkuischheid maakt, dan moet gij u niet verwonderen als gij hoort dat, doordat de makelaar het woord vender verdeelde en in plaats van vender tegen mij zei ven, ik dezelfde dwaling beging als die welke werden veroorzaakt door de splitsingen van Paedios | |
[pagina 267]
| |
in Pae-dios, van Satiros in Sa-tiros, van Memoria in Me-moria en van A-dio in Adio. Een verfoeilijke gemeenheid (onder den schijn van vrienddelijkheid) is tenslotte die van enkele makelaars (gelukkig klein in aantal en algemeen veracht) die als zij een order hebben om te koopen, hun besten vriend aanraden te verkoopen en, nog erger, hem de partijen laten verkoopen die zij hem zelf opdragen met de andere hand te pakken, alsof het niet heel gemakkelijk was de onschuld te bedriegen, zonder dat zulk een verraad van moed getuigt of zulk een gemeene sluwheid geprezen kan worden. Zijn dit geen raadgevingen als die van Husay welker eenige doel is iemand in het verderf te storten? Zijn dat geen inblazingen als die van den duivel, die slechts uit zijn op vernietiging? Ja, want Husay gaf Absolon zijn raadGa naar voetnoot1), wetende dat deze raad diens ondergang beteekende, en de duivel overreedde Eva de onsterfelijkheid te zoeken, omdat hij wist dat zij den dood zou vinden door datgene waartoe hij haar overreedde. Toen de rechters het doodvonnis over Suzanna uitspraken, legden zij (zooals de wet voorschrijft) hun handen op haar hoofd; want(zegt een fijne geest) het is zoo'n gewoon verschijnsel in de wereld iemand te dooden terwijl men hem liefkoost, en hem te streelen terwijl men hem doodt, dat men met de hand het hoofd van den veroordeelde streelt (wat een liefkoozing is) en hem daarna met diezelfde hand steenigt. Castor en Pollux (symbolen van vriendschap) werden als sterren aan den hemel geplaatst, omdat de ware vriendschap (aldus een moderne) een ster is die niet op aarde maar in den hemel gevonden wordt. Over Caracalla verhaalt de Geschiedenis dat diens vriendelijkheden meer te vreezen waren dan zijn toorn. JoabGa naar voetnoot2) greep Amassa bij den baard alsof hij hem wilde kussen, en in de andere hand hield hij het zwaard om hem te doorsteken. De Hebreeuwen noemen èn het wapen èn den kus Nesec, want er zijn kussen als wapenen: ze schijnen, evenals God, het leven te kunnen geven met een ademtocht en het leven te kunnen nemen als ze treffen. Laten nu degenen, die onze speelholen bezochten, eens zien of de gauwdieven, als zij aanraden te verkoopen wanneer zij willen koopen, niet hun Suzanna's streelen met de | |
[pagina 268]
| |
hand om ze te verderven, of zij niet de meening bevestigen dat de vriendschap slechts schittert ginds boven de sferen, of zij niet als Caracalla zijn met hun vriendelijkheden, als Joab met hun kussen en of zij geen wapenen zijn die verderf aanbrengen, terwijl zij doen alsof zij steun en redding brengen? Bij de visch ‘fausten’ wordt het zoete water in zijn bek zout, in Paphlagonië hebben de patrijzen twee harten, Furbante (die volgens een Toskaan zijn naam aan de schelmenGa naar voetnoot1) gaf) bestal de reizigers en zei dat hij dit deed om zich in de Pythische spelenGa naar voetnoot2) te oefenen; het heilige dier van Osiris leek een duif en was een slang; over een pauw schrijft Tertullianus dat hij was multicolor et discolor et versicolor, nunquam ipse, semper alius et si semper ipse, quando aliusGa naar voetnoot3). De beroemde AutolycusGa naar voetnoot4) hield alle trompetten van de faam bezig daar hij van zwart wit kon maken en omgekeerd. Degenen, die onze labyrinthen bezoeken, mogen nu beslissen of het niet deze monsters zijn die ze zoo verschrikkelijk maken: de fausten-visch, die suiker in gal doet veranderen, de patrijzen van Paphlagonië die twee harten hebben, Turbante die rooft onder den dekmantel van [beoefening der] scherpzinnigheid, het dier van Osiris dat venijn spuwt, terwijl het er zoo onschuldig uitziet, de weergalooze Autolycus, die donker in licht en de helderheid in duisternis weet te veranderen, en tenslotte de pauw van Tertullianus die met zijn verschillende kleuren nooit dezelfde was en toch altijd dezelfde, veranderlijk èn in zijn aan zichzelf gelijk blijven èn in die veranderlijkheid zelf. Men onderscheidt in het algemeen twee soorten van muziek in het heelal, die der instrumenten en die der stemmen, waaraan BoëthiusGa naar voetnoot5) die der sferen toevoegt: Vocalem, Instrumentariam, MundanamGa naar voetnoot6). De mensch is een kleine wereld, zoodat men deze derde soort muziek in zijn handelingen zou moeten aantreffen, namelijk doordat er zulk een harmonie tusschen zijn woor- | |
[pagina 269]
| |
den en daden bestond dat er geen valsche noten zouden zijn die door hun hardheid de ooren onaangenaam aandoen, zonder verontschuldiging; maar deze kapelmeesters hebben zoo'n verwarring gesticht in de muziek dat de stemmen die zingen, als van Jacob en de handen die de maat slaan, als van Ezau zijn. David deed den duivel den wijk nemen door harpstemmen, maar het waren stemmen voortgebracht door de hand (zooals een beroemd redenaar naar aanleiding van iets anders opmerkt), want om duivelen te bannen zijn stemmen zonder hulp der handen niet toereikend, vooral niet als de handen de fuga's in één sleutel spelen en de stemmen in een anderen kweelen. Salomo zegt dat het hart van den eenen mensch voor den anderen is als het gelaat dat men van zichzelf in het water ziet; hij wil daarmee aanduiden dat, evenals de mensch zijn gelaat in het water kan beschouwen, men zijn hart kan weerspiegeld zien in het hart van een ander. Dat is het wat de zeer wijze koning zei, dat is het wat hij naar men zegt, zeggen wilde, maar ik meen dat hij met zijn woorden nog heel wat meer wilde zeggen. Dat een mensch in het water zijn beeld ziet, is waar; maar het is ook waar dat hij het geheel anders ziet dan het is, want de linkerarm van het beeld correspondeert met den rechter van het origineel en het hartGa naar voetnoot1) van het origineel correspondeert met de rechterzijde van het beeld. Daar hebben wij het dus, hoe de menschen zijn volgens het zeggen van den wijze, en daar wij bij deze bedriegerij, waarvan ik vertel, ondervinden dat zij zijn zooals de wijze zegt, moet iemand zich maar eens bekijken in één van dezen die zijn spiegel moeten zijn, en hij zal alles wat hem bezielt zóó omgekeerd vinden dat het hart hem rechts komt te zitten en de rechterkant aan zijn hartkant komt; ook zal hij de lever niet op zijn plaats vinden, want hij staat tegenover iemand die hem de lever zou opeten als hij kon, noch zal hij het hart op de rechte plaats vinden want hij is in tegenwoordigheid van iemand die, als hij het zou kunnen, zijn hart zou opeten. Felix Platero verbaast zich over iemand die het hart niet op de juiste plaats had, maar hij zou niet zoo'n drukte maken indien hij meer aandacht gaf aan wat er onophoudelijk op de wereld gebeurt, want er zijn er zoovelen die het hart niet op zijn plaats hebben; immers de oprechte heeft het hart op den tong, de vrijgevige draagt het in de hand, | |
[pagina 270]
| |
want hij schenkt zijn hart aan iedereen weg; de lafaard heeft heelemaal geen hart in het lijf òf het zit hem in de schoenen in oogenblikken van benauwdheid, daar het bij den minsten schrik daarheen zakt; de zeesterGa naar voetnoot1) heeft het in den buik en tot die soort behooren ook die weinige makelaars waarvan ik zooveel kwaads vertel, want aangezien zij erop uit zijn om het hart van hun beste vrienden op te eten, hebben zij hun buik vol harten, omdat zij met de meest verderfelijke vriendelijkheden de harten gestolen hebben (zooals de Heilige Schrift betreffende Absalon vertelt). De moeder en de vrouw van Artaxerxes waren respectievelijk ParisatidesGa naar voetnoot2) en Statira; de schoonmoeder wilde zich op haar schoondochter wreken, want zij was geen Naomi, noch de andere een Ruth, maar zij kon wegens de waakzaamheid der koningin haar sluwheid niet in praktijk brengen; op een dag bestreek zij een mes aan één kant met vergif en daar de Spanjaarden de kleuren der ververs en de Latijnen de blanketsels der vrouwen vergif noemen, is het niet te verwonderen dat een vrouw het bestrijken met venijn te baat nam om aan haar tyrannie een beetje kleur te geven; op het glanspunt van een gastmaal sneed de schoonmoeder een vogel met den onschuldigen kant van het doodaanbrengende mes en na den met gif besmeerden kant aan het vleesch te hebben afgewischt, bood zij dat lachend de nietsvermoedende aan, die daar zij de trouwelooze van denzelfden vogel zag eten, zelfs niet kon vermoeden dat alleen in haar stuk de dood schuilde en alleen dáár het verraad loerde; aldus vond zij den dood, zooals alle ongelukkige Statira's die op de snoode Parisatidessen vertrouwen aan onze gastmalen: zij zien hen van denzelfden vogel eten waarop zij hen onthalen; zij laten hen namelijk één aandeel van de Compagnie verkoopen om er twintig te koopen, zoodat zij onmogelijk op het idee kunnen komen dat het mes aan één kant vergiftigd is, en dat wat met hetzelfde instrument gesneden wordt, den één tot voordeel kan zijn en den ander ten ondergang kan voeren. Atreus gaf ThyestesGa naar voetnoot3) diens eigen zoon te eten en de tegennatuurlijke daad veroorzaakte zoo'n afschuw in de natuur dat de zon haar loop wijzigde | |
[pagina 271]
| |
om de tafel waarop het afgrijselijke gerecht werd opgediend, niet te beschijnen; de bedrogen grijsaard liet het kind in zijn lichaam verdwijnen, als het ware om te wedijveren met de moeder die het negen maanden in het hare had gedragen; hij wilde het met zijn adem nieuw leven inblazen, maar ondervond bij die baring niets dan smart; hij kon hem - anders dan ArtemisaGa naar voetnoot1) voor haar Mausolos - geen prachtiger mausoleum wijden dan zijn eigen lijf; hij weende niet op het graf van zijn dierbaar pand, want daar hij zelf het graf was, weende hij niet alleen op het lijk, maar vertoonde zelfs het nooitgeziene dat het graf zelf weende; hoe inniger één met zijn lieven zoon, des te verder was hij van hem gescheiden, en hij ondervond vol ontsteltenis dat hoe dieper hij hem in zich droeg, hij des te meer buiten zichzelf was, omdat hij hem kwijt was; aldus biedt hij ons een vreeselijk voorbeeld van hoe broeders broeders bedriegen, hoe ooms hun neven dooden, hoe vaders hun zonen verslinden. O, goddelijke profeet Jeremia, die uw flitsen schijnt te richten op de afschuwelijkheid die ik geesel: Quisque ab amico suo cavete, et ulli fratri ne confiditote, nam omnis frater omnino supplantat, et omnis amicus cum detractione ambulat. Ik wil het nog eens herhalen, want het is een allerbelangrijkste plaats. Een iegelijk hoede zich voor zijn vriend en niemand vertrouwe zijn broeder, want er is geen broeder zonder bedrog noch een vriend zonder valschheid. O, welk een goddelijk woord! Welk een goddelijk onderwerp! Welk een goddelijke uitspraak! Wat mijn verontwaardiging het meest gaande maakt, is dat als er een op heeterdaad betrapt wordt, hij zegt dat het een aardigheid, een grap was. Het is letterlijk de geschiedenis van Abner en Joab. Laat de jongelingen spelen! zei die nobele veldheer en als wij in de Heilige Schrift opslaan waarin dit spel nu bestond, zien wij dat vier en twintig onverschrokken jongelingen elkaar bij de haren grepen en, elkaar het hart doorborend, allen dood neervielen. Wat dunkt u van zulke dwaasheden, van zulke geestigheden, van zulke spelletjes? ‘Heusch ik deed het maar voor de grap’ en weg is de vriendschap; ‘heusch ik deed het maar om eens te probeeren’ en een kapitaal is naar de maan; ‘heusch het was maar spel’ en een mensch schiet er het leven bij in. Maar zij weten met wie zij te doen hebben, zij weten wat voor | |
[pagina 272]
| |
vleesch zij in de kuip hebben. Een slang beklaagde zich erover dat iedereen op haar trapte, en JupiterGa naar voetnoot1) antwoordde haar: Dat verwondert me niet, als je ze ook niet bijt! Als de slangen beten, zouden misschien niet zoovelen ze aandurven. Een kwartel hupte op den rug van een schaapGa naar voetnoot2) en toen men hem vroeg waarom hij dat niet bij den waakhond deed, antwoordde hij dat de eerste blaatte en de laatste beet. Als de waakhond den kwartel die hem hinderde, beet en niet het spelletje duldde zooals het schaap, zou de eerlijkheid meer gerespecteerd en de trouwhartigheid meer geëerd zijn. Te Napels bracht iemand eens aan zijn vriend een slag toe, en terwijl hij hem tegen het voorhoofd sloeg verzekerde hij dat hij het maar voor de grap deed; de slag deed den vriend pijn en terwijl hij hem met zijn degen doorstak, verklaarde hij dat hij hem maar in scherts doodde. Een aardig geval van het ‘leer om leer’ (aldus de Thesaurus) was dat van den hofnar van Mantua die, toen de hertog hem beval zijn eigen paard den staart af te snijden, dat van den hertog de lippen afsneed, zeggende dat hij het niet uit wraak deed maar opdat het beter de tanden kon laten zien en beter kon lachen om het zijne dat geen staart meer had. Als men dengene die ons voor de grap kwetst, in scherts doodde en dengene die uit aardigheid onze staarten afsnijdt, uit gekheid de lippen afsneed, geloof ik zeker dat er in onze bijeenkomsten meer staarten en minder wonden, meer edele en minder brutale handelingen, meer beleefdheden en minder onbeschaamdheden zouden voorkomen. Wijsgeer: AgesilausGa naar voetnoot3) was getuige van de pijniging die een misdadiger standvastig doorstond om zijn schuld niet te bekennen, en riep de wijze woorden: O, ongelukkige die uw moed aanwendt voor zulk een slechte zaak! Hetzelfde kon men meen ik zeggen tot al deze ongelukkigen die zooveel inspanning nutteloos aanwenden: O te miserum qui in rebus malis tam fortis es. Het was mij wel bekend dat de weg der deugd moeilijk is, en daarom stond er ook op het schild van Achilles een berg afgebeeld, die in hoogte met de sterren scheen te willen wedijveren. Waar XenophonGa naar voetnoot4) Hercules laat kiezen tusschen twee wegen, | |
[pagina 273]
| |
den een over rozen, den ander onbegaanbaar, geven de geleerden de verklaring dat die met de bloemen die van de ondeugd en de ruwe die van de deugd is. HesiodusGa naar voetnoot1) zette het smalle pad der deugd naast den breeden weg der ondeugd en beweerde dat de goden het eerste met rivieren van zweet hadden afgebakend, At virtutis iter sudore Dii obvallaruntGa naar voetnoot2). Maar nu leer ik uit uw woorden dat niet alleen de weg van de deugd moeilijk is, doch dat die der ondeugd nog moeilijker is. Misschien is het geval wel, dat waar wij in een tijd leven dat de ondeugd langs zooveel wegen probeert het uiterlijk der deugd voor zich op te eischen, ze nu ook beide wegen opeischt. Koopman: Ik ben zoo versteld door wat gij ons geschilderd hebt, dat ik bijna met stomheid geslagen ben van verbijstering. Nabals hart veranderde van smart in een steen en evenzoo is, volgens de dichters, Niobe van smart in steen veranderd; daarom moet gij u er niet over verwonderen, indien ik een stom beeld gelijk werd van verbazing, gelijk zij van ontsteltenis in stomme beelden zijn veranderd; maar als de geschiedenis verhaalt van een stomme die van schrik zijn spraak terugkreeg, schijnt ze daardoor de mogelijkheid open te laten voor het wonder, dat men een prater van schrik zou zien verstommen. Alleen verzoeken wij u als belooning voor het stilzwijgen waarmee wij u hebben aangehoord, ons te vertellen hoe het kwam dat de acties zoo ongehoord daalden en in zoo'n korten tijd zulk een vreeselijke katastrofe teweegbrachten. Actionist: Dat wil ik graag doen, en opdat gij kalmer kunt luisteren naar wat ik te vertellen heb, moet gij weten dat ze alweer van 365 waarop ze stonden, op 465 zijn gekomen en blijven staan. Maar let eens op hoeveel strikken de duivel spande om de liefhebbers te vangen; er was geen haak die hij niet uitstak om ze vast te grijpen, geen net dat hij niet uitzette om hen te vangen. Om Achab te overreden bood Satan zijn diensten aan God aan om de profeten valsche voorspellingen te laten doen; dezelfde geest moet hier opgestaan zijn om zóóveel valsche profeten te verwekken, dat er weinig waren die geen triomfen voorspelden, en nog minder die geen tragedies te beweenen hadden. De duivel zeide in het Boek Job tot God dat | |
[pagina 274]
| |
hij de gansche aarde was doorgegaan, en ik geloof dat hij in deze onheilvolle ondernemingen aarde en zee is rondgegaan opdat ons van deze beide kanten tijdingen zouden bereiken om ons te misleiden en ingevingen om ons te verderven. Van den landkant niets dan vrede, rust en veiligheid, overvloed van geld aan de Beurs, plaatselijk groot krediet, goede verwachtingen van de retourvloot, groote ondernemingsgeest bij de kooplieden een mooi leger, beroemde aanvoerders, waardevolle tijdingen, onschatbare inlichtingen en berichten, sterke legers, een geweldige vloot, voordeelige bondgenootschappen, kortom niet het minste te duchten, niet de geringste schok, geen wolkje en geen schaduwtje. Van den zeekant een brief (aangebracht door een Fransch schip) van den Gouverneur dien de Compagnie aan de Kaap de Goede Hoop heeft, met bericht dat alles in Indië geheel naar wensch gaat en dat de schepen er met een prachtige retourlading zijn binnengeloopen, wat sommigen daaraan toeschreven dat de handel van ons land op China geopend is, anderen aan de ontdekking van nieuwe mijnen en allen aan de rijke oogsten en aan de goede omstandigheden van den inkoop, zoodat men algemeen buitengewone dingen, ja wonderen verwachtte. Slechts ééne omstandigheid wierp een schaduw op die heerlijkheid, al deed zij ze niet te niet, namelijk het bericht dat een van de rijkst geladen schepen van de vloot van de Kaap naar Batavia was teruggekeerd omdat het niet in staat geacht werd de reis voort te zetten; maar deze schaduw werd verjaagd door de verwachting dat het nog wel mee zou komen met de ‘Naa Schepen’, dat zijn twee of drie kleine schepen die een maand ongeveer na de eerste (die wij het Eerste Eskader noemen) van Batavia vertrekken en gewoonlijk ongeveer vier ton aan waarde meebrengen en tevens de boeken, rekeningen en balansen uit Indië, die hier als leiddraad moeten dienen bij de besluiten en voorstellen. Daarna kwam er, enkele dagen voor de aankomst van het eerste eskader, een stellig bericht dat het op een zandbankzat, natuurlijk buiten gevaar, en dat het schip, waarvan men vreesde dat het dit jaar niet zou komen, er bij was. De geest van Achab en den Satan uit Job begon krachtiger te werken met dit bericht dat zoo gunstig voor de liefhebberij en zoo belangrijk voor de winstuitkeering was; zoodat men den belanghebbende voor gek hield, die niet gek van blijdschap leek, | |
[pagina 275]
| |
en voor verblind en een doodsvijand van zijn belang dengene die een partij durfde verkoopen, alsof zulk een durf waanzin, driestheid en heiligschennis was. De schepen kwamen behouden aan, de Bewindhebbers lazen enkele brieven en toen het bekend werd dat de lading (volgens het ginds bestede geld dat wij Inkoop noemen) niet meer dan vier en dertig ton waard was, terwijl het vorige jaar voor vijftig ton was aangevoerd, begon de overmoed in te zakken, verdween de courage en zonk het optimisme. Maar de catastrophe zou nooit zoo groot geweest zijn indien zij niet zelfs de contramineurs aan de zijde der liefhebbers had aangetroffen; want, beducht voor de prachtige vooruitzichten, hadden zij de vijandelijke kogels niet ongewapend durven afwachten, zoodat zij, indien zij veel verkocht hadden, toen de acties bij den eersten schok 20% daalden, hun winst hadden kunnen binnenhalen, de partijen hadden kunnen koopen, waardoor de daling niet zoo hevig zou geweest zijn; maar daar sommigen wilden verkoopen om niet méér te verliezen, anderen om niet te verliezen, en weer anderen om te winnen, verkochten allen en verloren allen den moed. Zij die verplicht waren te ontvangen, verkochten om dat, waartoe zij verplicht waren, te kunnen ontvangen; zij die de partijen als panden in handen hadden, verkochten ze omdat ze reeds geen hoogere waarde meer hadden dan wat zij op die partijen gegeven hadden; die gekocht hadden, verkochten wat zij hadden, om niet méér te verliezen en zij verkochten nog meer om hun verlies goed te maken; zij die verkocht hadden (maar die waren zeldzaam) zagen, in hun begeerte naar winst, het beloofde land voor zich en trachtten de actiesGa naar voetnoot1) nog meer omlaag te drukken om met des te meer intensiteitGa naar voetnoot1) van hun geluk te profiteeren; tenslotte ging men met de acties rond om, als om een aalmoes, te bedelen dat men ze zou koopen, en er ontstond zoo'n paniek, zoo'n verdwazing, zoo'n onbegrijpelijke angst dat het scheen alsof hemel en aarde in elkaar zouden vallen. De storm begon wat te bedaren toen de verdere brieven gelezen werden, waaruit bleek dat deze retourlading zóó buitengewoon was dat de vier en dertig ton evenveel zouden opleveren als de vijftig van het vorige jaar, doch toen sloten de contramineurs zich aaneen en strooiden opdat de liefhebbers niet wederom moed zouden vatten, het gerucht | |
[pagina 276]
| |
rond dat er oorlog was uitgebroken, dat zij zulke geweldige en zóó geheime maatregelen hadden opgemerkt, dat de oorlog moest komen, en dat in dat geval onvermijdelijk de belastingen en oorlogslasten zich op elkaar zouden stapelen en dat Europa vervuld zou worden van ellende, gruwelen en rampen. Zij die reeds eenig vermoeden van dit snoode plan hadden, stonden onthutst; de contramineurs werden meesters van de koersen en wel in die mate dat zij, naar ik vermoed, alleen opdat geen algemeene staking van betaling zou intreden en zij nog van enkelen zouden kunnen ontvangen, niet tot levering van acties overgingen; daardoor ontstond de treurige toestand dien ik u schetste, waarbij sommigen, die men als steunpilaren beschouwde, zich op Frederik beriepen en de waarheid bevestigden van het wijze woord van dengene die zegt dat men vaak als Saul uitgaat om een David op bed aan te treffen en een beeld in zijn plaats vindt, want degene dien men voor een mensch hield, blijkt een steen en dien men voor een pilaar hield blijkt maar een staak te zijn. Waar de ramp het grootst was (omdat de rechters hebben uitgemaakt dat men zich niet met Frederik behoefde te dekken om aan betalen te ontkomen daar het hier een spel of weddenschap en geen handel betrof), was in den doolhof der ducatons, want daar elke vijf honderd pond in dezen wirwar aanvankelijk drie honderd en later vijf honderd gulden verschilde, deden zich allerlei soorten van mogelijkheden en finesses voor; er waren er die alles eerlijk betaalden, er waren er die wel konden, doch alleen voor hun fatsoen een gedeelte betaalden, er waren er die toen zij zagen dat die handel ineens gedaan was (want er wordt nu absoluut niet meer over gesproken), niets betaalden uit onwil, er waren er ook die niets betaalden uit onmacht, er waren er die niet betaalden omdat er niet aan hen betaald werd, want hun krachten waren niet toereikend om het tekortschieten van anderen goed te maken, en er waren er ook die er een eer in stelden niet te betalen en er zich op beroemden dat zij niet betaald hadden, met zoo'n verfoeilijke brutaliteit dat zij munten van klei maakten om daarmee hun crediteuren te gaan bespotten, hoewel men, indien dit geestigheid in plaats van onbeschoftheid was geweest, het aldus op had kunnen vatten, dat zij, daar de mensch stof der aarde is en zij niets hadden om te betalen, tenminste hun eigen wezen dat | |
[pagina 277]
| |
stof is, aandroegen en aldus hun persoon als offer aanboden, omdat zij geen andere offers aan de dankbaarheid konden wijden. Ziet eens hoe schoon deze strijd is afgebeeld in een zegevierenden slag dien de Heilige Schrift ons schildert. Gideon zonderde drie honderd mannen uit het leger af, verdeelde hen in drie groepen en gaf elk hunner een aarden kruik, een fakkel en een bazuin opdat zij, de lichten in de kruiken verbergend zoo lang zij den vijand niet zagen, die kruiken zouden breken zoodra zij hem zouden zien en dan eenparig op de bazuinen blazen. Welnu, de retourvloot was schitterend wat betreft de opbrengst, maar het licht was door een aarden omhulsel verborgen; daar men de waarde der goederen niet wist en alleen de bedragen van den inkoop, was de schittering verborgen en toonden de stoutmoedigen dus (zooals ik u aangaf) alleen de aarden kruiken. De laatste brieven kwamen in, men vernam hoe waardevol de lading was, de kruiken braken, het licht vertoonde zich, maar op hetzelfde oogenblik staken de contramineurs de trompet, schreeuwend dat er oorlog was, en zij brulden zoo geweldig dat de tegenpartij ontstelde van het galmen en dat de eersten beelden ter eere van hun dapperheid konden oprichten vervaardigd uit het brons van hun trompetten. Dat deze beulen der acties niet alleen als werkelijk voorstelden wat nog werkelijkheid moest worden, maar dat zij ook als werkelijk voorstelden wat nog werkelijkheid zou kunnen worden, ja het is verschrikkelijk! De staf van Aäron, in een slang veranderd, verslond de slangen der magiërs en de Schrift zegt bij dit wonder, dat de staf van Aäron de andere staven opat. Indien hij op dat oogenblik een slang en geen staf was, waarom noemt de Heilige Schrift hem dan staf en niet slang? Omdat die slang weer een staf moest worden, betoogt de beroemde Vieyra. Hetzelfde gebeurde bij de contramineurs met den oorlog, voeg ik er zuchtend aan toe; want voorziende dat er eens oorlog moest komen in deze Gewesten, was het vermoeden dat die eens moest komen, hun voldoende om te verzekeren dat hij er al was; zoodat dit mij niet doet ontstellen; wat mij ten zeerste verbaast, is het volgende. David wilde drinken uit den put te Bethlehem; drie moedige aanvoerders sprongen er in met levensgevaar en brachten hem water, maar de edele vorst weigerde het te proeven en wijdde het aan God, want water dat bloed | |
[pagina 278]
| |
had kunnen zijn van zijn dienaren, kwam aan zijn vroom gemoed reeds als bloed voor en hij had zijn dienaren te lief om als een tiran hun bloed te willen drinken, en was te godvreezend om tegen Gods gebod bloed te drinken. Zoodat dit voelen aankomen van de dingen nog sterker is dan het geval van den staf van Aäron, want niet alleen hield hij het water voor bloed, omdat, evenals de slang weer staf zou worden, het water bloed zou worden, maar in de overweging alleen dat het het had kunnen worden, behandelde hij het alsof het al bloed was. Toegepast op den oorlog van onze contramineurs, meenden zij niet alleen dat de slang al staf was omdat ze staf moest worden, maar verbeeldden zij zich zelfs dat het water al bloed was, alleen omdat het wel eens bloed had kunnen worden; niet alleen verzekerden zij dat wij al oorlog hadden omdat wij oorlog zouden krijgen, maar zelfs beweerden zij dat wij hem al hadden, alleen maar op grond van de mogelijkheid dat wij hem zouden kunnen krijgen. Sommigen verontschuldigden zich met meer sofistische dan gegronde redenen, door hun slechtheid als slimheid aan den man te brengen, want ze zeiden dat zij niet betaalden omdat zij anderen niet zagen betalen, en dat het nobel was met de anderen mede te lijden en zich niet te verhoovaardigen met een voorrecht noch gevrijwaard te blijven door een uitzonderingspositie. De vrienden van Job waren vorsten en zij scheurden hunne kleederen toen zij zagen dat hun vriend dat ook had gedaan, omdat nobele harten bedroefd zijn met de bedroefden, treuren met de treurenden, in wanhoop hun kleederen scheuren als zij hun vrienden hun kleederen zien scheuren, en de leerlingen van Plato navolgen, die krom wisten te loopen omdat Plato krom was, en die van Aristoteles welke al hun best deden om te stotteren omdat Aristoteles dat deed, mank loopen evenals de ministers in Ethiopië omdat hun koningen mank waren, zich éénoogig houden evenals de onderdanen van Antigonus omdat hun vorst maar één oog had, en blind gelijk de hovelingen van Dionysius omdat hun heerscher blind wasGa naar voetnoot1). Pest, hongersnood of oorlog mocht David voor God als straf kiezen; en oorlog en honger verwerpend koos hij de pest. Waarom? Was hij niet veiliger | |
[pagina 279]
| |
in den oorlog, waar de koning het best beschermd wordt, of in hongersnood, daar de koning in de eerste plaats in aanmerking komt voor voorziening met levensmiddelen? Ja, en juist daarom wilde hij in zijn wijsheid noch den hongersnood kiezen, waaraan hij door zijn macht kon ontkomen, noch den oorlog, dien hij door zijn dapperheid te boven kon komen; dat de pest kome, zal David gezegd hebben, waarbij ik even groot gevaar loop als mijn onderdanen, want harten die niet willen lijden wat de andere lijden, en niet weenen wanneer de rest weent, zijn noch medelijdend noch flink, doch wel zeer egoïstisch. Anderen (liever klagend dan van spitsvondigheden gebruik makend) verklaarden dat zij hun betalingen niet staakten uit trouweloosheid doch door den nood gedwongen, dat er geen vergrijp is waartoe de nood niet dwingt, en geen misdaad die daardoor niet wordt uitgelokt. In de benauwdheid verbond David zich met Abimelech, waarna hij zoo'n reeks van misdaden beging, dat wie ze hoort of leest, er versteld van staat: hij at van het gewijde brood, loog toen hij zeide van Saul te komen, nam het zwaard dat hij Gode als trofee gewijd had, verborg de waarheid voor een priester, waardoor zijn bedrog nog zondiger werd, misleidde een vriend, verwoestte een stad en veroorzaakte den dood van zóóveel onschuldigen dat de Wreedheid zelf erdoor vermurwd en de Haat erdoor verteederd werd. Sanherib legde Hizkia een schatting op van drie honderd talenten zilver en dertig talenten goud, en om die te voldoen, verhaalt de Heilige Schrift, nam de wanhopige koning het goud van de poorten en pilaren des tempels; en daar onze ongelukkige spelers weten, dat Sanherib na deze uiterste vernedering toch nog Tarta en Rabsake zond om Hizkia met beleedigingen en bedreigingen te overladen, roepen zij dat het grootste ongeluk dàt is dat, nadat zij getracht hebben te geven wat zij hebben evenals Hizkia (en ook misschien door het van deuren, pilaren en tempels te halen), de onverbiddelijke Sanheribs nog Rabsake's en Tarta's op hen afsturen om hen uit te schelden en te vernederen. Steeds heb ik mij er slecht mee kunnen vereenigen dat de vrome aartsvaders in oogenblikken van gevaar hun vrouwen verzochten te zeggen dat zij hun zusters waren. Wat zien Abraham en Izaac toch in de ééne benaming meer dan in de andere, dat ze in gevaarlijke oogenblikken hun vrouwen zusters noemen? Is het niet monster- | |
[pagina 280]
| |
achtig (al is het voor den schijn) te zeggen dat een zuster onze echtgenoote is? Zou het niet beter zijn, haar een geoorloofden, minder kwetsenden naam te geven, die èn haar van gevaren bevrijden èn tegelijk geen verkeerde ideeën opwekken zou? Neen, want om ons te beduiden tot welke uitersten de nood ons kan brengen, brengen zij ons op het idee van bloedschande om ons te waarschuwen dat de nood ons zelfs tot het onmogelijke kan brengen. De makkers van Jonas wierpen in den storm alles over boord wat zij hadden, maar wat kon Jonas, die niets had, in den storm over boord werpen? Als er Jonassen zijn die alleen hun lichaam en hun schuld hebben, wat moeten die dan opofferen in het noodweer? Wat Jonas offerde: het lichaam zelf. Het is gemakkelijk aan te raden, maar moeilijk uit te voeren. Daarbij komt, dat Jonas niets vrijwillig offerde: in doodsnood wierp men hem in de golven, want wie niets heeft om te geven, kan ook niet geven wat hij niet heeft. Zij, die het zeer nauw nemen, zullen beweren dat Jonas als hij niet tegen den storm kon, zich maar niet op zee had moeten wagen, waarop deze ongelukkige Jonassen kunnen antwoorden dat zij in hun nood en armoede het schip aantroffen dat naar Tarsis voer (vanwaar Salomo zijn goud kreeg), en niet anders konden doen dan aan boord gaan en probeeren of het geluk hen met het goud wilde begunstigen. Maar verondersteld, dat onze Jonas zoo eerlijk was dat hij zijn eenige lichaam zou willen geven en zich zou willen offeren om aan de schande te ontkomen, zouden de walvisschen die op de loer liggen om hem op te slokken, dan ook gelijk zijn aan die welke den profeet op het strand uitspuwde? Het antwoord is niet moeilijk: Rabsake's en Tarta's immers zullen op hem loeren om hem zoo toe te takelen, dat hij slechts als zand weer aanspoelt. Aäron's staf botte uit en werd in een oogwenk met bladeren, schoone bloesems en rijke vruchten overdekt, wat deze wonderbaarlijke staf wel verdiend had. Immers wat deed hij? Wat? In Egypte zich veranderen in een slang om de slangen der magiërs te verslinden, en in de woestijn water uit de rots doen stroomen. Maar dat alles waren wonderen, niet waar? Ja; hoe willen dan deze Aärons dat hun staf, die geen goddelijke kracht heeft, zulke wonderen doet? Waarom verwonderen deze Aarons zich dan als zij zien dat de rotsen hun geen water | |
[pagina 281]
| |
opleverenGa naar voetnoot1)? Zien zij niet dat het slechts steenen zijn? Bemerken zij niet dat het maar klippen zijn? Is het dan wel te verwonderen dat zij geen stroomen van helder water doen ontspringen? Op zijn hoogst zouden zij, indien men er tegen sloeg, geschreeuw, geweeklaag en echo's voortbrengen; zoo hunne staven zich met schoone amandelbloesems tooien, wensch ik hun veel geluk met hun bloei en God geve dat zij ze eens zóó overladen met vruchten mogen aanschouwen dat ze van staven boomen worden; maar mochten ze in slangen veranderen, die gif spuwen, laat het dan zijn tegen de magiërs; maar tegenover ongelukkigen die, omdat zij noch magiërs noch toovenaars zijn, hun ongeluk niet konden voorspellen, waarvoor dienen daar vergiften, toorn en boosheid? Ruth deelde wat zij overhield met haar schoonmoeder; doch wie niets van zijn maal overhoudt, wat zal die met een ander deelen? Ah! maar de oorspronkelijke Hebreeuwsche tekst zegt niet dat Ruth aan Naomi gaf van wat zij overhad, maar van wat zij zorgde over te hebben. Goed! maar wie niets kan overhouden, wat zal die geven? Ruth beteekent ‘beving’, en indien de beving geen schaamte en angst geeft, om weg te loopen, zou ik niet weten wat dan wel. Nathan veroordeelde David omdat hij het evenbeeld was van den rijke die het schaap van den arme geroofd had, maar indien David de arme zou zijn die noodgedwongen het schaap niet betaalde dat hij den rijke schuldig was, en indien hij het geroofd had niet om het aan een vreemdeling voor te zetten zooals in de gelijkenis, maar om het op te eten: wat zou de profeet in dat geval doen? Ik geloof dat Natan hem niet zou veroordeelen, doch dat diezelfde Natan hem zou vrijspreken. Op een nacht kwamen eenige dieven een arme bestelen en deze, wakker geworden door het gerucht, zei even bedroefd als geestig: Het zou wel heel vreemd zijn als jullie in dit huis vonden wat de huisheer zelf er niet kan vinden. Als de arme in zijn woning niets heeft, wie zal dan zoo dwaas zijn om in die woning te willen vinden wat de | |
[pagina 282]
| |
arme er zelf niet kan vinden? God zond den zondaar de lepra op drie plaatsen, opdat, voordat hij tot de straf zelf naderde, de aankondiging ervan hem tot leering zou strekken: eerst op den wand, dan in zijn kleederen, tenslotte op zijn lichaam. Maar dat men, als de lepra het lichaam terstond aantast, den ongelukkige wil dwingen de kleeren af te geven, zoodat hij naakt tusschen vier muren blijft, dat houd ik niet voor billijk, noch voor rationeel, noch voor mogelijk. Jozef kon niet doen wat zijn meesteres van hem verlangde, zoodat hij haar moest weigeren wat zij verlangde. Indien men alle Jozefs die niet geven wat zij niet kunnen geven, bij den mantel greep om hen naakt te laten staan, zouden deze niet eens meer behoeven te vluchten gelijk de kuische Jozef; zij zouden ermee kunnen volstaan den mantel als onderpand achter te laten voor wat er van hen verlangd wordt, en zoolang zij niet méér kunnen doen, hun nood te bemantelen opdat men wete dat zij dat wat zij zouden willen doen, niet doen omdat zij niet kunnen, en niet omdat zij dat, wat zij doen, willen doen. Maar diezelfde Jozef die niet deed wat zijn meesteres hem vroeg omdat hij dat niet kon doen, deed veel meer dan hij moest doen, toen hij het wel kon, tegenover zijn broeders die in Egypte waren gekomen. Laten degenen die iets van deze JozefsGa naar voetnoot1) wenschen, zorgen dat zij niet verkocht worden, dat zij uit den put, den kerker en de vervolging geraken, en misschien vinden zij wanneer zij daar het minst op verdacht zijnGa naar voetnoot2), het geschenk wel op tafel en het zilver in de zakken. Gij herinnert u nog wel, dat ik u in de eerste samenspraak die wij hielden, zeide, dat de handel waarover ik het heb, raadselachtig is; welnu, ziet maar eens hoe al wat zich in de huidige wanorde in dezen handel voordoet, in een raadsel is samengevat. Samson gaf den Philistijnen een raadsel op van den volgenden inhoud: Spijze ging uit van den eter en zoetigheid ging uit van den sterke. De prijs, door den winnaar te ontvangen en door den verliezer te betalen, bestond uit dertig fijne gewaden en dertig sidonische doeken, wat sommigen beschouwen als lakens, anderen als gordijnen. De Philistijnen, verdrietig omdat zij de oplossing niet kunnen vinden, overreden de vrouw van Samson hem door | |
[pagina 283]
| |
liefkoozingen ertoe te brengen het aan haar uit te leggen. De trouwelooze slaagt daarin, zij deelt het mee aan haar vrienden; dezen roepen Samson en om hem te kennen te geven dat zij de oplossing gevonden hebben, zeggen zij hem dat er niets sterker is dan de leeuw en niets zoeter dan de honing. Toen Samson zag dat hij de weddenschap verloren had, ook al begreep hij het verraad waardoor hij had verloren, ging hij naar Askelon, overviel de Philistijnen en ontnam hun dertig fijne gewaden en dertig sidonische doeken, maar hij gaf dengenen die het raadsel opgelost hadden, de dertig sidonische doeken niet, doch alleen de dertig fijne gewaden. De acties daalden den eersten dag van de catastrophe 30% en op den tweeden nog 30%; zoo is dus ten eerste de prijs van het raadsel hier toepasselijk, namelijk dat het tweemaal 30 is. Wie is hier Samson, welke naam ‘zon’ beteekent? De liefhebbers, die steeds de glorie van het vaderland beoogen. Wie zijn de Philistijnen, wier naam beteekent ‘de zich in het stof wentelenden’? De contramineurs, die er duidelijk op uit zijn dat alles tot stof, gruis en asch gemaakt wordt. Wat stelt het raadsel zelf voor? Den actiënhandel, want alle geluk bestaat er in raden of niet raden. Wie is de vrouw die de oplossing verschaft? De Fortuin, die men om haar wispelturigheid algemeen als een vrouw schilderde. De contramineurs mogen zich dus wel gelukkig prijzen dat ze de Fortuin op hun hand hadden, die hun het raadsel verklaarde, daardoor immers behaalden zij den prijs. En wat wonnen zij? Lakens, gordijnen en kleederen, die de Heilige Schrift Halisot noemt, afgeleid van het woord Halas en dat volgens de bewering van den geleerden Pomez beteekent: hij die verandert, die in zijn verplichtingen te kort schiet, die zich ruïneert. God bepaalde dat een laken, aan den priester gebracht, een toetssteen der eer zou zijn; zoo was dus het eerste wat zij wonnen, het laken waarin de eer van velen begraven werd. Verder wonnen zij de gordijnen van het sombere tooneel waarop deze tragedie zich afspeelde, waarbij velen achter de schermen blijven omdat zij van de hun toebedeelde rol niets kunnen maken. Tenslotte Wonnen zij den ondergang der machtigsten, de verandering der standvastigsten en het in gebreke blijven van de meest nauwgezetten. Maar wat konden de arme liefhebbers doen toen zij zich door de Fortuin verkocht zagen en zonder evenals Samson datgene te | |
[pagina 284]
| |
bezitten waarmee zij hun verlies konden betalen? Hetzelfde doen als Samson? Den een gaan berooven om een ander te betalen? Neen, zij dedenbeter: zij gaven niet wat zij niet hadden, maar ook niet wat zij roofden, want het is minder slecht niet te betalen wat men schuldig is, dan te gaan stelen wat men schuldig is; want hij die niet betaalt wat hij niet betalen kan, schijnt alleen te stelen wat hij niet geeft, maar hij die steelt om te betalen toont duidelijk een dief te zijn. Samson beloofde dertig fijne gewaden en dertig sidonische doeken en van wat hij stal betaalde hij den Philistijnen nog maar de dertig gewaden; gaat er maar op uit om te stelen, om dan nog niet meer dan de helft van het verschuldigde te betalen, en ge zult een dubbelen roof en een dubbel misdrijf begaan, want als ik niet steel om alles te kunnen betalen, zondig ik één keer, maar indien ik niet alles betaal met dat wat ik steel, zondig ik twee keer, eens door dat ik steel, en nog eens door dat ik in de schuld blijf. De Philistijnen, door de uitdaging in de knel geraakt, bedienen zich op den zevenden dag van de vrouw om de oplossing te krijgen en het is merkwaardig hoe zij haar overreden. Zij zeggen niet tot haar: Vraag aan uw man dat hij u het raadsel verklaart, maar dat hij het ons verklaart, et explicet nobisGa naar voetnoot1). Ik begrijp dat niet; als zij bedoelden dat Samson het aan haar zou verklaren en dan zij weer aan hen, waarom zeggen zij haar dan dat zij hem moet vragen dat hij het aan hen verklaart en niet aan haar? Omdat - zoo luidt een moderne verklaring - zij zóó in het nauw gedreven waren en zóózeer wanhoopten aan de overwinning dat zij al niet meer dachten aan winnen, doch reeds tevreden waren met niet te verliezen; en daarom vroegen zij de vrouw niet om achter de verklaring te komen, om die dan aan hen over te brengen, maar om van haar echtgenoot gedaan te krijgen dat hij hun de oplossing kwijt zou schelden en opdat, als hij die aan hen verklaard zou hebben, beide partijen van de weddenschap af zouden zijn. Let nu eens op hoe de vergelijking tot in de finesses opgaat. Dat raadsel van Samson was wel het zonderlingste dat er ooit in de wereld geweest is, want bij de gewone raadsels kan degene die het oplost, alleen winnen en niet verliezen en verliest degene die het opgeeft en wint niet, maar in het onder- | |
[pagina 285]
| |
havige geval verloor en won zoowel degene die het oploste, als degene die het opgaf. Daarom koos ik dit raadsel als symbool van het onze, omdat in beiden zoowel de Samsons verloren en wonnen als de Philistijnen wonnen en verloren. De contramineurs waren immers evenzeer in het nauw gedreven als de Philistijnen door het raadsel, en zóó voorbereid op verlies en ondergang dat zij niet eens aan de Fortuin (zooals de Philistijnen aan de vrouw) vroegen om hun de oplossing aan de hand te doen om zoo de prijzen te winnen, maar dat de Samsons zelf die aan hen zouden verklaren, om althans geen verlies te lijden; zij zouden er al mee tevreden zijn geweest als men tot een accoord was gekomen en ieder het zijne had behouden, ware de Fortuin hun niet zóó gunstig geweest (zooals de vrouw het den Philistijnen was) dat ze hun veel meer te beurt deed vallen dan zij berekend hadden, en veel meer aanbood dan zij begeerd hadden; immers zij brachten hun tegenstanders in zoo'n deerniswaardigen toestand dat dezen òf als Samson moesten gaan stelen om hun schuld te betalen òf, zoo zij niet wilden stelen, in gebreke moesten blijven. Doch wie was deze Samson die niet betaalde wat hij verloor? Een krachtig held die toen men hem de handen met nieuwe touwen bond, zich kloek van die banden bevrijdde en de knoopen als ware het vlas, verbrak, een stoutmoedige Hercules, die toen men de poorten der stad sloot om hem te vangen, de poorten in machtigen toorn uit haar hengsels lichtte. Welnu, indien iemand die de boeien kan breken en de poorten op zijn rug kan dragen, terwille van een raadsel niet meer dan de helft van zijn schuld betaalt al steelt hij ook, is het dan te verwonderen dat iemand niet betaalt, die door het ongeluk binnen de poorten wordt gevangen en die door open poorten zijn ongeluk tegemoet is geloopen, en wiens handen door den schrik dermate gebonden zijn dat hij noch het zwaard van Alexander heeft om den knoop door te hakken, noch, evenmin als Absalon, den moed om den strik door te snijden? Samson verloor de kleederen en daarom juist ging hij ze stelen. Want dat een mensch, als hij verliest, zijn kleeren geeft en naakt blijft staan, dat durft zelfs een Samson niet te doen, noch durft een Philistijn het voor te stellen. Het raadsel van Samson had twee deelen en naar mijn bevinden hebben de Philistijnen slechts één van de twee op- | |
[pagina 286]
| |
gelost; het raadsel was: spijze ging uit van den eter en zoetigheid ging uit van den sterke, en zij letten slechts op de laatste bijzonderheid en antwoordden dat er niets sterker was dan de leeuw en niets zoeter dan honing. Evenzoo had het raadsel van onze Samsons twee deelen, en ook onze Philistijnen hadden niet meer dan één van de twee deelen geraden, met dit verschil dat de eersten raadden wie de sterke was waar het zoete uitging, en dat de laatsten raadden wie de eter was waaruit spijze ging. Het eerste deel dat zij hier moesten raden, betrof den Staat en den oorlog, het tweede betrof de Compagnie en de retourvloot; zij voorspelden den oorlog dien wij thans hebben, en het schijnt dat zij gelijk hebben wat betreft dat uit den eter spijze uitgaat en uit den verslinder prooi; maar daar het tweede gedeelte niet overeenkwam met het raadsel van Samson, verwondert het mij niet dat zij het niet konden raden, want Samson zei dat zoetigheid uitging van den sterke, en daar men ondervonden had dat uit het zoet van zoo'n schoone retourvloot het bittere voortkwam van den eersten angst, den eersten schrik, de eerste dalingen, konden zij kwalijk tot de oplossing komen dat uit het zoete het bittere zou voortkomen. Wel bestond er een voorbeeld van, dat uit het sterke het zoete voortkomt, namelijk de rots in de woestijn, en dat, waarvan reeds een voorbeeld bestaat, is niet zoo moeilijk, maar daar er geen voorbeeld bestond dat gal uit honing voortkomt, konden zij niet op den inval komen dat uit den honing de gal moest voortkomen. Dit is alles, vrienden, wat ik u kan zeggen over deze catastrophen, al is het maar een klein gedeelte van wat erover zou kunnen worden gezegd. Alexander, koning der Ferreeën, werd verteederd door de opvoering van de tragedie van EropeGa naar voetnoot1), en ik kan mij niet indenken dat er een hart kan bestaan al was het van brons, dat onze tragedie met drooge oogen zou kunnen bijwonen. De door AmuliusGa naar voetnoot2) geschilderde Pallas zag iedereen aan, van welken kant men er ook naar keek; de door de zonen van AntermusGa naar voetnoot3) gebeeldhouwde Diana zag er droevig uit voor degenen die binnentraden en vroolijk voor hen die weggingen, maar de acties die wèl geweest zijn als die Pallas, hebben zich | |
[pagina 287]
| |
niet gedragen als deze Diana; zij keken wel iedereen aan, maar ze lieten een vroolijk gelaat zien bij het binnentreden, en bewaarden het droevige voor het heengaan. Ik dacht wel dat zooveel gelach op groot geweeklaag moest uitloopen, immers Servius verhaalt van Solonius dat, toen hem op den dag van zijn triomftocht in Rome een lachend zoontje werd geboren, dit voor een somber voorteeken werd gehouden. Desiderius - wat beteekent Begeerte - was de laatste koning der Longobarden en Tulius van Turijn merkt scherpzinnig op, dat het logisch was, dat een koningrijk, dat met een begeerte begonnen was, met een tragische begeerte onderging. Onze spelers gingen ten onder door hebzucht omdat zij van den aanvang af op hebzucht gebouwd hadden. Het is een feit dat de Groote Willem, prins van Oranje, als zinnebeeld een mastboom nam en er als devies de woorden van Virgilius onder zette: Audaces fortuna iuvatGa naar voetnoot1), maar bij dezen boom van de Compagnie schijnt de fortuin zich niet geschikt te hebben naar de spreuk van dien onoverwinnelijken kampioen, daar wij zien dat zij inplaats van de moedigen te helpen, de stouten heeft neergeworpen. Niettegenstaande deze tegenspoeden raad ik u toch aan liefhebbers en geen contramineurs te zijn, en het is een overduidelijk teeken van de oprechtheid, waarmee ik u dit verzoek, dat ik nog liefheb wat mij vernederde, en voor goed houd wat mij ruïneerde; want gelijk HannibalGa naar voetnoot2) aan Scipio zei dat hij die geen enkel ongeluk in zijn leven had gehad, geen goeden raad kon geven, moet ik u, gezien mijn ongeluk, wel goed raden, en kijkt anders eens hoe de moed er alweer in komt en hoe de acties, die 180% gedaald waren door den angst voor oorlog, weer 100% gerezen zijn sinds men zeker wist dat er oorlog was. De contramineurs wilden het koord te veel aanhalen, maar laten zij oppassen dat het niet zoo aangehaald wordt dat het springt en hen achteruit doet springen. De Lacedaemoniërs achtervolgden volgens krijgsgebruik den vluchtende niet, want overmoed willen toonen tegenover een verslagene is geen dapperheid, doch lafheid. Eleazar doodde den olifant maar hij kwam er onder terecht en zoo werd zijn zegeteeken tegelijk zijn graf. TasiusGa naar voetnoot3) was niet te- | |
[pagina 288]
| |
vreden zijn vijand Theagenes dood te zien, en door elken nacht diens standbeeld te willen bespotten maakte hij het tenslotte tot zijn grafsteen. Stelt uzelf tevreden, onmenschelijke Tasiussen! beheerscht u, roekelooze Eleazars! beseft dat de olifanten, ook wanneer ze vallen, nog kunnen dooden en dat de Theagenessen, zelfs die van steen en ter aarde gevallen, de hun aangedane beleedigingen wrekend vergelden. Wat mij het meest verdriet, is te zien hoe het ducatonbedrog als een nachtkaars is uitgegaan, waarmee toch zoovelen fatsoenlijk en zoovelen ellendig hun brood verdienden, immers deze boom had dusdanig wortel geschoten dat niemand ooit had kunnen denken dat hij bij den eersten tegenslag zou verdorren. Een bliksemstraal sloeg één letter van Caesar'sGa naar voetnoot1) naam van zijn standbeeld weg, doch de straal die tegelijk namen, beelden, personen, vermogens en kredieten wegvaagde, kan niet beschreven worden noch begrepen, tenzij met smart en ontzetting; wel bleek dat het een goddelijke straal en een goddelijk hemelvuur was, want het verteerde evenals dat hetwelk Elias deed neerkomen, in hetzelfde oogenblik het offer, het hout, de steenen, het stof en het water. Theodorik, de tweede koning der Goten, had een standbeeld in Napels; het hoofd viel eraf en Theodorik stierf; het borststuk viel en zijn opvolger Athanarik stierf; het onderlijf viel en zijn vrouw Amalaswintha stierf; de beenen stortten ineen en Theodatus, de laatste telg van het koninklijk geslacht, stierf. Als ons beeld zoo viel, met tusschenpoozen en bij gedeelten, zou het smartelijk maar niet ondragelijk zijn; maar zoo te vallen als het beeld van Nebukadnezar met één slag en nog wel getroffen door een klein steentje: o welk een wreed lot! Maar indien het beeld op aardeGa naar voetnoot2) en op metaalGa naar voetnoot3) viel, is het geen wonder dat het viel door toedoen van foutenGa naar voetnoot3) en de kruikGa naar voetnoot2). Zeker is, dat het niet duurzaam kon zijn, omdat het geen fundament had; het was wind en het verging in wind, het was niets en werd tot niets, het was rook en ging op in rook. TheagenesGa naar voetnoot4), die krankzinnig was, werd overdrachtelijk rook genoemd; want hij lette slechts op den schijn der dingen en deed als Senecion, die schoenen en wambuizen kocht, | |
[pagina 289]
| |
al waren ze nog zoo groot, en al pasten ze niet aan zijn voeten, en die ze aandeed ook al waren ze heelemaal niet voor zijn gestalte berekend. Indien de schoenen hier niet aan deze voeten pasten en de wambuizen niet voor deze lichamen gemaakt waren, hoe sta ik dan nog verbaasd dat de planten vernield werden en alles in rook vergingGa naar voetnoot1) Een SpartaanGa naar voetnoot2) deed al zijn best om een lijk rechtop te doen staan; de omstanders lachten om zijn pogingen totdat hij zijn vergissing bemerkte en zei dat hij wel bespeurde dat er iets aan haperde, en het was nota bene de ziel die ontbrak. Indien deze handel een lijk zonder ziel is, is het geen wonder dat het lijk niet op de been kon blijven. In het jaar waarin Julius Caesar met de hulp van den wiskundige Sosigenes het wisselende maanjaar herleidde tot het vaste zonnejaar van drie honderd vijf en zestig dagen en zes uren, om de dag- en nachtsevening weer op den juisten dag te doen vallen, was het noodzakelijk (zegt het orakel van Savoye) alle tijdstippen van feesten en rouwdagen te veranderen en daar men dit jaar behalve de ingelaschte maand nog twee maanden langer liet duren, noemde men het gewoonlijk Het Jaar der Verwarring. De ducaton-actionisten hier zagen dat den eersten September de termijn van den stok afliep; zij snakten naar een tweeden Sosigenes die de seizoenen mocht veranderen, want zij wenschten dat September tot November zou kunnen duren, om te zien of de schrik niet zou overgaan en de koersen weer krachtig zouden stijgen; maar al kregen zij de verandering zelf niet gedaan, zij bereikten althans de gevolgen ervan, want dit jaar werd het Jaar der Verwarring voor zooveel ongelukkigen, dat zij eenparig toegaven dat de huidige ramp een labyrinth der labyrinthen, een verschrikking der verschrikkingen, een Verwarring der Verwarringen is. Ik staak hier mijn uiteenzetting, want de smart verduistert mijn verstand. Ik verzoek u als een geschenk der vriendschap de liefde te aanvaarden waarmee ik den vooruitgang van deze beroemde Compagnie voor u beschreven heb, die nadat eenige particuliere schepen in 1594 den weg geopend hadden, in 1602 - zooals ik u zei - werd opgericht op last van de Staten-Generaal | |
[pagina 290]
| |
om weerstand te bieden aan de moedige bedreigingen der Portugeezen en Spanjaarden en de vruchten te kunnen plukken (zooals zij tegenwoordig doet) van de verovering van zoovele rijken en van de schatplichtigheid van zoovele vorsten, wat wel de reden kan zijn dat er in het jaar van haar stichting in Zeeland een penning geslagen werd waarop een paard stond dat van het land in de zee sprong, en die tot randschrift de woorden van Juvenalis had: Non sufficit orbisGa naar voetnoot1), omdat haar moed nieuwe werelden zocht en haar fortuin haar nieuwe werelden opende. Bij het teekenen van den aardbol trekken de aardrijkskundigen als zij daar komen tot waar op heden de ontdekkingen reiken, eenige fijne stippellijnen en schrijven ze op de openruimten Terra incognitaGa naar voetnoot2). Ik twijfel niet of er zijn op onze globe nog vele verborgen knepen die ik met mijn gebrekkig vernuft niet heb kunnen ontdekken, maar ik bedien mij van de list der geografen en zoolang er geen nieuwe kolonistenGa naar voetnoot3) en Columbussen opduiken die er berichten over verstrekken, heb ik deze fijne lijntjes neergezet waarmee ik u vermaakt, en deze fijne punten waarmee ik u voorgelicht heb, in de verwachting dat gij als vrienden mijn tekortkomingen zult vergeven en als wijze mannen mijn fouten vergoelijken. Koopman: Wat mij betreft, ik ben u dankbaar voor de leering; ik heb den handel lief, doch verafschuw het spel; ik zie in, dat mijn verstand tegen dezen wirwar niet opgewassen is, want zoo de bestudeering ervan mij reeds verbijstert, denkt dan eens wat het zal geven als ik mij er werkelijk in begeef. Het kan zijn dat ik nog eens actionist word om te handelen, maar actionist te worden om te speculeeren, daartoe zal ik zeker nooit komen. Een dokter verhaalt van een timmerman, die opgewekt en rustig aan het werk zijnde, bepaalde veelbeteekenende hartkloppingen voelde, zijn gereedschappen neerlegde, een zucht slaakte, zijn werkplaats uitliep en krankzinnig was; zoo merk ik dat ik net als deze timmerman hartkloppingen krijg, zuchten slaak en de werktuigen van mijn beroep neergooi, waarom zal ik dan wachten tot ik ook nog het verstand verlies, wat mij geen andere verlichting kan geven dan dat ik mijn leed niet gevoel? | |
[pagina 291]
| |
De Thraciërs plachten zich te vermaken met een spel waarbij zij een zeis in de hand namen, hun voeten op een steenen bal zetten, en een touw om den hals hadden dat met één eind aan een balk vast zat; dan schopten zij den bal met de voeten weg en als zij niet zóó handig, koelbloedig en vlug waren dat zij in hetzelfde oogenblik het touw doorsneden, bleven zij hangen ten spot van degenen die hen zagen. Ik meen dat de kunsten die uw gauwdieven in dit spel uitdenken, als het spel van de Thraciërs zijn; ik zie de zeis, bemerk het touw, en ducht gevaar voor mijn hals en daar ik mijzelf niet zoo handig, koelbloedig en vlug acht als noodig is om het touw door te snijden, ben ik bang te blijven hangen als waarschuwend voorbeeld voor hen die mij zien, en tot spot van degenen die mij mochten aanschouwen. PliniusGa naar voetnoot1) verhaalt van zekere volken die, niet wetend wat vuur was, het in hun boezem wilden verbergen; maar als de vlammen van deze hel mij reeds zengden, waarom wilt ge dan dat ik ze in mijn boezem berg en de gloed mij verteert? HermocratesGa naar voetnoot2) benoemde zichzelf in zijn testament tot zijn erfgenaam en ik tracht hem na te volgen door mijn eigen erfgenaam te zijn; als de actionisten mijn erfdeel moeten opeten, is het maar beter dat ik het zelf opeet, want al is het niet zoo opzienbarend, er zal ook minder risico aan verbonden zijn. De ezel wilde dood zijn om bevrijd te zijn van slagen, maar daar men van zijn vel trommels maakte, kreeg hij nog meer slagen na zijn dood dan bij zijn leven. Ik kreeg één slag met de acties, en ik wil dien verdragen omdat ik niet wil zijn als de ezel die, na het leven verloren te hebben, na zijn dood dubbel te lijden had. Een ongelukkige miste een oog en toen het andere tranen stortte, zei een opmerker geestig tot hem dat het over het gemis van het andere weende; derhalve als ik al één oog met de acties verloren heb, is het verstandig niet heelemaal blind te worden, opdat één oog tenminste het gemis van het andere kan beweenen. Kiesche vrienden beitelden hun hart op de graven dergenen van wie zij hielden om aan te duiden dat de liefde verder reikt dan de dood; mijn Optie gaf den geest, maar ik acht mijzelf niet zoo'n kiesch minnaar van de winst dat ik mijn hart op haar grafzerk wil beitelen, eerder kom ik er toe mijn ontgoocheling op het | |
[pagina 292]
| |
graf te griffen. NeroGa naar voetnoot1) wilde aan Hercules gelijk zijn door een leeuw met een knots te dooden, en daar zijn moed niet evenredig was aan zijn begeerte, beval hij eerst den leeuw de tanden en klauwen uit te trekken. De actionisten zijn (gelijk gij zelf opmerkte) leeuwen en daar ik overtuigd ben dat zij zich niet zoo gemakkelijk klauwen en tanden zullen laten uittrekken, gevoel ik mij niet sterk genoeg om den Hercules tegenover deze monsters, hydra's en wilde beesten te spelen. Ik ben nog niet vergeten dat gij mij dit spel bij een zee hebt vergeleken, en daar ik verneem dat voor de kust van Malabar op de verklaring van den zeevaarder geen staat kan worden gemaakt (zooals Marco Polo schrijft), begrijpt gij wel dat ik op uw verklaring niet in mag gaan. Beter arm te land dan rijk op zee, zegt MenanderGa naar voetnoot2); daarom wil ik de schatten van de zee maar achterstellen bij de armoe te land en indien StratonicusGa naar voetnoot3) op de vraag welke schepen het veiligst waren, de ronde of de lange, geestig, ofschoon het niet erop sloeg, antwoordde, die welke in de haven liggen, houd ik mij maar aan die in de haven, en laat ieder die wil zich maar in de stormen wagen, want noch de ronde noch de lange schepen zullen hem voor schipbreuk behoeden. Wijsgeer: Ik wil denzelfden koers maar volgen, want ik ben te oud om te worstelen met de golven en de klippen. Ik zal mijn actie bewaren totdat het God behaagt dat ik er met eere afkom, want ik wil reeds niet meer het toppunt bereiken, doch mijzelf slechts redden. Weet gij hoe de liefkoozingen van de fortuin zijn? Let op: de beroemde Rollo (stoutmoedig aanvoerder der Noormannen) ging de voeten van koning Karel van Frankrijk kussen en met beide handen zijn voeten oplichtend liet hij hem achterover vallen; het schijnt dat het lot ons de hand reikt om ons op te heffen en het is om ons neer te slaan; er bestaat geen betere list tegen hare liefkozingen dan haar een schop te geven als zij ons bij een been wil pakken om ons op te heffen, en een klap als ze onze hand neemt om ons te streelen. Mijn wijsgeeren noemen een ‘boom van porfier’ hem die niet rechtop staat maar ondersteboven, en ik geloof dat er onder degenen die zich in de schaduw van dezen lommerrijken boom der Compagnie beschutten, velen van die porfierboomen zijn; maar indien de wijsgeer zei dat de menschen | |
[pagina 293]
| |
omgekeerde boomen zijn, is het dan te verwonderen dat de menschen zich daarop laten voorstaan? Alle scholen leeren dat, evenals de ziel hooger staat dan het lichaam en het levende hooger dan het doode, ook dat wat is, hooger staat dan wat niet is. Anima nobilior corpore, animatum inanimato, vivum mortuo, ens non enteGa naar voetnoot1); maar in dezen handel ben ik het eens met de paradox van den platonischen musicus die bewees dat niet-zijn beter was dan zijn, want ik houd het voor veel beter geen actionist te zijn dan wèl en beter het niet meer te zijn dan het geweest te zijn. Ik spreek over den actionist die speculeert, niet over den actionist die handelt, want alles wat ik bij den laatste als eerlijkheid zie, zie ik bij den eerste als bedrog. Uit de strootjes van een aan Mars gewijd stuk land die te Rome in den Tiber werden geworpen, vormde zich een eiland; ik zeg niet dat gij mij, wat gij mij zoo geweldig hebt geschilderd, als eiland hebt willen verkoopen, terwijl het maar stroo is; integendeel ik verklaar dat de handel zóó ingewikkeld is dat geen overdrijving hierbij mogelijk is; en indien PliniusGa naar voetnoot2) bij het beschrijven van een landgoed in een zijner brieven, toen hij bemerkte hoe omvangrijk die beschrijving was, zei dat dit niet kwam door de vruchtbaarheid van zijn plan doch door de uitgebreidheid van de stad, kan ik niet ontkennen dat gij niet uitvoerig waart in uw verhaal, daar het onderwerp waarover gij schreeft, zoo rijk van inhoud was. De meetkundigen wijzen er mij bij de theoretische meetkunde op, dat er regelmatige en onregelmatige lichamen zijn, zoodat het mij niet verwondert dat er ook in dit spel dergelijke lichamen zijn; maar ik ben er stellig van overtuigd dat, indien allen die aan dit spel doen eerlijk waren, de zaak van aanzien zou veranderen en dat dan iets fraais zou zijn wat nu gewoonlijk een en al gemeenigheid is. Een trouwelooze gaf den ephoren van SpartaGa naar voetnoot3) een uitstekenden raad, maar eer zij hem aanvaardden, moest die volgens hun zeggen uit een anderen mond komen; indien de personen die deze speelholen bezoeken, anders waren, zou de raad er ongetwijfeld verstandiger uit gezien hebben en deze handel een edeler indruk maken. Maar terwijl mijn wijsbegeerte mij toeroept dat bij tweeslachtige producten (dat wil zeggen | |
[pagina 294]
| |
producten van verschillende soort) altijd het minderwaardige element er zijn stempel op drukt, vind ik dat uw gauwdieven dit axioma bevestigen, en als Heliogabalus een prijs uitloofde voor dengene die de vuilste uitdrukkingen zou bezigen, dan zijn er bij dit spel eenigen die op dezen prijs loeren. Isocrates wenschte dat men de slechten zou merken gelijk de ossen, opdat men hen zou kunnen mijden, doch de natuur wilde zulks niet om twee redenen, zooals een geleerde opmerkt: òf omdat zij reeds kenbaar genoeg zijn aan hun werken, òf opdat de deugdzamen den moed niet zouden verliezen als zij zich tegenover hen zoo gering in aantal zagen; derhalve, indien gij bij het schilderen van hun bedriegerijen ParrhasiusGa naar voetnoot1) nog overtroffen hebt, die omdat hij zijn schilderijen absoluut afmaakte, den titel Abrodiaetus d.i. de nauwkeurigeGa naar voetnoot2) verdiende, waarom wilt gij dan niet dat ik mij terugtrek van hen die mij duidelijk toonen hoe hun daden zijn, en dat ik den strijd vermijd omdat ik zie hoe ongelijk de kansen zijn? UlyssesGa naar voetnoot3) liet zich aan den mast binden om niet door de Sirenen verlokt te worden; CyrusGa naar voetnoot4) wilde niet dat de schoone Panthea tot hem kwam, om de zegepalm, hem door Mars geschonken, niet aan Venus te moeten afstaan; AlexanderGa naar voetnoot5) wilde niet alleen de vrouw van Darius niet zien, doch verbood zelfs haar schoonheid in zijn presentie te prijzen; toen Carthago veroverd was wilde Scipio niet dat men hem de Helena van dit TrojeGa naar voetnoot6) zou toonen. Mijn angst om te gronde te gaan wijst mij denzelfden uitweg, temeer daar ik het antwoord van het orakel indachtig ben, dat AglaosGa naar voetnoot7) gelukkig noemde omdat hij nooit zijn wijngaard verlaten had en zich tevreden had gesteld met een armzalig stuk grond voor zijn onderhoud, zijn huis, zijn vermaak, zijn welvaart en zijn graf. Een wijze keizer stond niet toe dat zijn vrouw wijn dronk, en toen de geneesheeren zeiden dat het haar toch wel eens vruchtbaar zou kunnen maken, antwoordde hij dat hij haar liever onvruchtbaar had zonder wijn dan vruchtbaar met wijn. Ik geloof wel dat de acties goed voor de beurs kunnen zijn, maar dan heb ik die liever leeg zonder acties, dan vol met acties. Tassoni bewijst dat de warmte de oorzaak der | |
[pagina 295]
| |
beweging is en dat daarom de stoom zich door overmaat van warmte zoo snel beweegt en de minder warme dampen ook minder snel, dat de vogels vliegen omdat ze warmer bloed hebben en de slangen zich haast niet bewegen doordat ze koud bloed hebben; gij weet dat de jaren mij van mijn natuurlijke warmte berooven zoodat zelfs mijn haren mij door hun ijs- en rijpkleur waarschuwen dat ik den winter van het leven nader; indien dus de beweging voortkomt uit de warmte, hoe kunt gij dan veronderstellen dat ik mij kan vermoeien met deze voortdurende beweging en onophoudelijke onrust, welke gij ons beschreven hebt? Aristoteles weet mij te doen gelooven dat rust volmaaktheid is, zoodat gij het niet in mij kunt laken dat ik de volmaaktheid nastreef door middel van de rust. Cardano beredeneert dat de beweging soms de oorzaak is van rust; derhalve hoop ik dat de beweging waarmee ik mij in die Aegeïsche zee begon te storten, mij, met schipbreuk voor oogen en voordat de storm op schipbreuk uitloopt, in een veilige haven zal brengen. Ik weet wel dat het beste goud het zoogenaamde aurum apyrumGa naar voetnoot1) is, omdat het nooit met vuur in aanraking is geweest, maar nu ik eenmaal in het vuur geweest ben, zal ik trachten mij in de vlammen te reinigen, opdat, al ben ik dan geen ongebrand goud, het goud mij tenminste niet tot een brandstapel wordt. Toen AlbidiusGa naar voetnoot2) al wat hij bezat had opgegeten en hem nog slechts zijn vrouw om te verslinden overbleef, zooals koning Cambleta deed, verbrandde hij zijn huis; en Cato zei terecht Proterviam fecit, waarmee bedoeld wordt een zeker offer waarbij de resten in het vuur geworpen werden; ik begon ook te verliezen wat ik bezat, maar ik wensch niet koppigGa naar voetnoot3) in het kwaad te volharden, opdat men niet oordeele dat ik een ‘protervia’ breng aan de domheid. Ik bemin de vrijheid en men moet die slavernij wel verfoeien, want het is even misplaatst om te spreken van een wijze knecht als die uitdrukkingen te gebruiken welke de logici accidenteel noemen, waarvan een zingende zwaan een voorbeeld geeft in Musicus aedificat, Socrate ambulante fulguravitGa naar voetnoot4). | |
[pagina 296]
| |
De identiteitsargumenten berusten op een generische, specifieke of individueele eigenschap, zegt mijn beroemde Thesaurus: eigenschap van het ‘genus’ vogel is het vliegen, eigenschap van de ‘species’ adelaar is zijn jongen aan een zonneproef te onderwerpen, individueele eigenschap van den foenix is uit zijn asch te herrijzen. Een generische eigenschap van de actiespelers is, naar ik meen, het bedriegen; daarom wil ik niet doen gelijk de wijsgeer Menedemos, die zich placht te vermommen als Furie en de ernst aan het belachelijke opofferde, noch gelijk PerianderGa naar voetnoot1), een der zeven wijzen van Griekenland, die zijn vrouw Melissa verafschuwde omdat zij een Phryne beminde, en met één slag tegelijk den huwelijksband en haar levensdraad afsneed. Diogenes'Ga naar voetnoot2) slaaf Manes liep van hem weg, en toen men hem aanried hem na te zetten, zei hij dat het een schandaal zou zijn als Manes wel zonder Diogenes, maar Diogenes niet zonder Manes zou kunnen leven. Indien de acties het zonder mij kunnen stellen, waarom zou ik het dan niet zonder de acties kunnen? Simhi verliet Jeruzalem om zijn slaven, die gevlucht waren, te zoeken en hij overschreed de beek Kidron, wat beteekent duister en somber, terwijl Salomo hem op straffe des doods verboden had Jeruzalem te verlaten; waarom zou ik dan die slaven achterna gaan loopen en het Jeruzalem verlaten dat Salomo's wijsheid mij als kerker heeft aangewezen, als ik door deze duistere en sombere beek over te gaan terwille van mijn begeerte mijn leven waag? Maar denkt nu niet dat ik, door mij niet met dezen handel te bemoeien, mij niet meer met u, mijn vriend, zal inlaten; integendeel, daar een groot filosoof mij leert dat de ware vriendschap uit tegengesteldheid van wezen en niet uit gelijkheid ervan voortspruit, zullen wij des te meer vrienden zijn, hoe meer wij elkaars tegenvoeters lijken. Aelianus verzekert van de wijsgeeren Anaxagoras en Aristoxenus dat zij nimmer lachten en Xenocrates werd Agelastos genoemd, wat wil zeggen: die niet kan lachen; maar ik wil Xenocrates niet volgen, noch Anaxagoras, noch Aristoxenus. Evenals het wonder van Europa in zijn Zedekundige Wijsbegeerte bewijst dat het geluk niet ligt in uiterlijke en nuttige zaken, noch in zinnelijke en genietingen | |
[pagina 297]
| |
biedende, doch in eerlijke, dat wil zeggen in de deugd der ziel, zoo wil ik het geluk slechts zoeken in het paleis der deugd, en als dezelfde denker aantoont dat er geen geluk kan bestaan zonder twee inhaerente eigenschappen, namelijk de eerbaarheid en de blijmoedigheid, gepaard met twee andere (die hoewel minder essentiëel, belangrijker zijn) namelijk de veiligheid en den voorspoed, hoe kan ik dan in de acties de blijmoedigheid vinden, indien het er aan eerbaarheid ontbreekt, en hoe kan ik er den voorspoed door bereiken, als de veiligheid er niet bestaat? Drusus, de eenige zoon van Tiberius, stierf; het volk weende, alleen zijn vader weende niet; Seneca is getroffen door die zelfbeheersching en merkt op dat deze koelbloedigheid wel tot les had kunnen dienen voor Sejanus die aan zijn zijde stond, om er uit te leeren dat hij niet moest vertrouwen op de gunst van een vorst die een zoon verliezen kon zonder een traan te storten: Flente populo Romano, non flexit vultus Tiberius, experiendum se dedit Sejano ad latus stanti, quam patienter posset suos perdereGa naar voetnoot1). Als ik zie dat, terwijl gij de meest geliefde zoon der Fortuin zijt, zij u zonder eenige smart te gronde laat gaan, u zonder een traan te vergieten laat sterven, u zonder een zucht ten grave ziet dragen, hoe kunnen dan hovelingen vertrouwen op de genegenheid van haar die zonder smart haar kinderen verliezen kan? Laat het riet zich maar veilig voelen, laten de Sejanussen zich maar vleien, maar ik zal den raad van Seneca om niet op Tiberiussen te vertrouwen, ter harte nemen, omdat ik inzie dat hij die de eiken neerslaat, zijn hand niet zal verdraaien voor een riethalm en dat hij die door den dood van de Drusussen niet getroffen wordt, al heel weinig zal geven om den ondergang der Sejanussen.
EINDE |
|