Zinne-beelden, oft Adams appel
(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
Ian vander Veens Verkeer-spel,
| |
[pagina 432]
| |
Maar ghy ô Brabant weet u vreucht te coloreren,
Ghy zijt galjaart, actif, gentil om t'inventeren
Yet raars, subtil, plaisant, divin en gracieux,
U genereux gemoet dat affronteert de Geus,
Hoesoet is u discours, modest en amiabel,
Harmonieus u zang, u jesten agreabel,
O ja ghy surpasseert den Franschen Courtisaan
In acten van amour, in som, om kort te gaan,
Ghy zyt geparfumeert met veelderleye grati,
U Moeders gelardeert door alderhande Nati,
Want yeder is een strik voor vremde Cappellaans.
Dus is u an- gedrayt 't Italiaans en 't Spaans,
Ook 't Frans en 't Portugees: doch 't Brabants schijnt het meeke,
Dat maakt u soo ydoon, alard, minjoot van geeste,
In alles leer habil, notabel, puer en jent.
Maar weynnich van u volk dat sijn mon-peerke kent.
Ik segge saan en plaan, en sal 't ook mainteneren,
Dat brabant heeft de fleur van wel componeren,
Injenieus expeert, daar sijn de practisijns,
Antwerpen ghy floreert van brave Retrosijns,
Hoe facondeus heeft lest het puyk van u Poëten
Den Prins sijn blodicheyt notoirelyk verweten,
Ter cause (soo ghy seght) dat hy met grooter haast
Wt Vlaanderen vertrok heel fantastijk verbaast,
Den inhout van dit spel dat salmen hier ageren,
Audientie Messieurs men sal't gaan prononceren.
| |
Schut.
Hier siet ghy recht't Verkeeren spel
O vrinden dit verkeert hier vvel,
Den Prins, op vvien dat Brabant knort
Die schijnt te vvesen uyt het Bort,
Antvverpen heeft haer banden vast,
En dreyght de Geus met Svveert en Bast,
| |
[pagina 433]
| |
Graaf Ian die is haar steun en stut,
Dies vvert het tegen ons geschut.
Sta by verkeerders kom en siet
Is dit een Schut? dat dunkt my niet.
t'Antwerpen op't Tonneel word' 's Princen beelt gedragen,
Gelijk een dode man verwonnen of verslagen,
Na datmen lange wijl sijn beeltenis besach,
Soo quammer (na gedaant) een Doctor voor den dach,
Men maakte overslach met vele drekx van reden,
Des Princen Ingewant dat soude-men ontkleden,
Op dat een yeder mocht besichtegen het hert,
Het welk van yeder een voor vroom gehouden wert,
Dit stelde-men in 't werk, na veelderhande seggen,
Men socht met alle vlijt daar 't herte plach te leggen,
Maar neen men vond 't daar niet, men riep wel wat is dit,
Doe wast, soek hier, soek daar, oft ginder niet en sit,
't Was alles te vergeefs, men socht an alle zijen
Het gansche Lichaam deur, 't ontbracker an geen snijen.
Daar na het quam soo wijt men raakten na bene'en,
De dijen worden met de kuyten op gesne'en,
Daar is veel hekeling by dit besoek geresen,
Men seyde sulken Prins, sou daar geen hart by wesen?
Tenlangen lesten riep een groven lompen fiel,
Ha ha! hier leyt het hart recht achter in de hiel,
Daar kreet-men over hoop, men jouden op den dooden,
Dat was soo veel geseyt Prins Henderik den blooden,
Wat dunkt u van dit spel ist niet een Sotte kluyt.
Maar vrinden toeft noch wat, het spel is noch niet uyt.
| |
Contre schut en rest.
Des Princen spel verandert heel,
Hy heeft het best dat scheeltte veel,
| |
[pagina 434]
| |
Hy smijt dubletten na syn sin,
Ga naar margenoot+Siet daar hy heeft de schijven in,
VVel mannen vvat of dit beduyt,
Ga naar margenoot+Hy neemt al vast met hopen uyt,
Antvverpen, vvel vvat segt ghy nu
Den Prins herschuttet tegen u,
Het vvert ook tegen u gerest,
Ia geeft het vry dat is u best.
Vermomt bedekt u hooft, gaat in de diepe kuylen
(Daar Zon noch Maan en schijnt) als Rekels leggen huylen,
Ghy eereloos geslacht, du Bastert Spaans gebroet,
Sie hoe dijn eygen Mes dy prickelt in het bloet,
Treed't nu eens voor den dagh o botte Sacke-dragers,
Ghy Esels van u Broers, en slaven dijnner Swagers.
Antwerpen, kom nu voort en kleet u inden Rou,
Vertoon u op't Tonneel als een mistrooste Vrou,
Laat volgen op het spoor u Buffelyke kloekers,
Het schuymsel vande guyts, dijn fraje harte-soekeers,
Soek nu (nu hebt ghy re en) het hart van Grave Jan,
Van dyne Mamoluk, van uwen Mossel-man,
Dan snijt de man niet op, maar doet gelijk de blinden,
Tast onder inde broek, misschien ghy sullet vinden,
Nu mannen soek al soek ghy hebbet toch geleert,
Nu Brabbelaarkes soek, wat isser dat u deert?
Hy heeft gewis een hart, waar toe dan al dit zuchten,
Hy heeft soo kloeken hart dat hy wel dorste vluchten,
Te water en te land', door modder dik en week,
Soo dat den armen hals Sint Joris varken leek,
Ow onderbaarlyk hart! wat hebt ghy al bedreven?
Veel hondert harten zijn door't selve hart gebleven,
En dit is vry en los, en evenwel in schrik,
| |
[pagina 435]
| |
Dit herte won sich self, en liet de rest verlooren,
Wat hette datter quam! bleef even wel bevrooren,
Want 't is van 't kouste stof, van bloodtheyt stout en wijs,
Gemaakt van Noortse sneenw, en van Moscovys ijs,
Nu gasten wacker an, de wacht is u bevoolen,
Het meest daar ik vermoe dats onder op de zoolen,
Het gaat u selven an, dit harte komt u toe,
'k En weet geen ander wech als inde linker schoe,
Ghy moet met dit Juweel na uwen Conink rennen.
Maar vrinden dat ghy 't saacht soudt ghy het hart ook kennen,
Ik twyffel daar wat an, want desen Mossel Baas,
Die heeft een hart (soo 'k meen) als twijf ken van een haas,
Ik sie wel wat het is, ik hoor 't wel an u vloeken,
Ghy willet eerst de vloot en dan het harte soeken,
Laat varen dan het hart, de oorsaak van u pyn;
En soekter niet meer na, maaryeder soek het syn.
Dat boos verslagen hart is tot verlies ghebooren,
U harten zyn door 't sijn gelykerhant verlooren,
Maar onsen vroomen Prins, die nummer moet ontviel,
Ghewisselijk die leyt het harte inde hiel,
Syn gansche lijf is hart van boven tot beneden,
Soo woont dan 't moedigh hart in al sijn floxse leden,
Antwerpen, 't spel was goet, maar hy die 't maakte vals,
Den Boos-wicht draeyde een strop tot wurgh van eygen hals,
Ghy vint een houten hart door u broot-dronken parten,
Verliest daar teghen we er veel duysent rechte harten,
Schut Rest is onse jou, ey jou eens over-luyt,
Goe mannen gaat met Godt, het spel dat is nu uyt.
Stuer Recht.
|