Zinne-beelden, oft Adams appel
(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 368]
| |
Nu trotse ik al de Rijken,
Den Adel en de Ste'en,
De Staten moeten wijken,
Wie mach sich by my ghelijken,
Ik die ben soo wel te vre'en.
Wat baart de Rijkdom vruchten
Van schraapen nummer moe,
Als, quellingh ende zuchten,
Stadigh sorghe enonghenuchten,
Dus is Rijkdom Arremoe.
Wegh onverzade Schijven,
Ik prijs mijn Harders Staf,
Mijn Schaapjes wil ik drijven,
Ia daar by soo wil ik blijven,
Tot an 't eynde van mijn Graf.
Wel op, waar is mijn Fluytje,
Want ik heb toe - gheseyt
An Tewes mijn Cornuytje
Dat ik voor dit soete Bruytje,
Sou bedrijven vrolijkheydt.
Ghenoode singht een Lietjen.
En voughtet Lof daar toe,
Van Albrecht en Margrietjen,
Ik sal speulen op een Rietjen,
Dat sal klinken 'k weet niet hoe.
Eer wy met zangh vereeren
De Bruygom en de Bruydt,
Soo kan 't voor al niet deeren
Dat wy onse keeltjes smeeren,
Want ik houdet met de Fluyt.
De jonghe luyden hemmen
Ik merke grooten dorst,
| |
[pagina 369]
| |
De ouden hoor ik bremmen,
Dus laat toch de zieltjes swemmen,
Speult de Reutel uyt de Borst.
Nu Vrienden eer wy scheyden,
Doet rontom eens bescheyt,
De welvaart deser Beyden,
Dat de Heer haar wil bereyden,
't Hooghste nut der saligheyt.
|
|