Geschiedenis van het seksuele probleem
(1968)–J.M.W. van Ussel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
10 De verpreutsing van het westenBij het ordenen van het onderzoeksmateriaal voor de laatste twee hoofdstukken stonden we voor een moeilijkheid. Zouden we de gegevens per eeuw indelen? Deze indeling was echter weinig relevant: steeds constateerden we dat er zich aan het einde van de achttiende eeuw geen belangrijke wijziging voordeed. We konden alleen vaststellen dat de volwassenen geleidelijk onderworpen werden aan de normen die tijdens de voorgaande eeuwen aan de jongeren waren opgelegd. We konden aan dit hoofdstuk ook moeilijk de titel ‘victoriaans tijdperk’ geven. Want mag men in Duitsland en in Frankrijk van een victoriaanse periode spreken? Doet men het toch, wat bedoelt men er dan juist mee? En hoe kan men dit fenomeen chronologisch en sociaal afbakenen? Tracht men de 19de eeuw te typeren als een periode waarin het taboe sterk en de preutsheid groot was, dan is het niet zeker of dat juist is. In sommige gewesten en bij sommige sociale categorieën in Frankrijk en Duitsland neemt de antiseksualiteit immers tijdens de 20ste eeuw toe en duurt ze voort tot op vandaag. Soms moeten we dus spreken van een toenemende taboeëring die voortloopt tot in de 20ste eeuw. Deze laatste indeling is de minst slechte, mits we ook aandacht schenken aan een tegengestelde trend. Vanaf 1870-1880 worden de reacties tegen de toenemende antiseksualiteit talrijker en nemen ze collectiever vormen aan. Weliswaar hadden we vanaf het begin der 19de eeuw, zelfs vroeger, individuele, soms zeer revolutionaire reacties tegen de toenemende verburgerlijking, zoals voorstellen om de vrije liefde en het bordeelwezen te institutionaliseren, proefhuwelijken of vrij samenslapen voor jongeren, gemakkelijke echtscheiding, collectieve opvoeding der kinderen buiten het gezin. Maar het onderscheid tussen het begin en het einde van de 19de eeuw gelijkt op een gelijkaardig onderscheid tussen de 15de en de 16de eeuw. Eerst hebben we individuele, van elkaar losstaande hervormingspogingen, daarna acties van groepen. Het onderscheid tussen de beide laatste hoofdstukken zal dus zijn, dat het ene de toenemende probleemwording, en het andere de groeiende emancipatie van het seksuele beschrijft.
Het onderscheid tussen het moreel systeem dat aan de jongeren in 1500 wordt opgelegd en datgene van 1760 is groot. Maar het systeem dat we midden in de zgn. victoriaanse periode aantreffen, is helemaal niet nieuw. Het is slechts de verdere uitwerking van datgene wat reeds een eeuw tevoren aanwezig was. Het onderscheid tussen het moreel systeem der vol- | |
[pagina 307]
| |
wassenen in 1760 en dat in 1860 is groot. De waarden die in de l8de eeuw nog als een ideaal worden voorgesteld in boeken, zijn in de 19de eeuw de officiële waarden geworden. We moeten waarschijnlijk rond 1800 een kleine ommekeer veronderstellen, ook al geschiedt de belangrijkste verandering over een tijdspanne van een halve eeuw en meer. Na de Franse omwenteling is het duidelijk geworden dat de burgers de toonaangevende klasse zijn. Het waardengeheel van de ‘upper middle class’ wordt voortaan aan alle klassen als het enig aanvaardbare opgedrongen. De indruk van verandering wordt versterkt doordat de kerken de waarden van de nieuwe heersers overnemen. Hiertoe wijzigen de kerken ten dele hun waardensysteem. De katholieke kerk verzwijgt bv. haar traditionele geringschatting van het huwelijk, hemelt minder het celibaat op, haar wereldvijandige houding wordt milder, zij huldigt een nieuwe houding tegenover het voor de burgers belangrijke geld. Ook de kerken bemoeien zich voortaan met de regulering van de seksualiteit: de masturbatie, de premaritale coitus, het gebruik van contraceptiva worden bestreden. De burgerlijke waarden van het liefdehuwelijk, de autoritaire gezinsstructuur, de grote belangstelling der ouders voor hun kinderen en dergelijke meer worden eveneens overgenomen. Tussen sommige teksten van bv. Rousseau en van bisschoppen bestaat er daarom een merkwaardige gelijkenis. In andere boeken is deze victoriaanse periode in detail beschreven, zodat wij het hier kunnen houden bij het aanduiden van de belangrijke kenmerken en tot enkele correcties van het klassieke beeld. De toenemende antiseksualiteit en de dalende seksuele vrijheid leidt tot enkele belangrijke gevolgen. Vooreerst zien we dat bij man en vrouw drie elementen die bij elkaar horen, nl. zinnelijkheid, erotiek en liefde, haast geheel uiteenvallen. De lichamelijkheid wordt verregaand verdrongen. De lust, het speelse, het erotische krijgt geen plaats naast de burgerlijke degelijkheid en de arbeidsmystiek. En de liefde mag nog alleen geestelijk beleefd worden. Door de onkunde van de man verschraalt het seksueel contact. Daar waar J. van Beverwijck in 1660 nog schreef dat de vrouw aan de coitus ‘dubbel vermaeck’ beleeft, beweren geleerde mannen nu dat de vrouw geen orgasme kent, tenzij ze pervers is. Volgens de nieuwe biologische theorieën zou dit orgasme trouwens niet nodig zijn voor het slagen der bevruchting. Het aantal anorgastische vrouwen schijnt effectief toe te nemen. Ook het aantal vrouwen dat aan lichamelijke en psychische gevolgen van een gestoord seksueel leven lijdt, stijgt. Een gedeelte van deze vrouwen komt op het einde van de eeuw in de consultatiekabinetten der psychiaters terecht.Ga naar eind1 Niet alleen is de achttiende-eeuwse ‘amour’ of Venus uiteengevallen in stukken die niet meer bij elkaar te passen zijn, maar één onderdeel dat men van lieverlee ‘het seksuele’ gaat noemen, wordt zo sterk verdrongen dat het daardoor alleen reeds enorm belangrijk wordt. Nergens en nooit was het | |
[pagina 308]
| |
seksuele zo alomtegenwoordig als in de woning, in de school, in de kerk waarin het zo volledig mogelijk verdrongen was. Weldra bereikt de overgevoeligheid haar hoogtepunt. Het gewoon beleven van het seksuele is niet meer mogelijk. Het seksuele is ziek. En inderdaad begint men rond het einde van de 19de eeuw niet veel over venerische ziekten te spreken? Waarom wordt juist dan zo sterk de nadruk op de grote verspreiding gelegd? Waarom wordt de verspreiding zo sterk overdreven? Waarom wordt een zaak van lichamelijk-hygiënische aard tot een moreel probleem gemaakt? We menen dat het de moeite loont na te gaan of er geen gelijkenis bestaat tussen de strijd tegen de zelfbevrediging en die tegen de venerische ziekten. Het is niet onwaarschijnlijk dat de syfilofobie even pathologisch is als de masturbatiebestrijding. In de beide gevallen vinden we dezelfde pathologische kenmerken, zoals overdrijving van de ernst van de situatie, moraliserende en sadistische elementen in de therapie, ingegeven door de lustvijandigheid, enz.Ga naar eind2 Is het niet treffend dat er protesten opgaan tegen het verspreiden van inlichtingen over profylaxis, omdat hierdoor voortaan ongestraft van de lust genoten zou kunnen worden? Een derde en het duidelijkste onderscheid tussen de 19de eeuw en de voorgaande perioden is de toenemende schijnheiligheid. Datgene wat in de 18de eeuw nog openlijk kon geschieden, moest nadien geheim blijven. Voordien onderhield men openlijk een maitresse; nu moet men dit handig geheim houden. De burgers van de 18de eeuw imiteerden ten dele het seksueel gedrag van de adel. Maar als leidinggevende stand moesten ze, na de Franse revolutie, afstand nemen van de zgn. onzedelijkheid der vroegere machthebbers. Er bleef alleen de weg van de schijnheiligheid over. Een speciaal type van dubbele moraal ontstaat, nl. een grote afstand tussen wat men beweert te doen en wat men doet; sommigen zullen, om hun geheim gedrag beter te bedekken, bijzonder sterk de theoretische regels verdedigen. In deze context ontstaat de zgn. victoriaanse preutsheid die, zoals A. Romein-Verschoor aantoonde, slechts één van de vele mogelijke vormen van preutsheid is. | |
De waardenIn de voorgaande eeuwen waren de burgerlijke waarden geleidelijk gegroeid in wisselwerking met de socio-economische wijzigingen. Eens dat de basiswaarden vastlagen, werden ze in alle details uitgewerkt. Centimeter na centimeter wordt het lichaam met kleding en schaamtegevoel belegd. Zelfs de biologische wijzigingen tijdens de puberteit worden op negatieve wijze ervaren: sommige jongeren bv. snijden de groeiende schaambeharing weg. Geleidelijk worden alle onderdelen van het seksuele aan taboes onderworpen. Eerst verbiedt men een gedraging, dan een gebaar, een blik, een verlangen, een begeerte, en tenslotte een niet-vrijwillige fantasie. Eerst richt men zich tegen duidelijk seksuele zaken, daarna ook tegen fenomenen uit de periferie. Stelt men tegenover elkaar de jongeren uit de | |
[pagina 309]
| |
welopgevoede burgerij van 1860-1940 en die van de 18de eeuw, dan bestaat er voor het seksuele slechts een nuance-verschil. Het verschil is voor de volwassenen van die beide perioden veel groter, maar we menen dat het vooral ligt in de graad van uitwerking der basiswaarden. Vooral dit staat vast: het seksuele wordt tot een probleem alleen bij de burgers. De negatieve seksuele obsessie, het onhandig doen, het fanatiek bestrijden, het scheppen van een uiterst artificiële leefwereld vinden we alleen bij de burgerij. ‘Sex is middle-class’. Naarmate de andere bevolkingslagen verburgerlijken, nemen zij dit patroon over. Ook in socialistische en communistische groepen en landen treft men soms deze verburgerlijkte houding tegenover het seksuele aan. De burgerlijke waarden worden door de kerken gesacraliseerd. Sommige zijn zo ‘heilig’ dat ze vandaag slechts met moeite ‘in Frage’ kunnen gesteld worden. Zo wordt het gezin als de eeuwige basis, de kern, de oercel van de maatschappij voorgesteld. Door de inkrimping van grootnaar kleingezin, door het langduriger samenzijn in een milieu waarin de relaties dieper op de leden inwerken, is het gezin een enclaaf geworden in de maatschappij die als onveilig wordt voorgesteld. Nooit tevoren werd zelfs maar de vraag gesteld of het gezin prerogatieven had boven andere instituties; maar in de 19de eeuw evolueert de gezinsideologie soms tot eenzijdigheid.Ga naar eind3 Ook de sociale druk om te huwen neemt toe; het celibaat is een belangrijk beletsel voor de groei tot volwassenheid en voor het bekleden van sommige ambten, tenzij men tot de geestelijke stand behoort. De partnerkeuze geschiedt in theorie vrij. Het gesloten gezinstype wordt het model. De ouders hebben de plicht veel kinderen te hebben, ook al gaat dit in tegen het belang van de ouders, het gezin en de kinderen zelf. De Belgische kardinaal Mercier stelt in 1908 de vraag: ‘Is er ter wereld iets schooner, iets meer bemoedigend, iets achtenswaardiger dan een familie, welke in den boezem onzer kloeke bevolking, vooral onder de arbeidersklasse gelukkig nog talrijk zijn, waar zes, acht, tien en meer kinderen opgroeien in de school van de arbeid ... en in de nog veel krachtiger school der ontbering en opoffering?’ Zonder er zich misschien van bewust te zijn - maar dat is bijzaak - dient de kardinaal hier de belangen van degenen die een grote reserve van goedkope arbeidskrachten die aan de ontberingen gewoon zijn, vragen. Wat verder in dit herderlijk schrijven verduidelijkt hij: ‘De grootte uwer gezinnen zal tenminste eenigen uwer kinderen noodzaken, uit te trekken naar de machtige volksopeenhopingen in die plaatsen, waar de talrijke schoorstenen der nijverheid rooken.’Ga naar eind4 Het liberaal principe der vrije concurrentie wordt daarna met klem verdedigd. Arm zijn geeft voordelen. ‘Wanneer ik let op hen, die de maatschappelijke ladder op en af gaan ... dan zie ik dat zij, die naar boven gaan, klompen dragen, en zij die afdalen, verlakte laarsjes.’ De gezagsstructuur in het gezin moet autoritair zijn: de man heerst over de vrouw en over de kinderen. De opvoeding moet hard zijn. De kinderen ‘moeten den prikkel der nooddruft gevoelen’. Maar in een | |
[pagina 310]
| |
ander boekje uit dezelfde tijd lezen we (nogmaals) dat ‘in onzen tijd van overbeschaving en verbastering’ de kinderen ‘verwijfd en verweekelijkt’ zijn.Ga naar eind5 Het gebruik van contraceptiva wordt meer en meer afgekeurd. De katholieke kerk voerde tot op het einde van het pontificaat van Pius IX geen strijd tegen de contraceptiva; Pius IX zelf liet de beslissing over aan de locale bisschoppen.Ga naar eind6 In de eerder vermelde, ook voor Nederland bestemde brief van D.J. Mercier, die trouwens over De plichten van het huwelijksleven handelt, wordt de geboorteregeling herhaaldelijk afgekeurd als ‘schennis der natuurwet, die haar eigen straf met zich mede draagt’, als ‘moorddadige middelen om de bedorven neigingen der zelfzucht’ te kunnen uitleven. Hij eist dat de staat een einde zou maken aan deze ‘schadelijke propaganda’ en dat de gelovigen zelf optreden tegen artsen die deze middelen bekend maken en tegen rechters die te mild zijn. ‘Langzamerhand verliezen de misdadigste praktijken hare afschuwelijkheid en schijnen minder schuldig, en zoo gij, christen-ouders, niet besluit er u met kracht tegen te verzetten zal de misdaad ten slotte zich vreedzaam nestelen in het heiligdom van uw huiselijken haard.’ Men moet dus de geboorteregeling ook aan nietchristenen onthouden, opdat de christenen veilig zouden zijn. De seksualiteit heeft slechts zin als voortplantingsfunctie binnen het kader van het huwelijk. Ook het huwelijk heeft de voortplanting als eerste doel; het tweede is de opvoeding der kinderen. Een ander doel wordt door Mercier niet eens vermeld. ‘Het verlangen naar den echtelijken omgang is geoorloofd ... maar zinnelijke voldoening genieten is alleen geoorloofd wanneer de levensfunctie op behoorlijke wijze wordt uitgeoefend’. Elke andere uiting is verloochening van de menselijke waardigheid. ‘De roman- en schouwburgliteratuur kent geen anderen dan den hoovaardigen mensch, die zich durft verbeelden, dat hij zich zelf genoeg is, en met echt heidenschen trots aan zijn driften den vrijen teugel viert; en daardoor is hij wel gedwongen de stelling te verkondigen, dat hij niet in staat is die ontoombare driften te beteugelen.’ Deze uitspraak is onjuist en berust ofwel op onvolledige informatie ofwel op moedwillige verdraaiing der feiten. We mogen niet veronderstellen dat kardinaal Mercier onvoldoende op de hoogte was van zijn tijd. Hij was bv. een vurig voorstander van het moderne neothomisme. Daarom verbaast zijn terminologie en de wijze waarop hij zijn stellingnamen argumenteert. Zo bv. het zinnetje ‘het neo-malthusianisme staat de vrijwillige beperking der vruchtbaarheid krachtig voor, al moeten zijn beoefenaars als vergoeding een “walgelijk”, tegennatuurlijk genot opeischen.’ Over de rol van man en vrouw lezen we in Het boek der liefde, een ander boekje uit dezelfde tijd, de volgende raadgevingen: ‘Eene vrouw die niet den noodige moed bezit om zelfs het hardste lot te dragen, moet niet huwen.’ - ‘Eene vrouw die hare kinderen niet zelf kan zoogen en van wie dit reeds vóór het huwelijk was voorzien, moest niet huwen, want zij is niet volkomen | |
[pagina 311]
| |
vrouw.’ - ‘Vrouwen die zich met politiek bemoeien, zijn zoo belachelijk als mannen die kousen breien.’ - ‘Aan de zorg eener goede huisvrouw zijn vijf K's toevertrouwd: Kinderen, kamers, keuken, kelders, kleederen.’ - ‘Niets is walgelijker dan eene vrouw die snuift of haar schoothondje liefkoost.’ - ‘Eene vrouw die schreit wanneer haar man vriendelijk is tegenover eene andere vrouw, is dom en te beklagen.’ - ‘Kust uwe vrouw nooit in bijzijn van anderen.’ - ‘Uwe tederheid moet dikwijls slechts bij woorden bepaald blijven, al komt uwe vrouw u ook te gemoet.’ - ‘Zoodra zij u voor zinnelijk houdt, loopt de liefde gevaar.’ - Door de voorhuwelijkse onthouding spaart men krachten op die aan de kinderen ten goede komen: ‘voor uwe kinderen is het erfdeel van schoonheid en gezondheid onverdeeld bewaard, en uw heerlijk, onverbasterd geslacht zal eens de trots van het vaderland wezen.’ - ‘Staat niet toe, o meisjes, hetgeen gij slechts den bruidegom moogt toestaan: spaart voor hem uwen kus, dit heilig zinnebeeld der liefde ... Vermijdt allen geheimen omgang, al is die nog zoo onschuldig.’ Ook in het huwelijk is de vrouw biologisch moeder, maar erotisch maagd. Haar tederheid mag nimmer de ‘grenzen van bescheiden matigheid’ overschrijden. ‘De man behoort steeds de verlangende, de vrouw de toestemmende te wezen.’ | |
De praktijkDe realiteit wijkt dikwijls van de theorie af. Het gezin was soms een adderkluwen of een groep waarin een verstikkende atmosfeer heerste en dus niet altijd een heilige, intieme haard. De seksualiteit was sterker dan ooit tevoren aanwezig. De vrouw bleef ofwel psychisch maagd, en moest de gevolgen van haar anorgasmie dragen, en soms dulden dat haar man in het bordeel contact had met het tweede type van vrouw dat mogelijk geacht werd, nl. de vrouw-verleidster, de prostituée, de vrouw die de ondergang van de man bewerkt. Men kan niet zeggen dat er in de 19de eeuw veel reëel contact bestond tussen man en vrouw in de burgerij. Zij leefden langs elkaar heen, en ontmoetten elkaar nauwelijks op het vlak van gemeenschappelijke activiteiten en belangstelling, en ook dan stond de vrouw in een inferieure gezagsverhouding. Men had contact - maar welk contact? - tussen de lakens van het bed. Tot op heden is onze samenleving sterk homoseksueel gebleven in deze zin: de leefwerelden van man en vrouw zijn nog in belangrijke mate gescheiden, de beide seksegroepen staan als entiteiten met eigen belangen tegenover elkaar, het contact tussen de groepen als geheel en de enkelingen in die groepen blijft eerder schaars en oppervlakkig. Dit was nog sterker het geval tijdens de vorige eeuw. De hogere burgerij neemt veel van het gedragspatroon van de adel uit de 18de eeuw over. Eén ding echter niet, nl. de openbaarheid en de vanzelfsprekendheid van sommig seksueel gedrag. Zo werven zij een aardig dienstmeisje aan om te vermijden dat de oudere zoon in de handen van een ‘geraffineerde vrouwspersoon’ zou vallen. De jongeren kenden avontuurtjes | |
[pagina 312]
| |
met winkeldiensters, midinettes, cafémeisjes. Een maitresse onderhouden was voor de meeste jongeren te duur. Degene die een relatie met een getrouwde vrouw kon aangaan werd aangezien als een geluksvogel. In de regel wisten de ouders en de leerkrachten weinig van dit gedrag; meestal lieten zij het oogluikend toe mits zij er niet openlijk mee geconfronteerd werden. De jongeren durfden aanvankelijk nog binnen in hun groep een zekere openheid bewaren, maar ook dit werd door de sterker wordende sanctionering onmogelijk, zodat het seksuele voor velen een uiterst private zaak werd. Het proletariaat kende dikwijls het ‘wild huwelijk’, tenzij men genoeg verdiende om behoorlijk te huwen. In sommige arme landbouwgebieden heersten onvoorstelbare toestanden. Een rapport uit het midden der 20ste eeuw (Rak, K. Jugendprobleme in unserer Zeit. Wien, 1951, p. 112) over een onderzoek in een gemeente der Oostenrijkse Alpen vermeldt dat, nadat de gynaecologische gevallen en de personen aangetast door venerische ziekten uit de onderzoeksgroep verwijderd waren, van 110 meisjes beneden 14 jaar er slechts 49 maagd waren; tussen 16 en 17 jaar waren nog 15% maagd. Zeventien waren door hun vader, 31 door hun broer ontmaagd. Allen gingen regelmatig naar de kerk en waren ‘zeer godsdienstig’. Er was geen invloed van slechte lectuur of films. Wel dronk men veel alcohol, van de kinderjaren af. Onderzoekingen bij andere restgroepen geven een gelijksoortig beeld van een gedrag dat in de 19de eeuw nog algemener verspreid was. In sommige gebieden van Groot-Brittannië bestaat in het midden van de 19de eeuw de gewoonte van het nachtvrijen (bundling) nog voort. Een inspecteur, door de regering in 1847 naar Noord-Wales gestuurd, noteerde wat een dominee vertelde. In Wales is het de gewoonte dat de dochters der boeren in bed gevrijd worden. Ook het huispersoneel doet daar zonder uitzondering aan mee. De dominee had de grootste moeite om het bij zijn meiden te beletten. Hij had ijzeren tralies voor de ramen laten plaatsen, maar het gevolg zou zijn dat hij weldra geen meiden meer kon krijgen. Toch was er geen schaarste aan huispersoneel. De kapelaan van de bisschop van Bangor zegde dat de voorechtelijke omgang niet als een zonde werd aangezien maar nauwelijks als een zwakheid. Samenslapen is de gebruikelijke voorbereiding op een huwelijk. Men verdedigt openlijk deze situatie en de beide seksen maken er ongestoord grapjes over. Neemt men personeel in dienst, dan wordt het samenslapen in detail geregeld. Zo wordt het bezoek tijdens de dag verboden omreden van tijdverlies. Geneesheren die lange tijd op het platteland werken, verzekeren dat 9 op 10 vrouwen kinderen hebben of zwanger zijn op de dag van hun huwelijk. De vrouwen laten zich verleiden om getrouwd te geraken. We constateren dat de morele waardering van twee groepen op typische wijze verschilt. Degenen die op de hoogte zijn van de situatie wijzen op de grote eerbaarheid en zuiverheid. De godsdienstigen, moralisten, pedagogen, wetgevers die het nieuwe kuis- | |
[pagina 313]
| |
heidsprogramma wensen door te voeren, en die vanuit hun eigen burgerlijke waarden oordelen, spreken over crimineel gedrag, over ruwe zeden en zedeloosheid. Deze beschrijvingen tellen echter niet voor alle boeren en voor alle gewesten. In de 19de eeuw moeten we, evenals voordien, een onderscheid maken tussen economisch zwakkeren en sterkeren. Dit verschil oefent invloed uit op het voorechtelijk seksueel gedrag. Het samenslapen is immers soms een middel om tot een huwelijk te komen. Loonarbeiders in de landbouw bevinden zich in materiële omstandigheden waarin de coitus gemakkelijk mogelijk wordt, bv. door het samenslapen van de beide seksen in de stal of schuur. Maar de trouwlustigen onder hen die economisch minder sterk staan of die minder aantrekkelijk zijn, sturen soms aan op het realiseren van deze situatie en op zwangerschap. Hierdoor ontstaat een meer regelloze vorm van premaritale coitus die men als een habenichts-houding moet interpreteren. De overheden hebben deze coitus soms met zware straffen of met sermoenen bestreden. Het doeltreffend middel om hem te doen verdwijnen, was het scheppen van grotere huwelijkskansen. Hierna bleef nog de vruchtbaarheidstest bestaan. Ook deze verdwijnt niet ten gevolge van morele protesten, maar door grondige socio-economische wijzigingen, door het verbreken van de afzondering (aanleg van spoorweg, urbanisatie), door e- en immigraties, door het vestigen van industrie, en door de wijzigingen in de landbouwmethoden.
Het einde der 18de eeuw was ook het einde der seksuele voorlichting in Duitsland. Wat gebeurt er tussen 1800 en 1890? Voor Frankrijk moeten we een onderscheid maken tussen de revolutionaire periode en deze erna. De revolutionairen willen een nieuw opvoedings- en onderwijsstelsel invoeren. In Frankrijk vinden ze geen model van niet-godsdienstige scholen die ontworpen zijn om aan velen onderwijs te geven. De aandacht gaat naar het Duitse filantropisme. Hiervan neemt men o.m. de lessen in gelaïciseerde moraal, ter vervanging van de catechismuslessen over. Ook elementen van de seksuele voorlichting worden in de Franse programma's verwerkt, bv. hygiënische wenken i.v.m. de menstruatie, biologische informatie en dergelijke. Condorcet eiste omwille van de grotere zedelijkheid, een gemengd onderwijs, gegeven door leerkrachten van beide seksen. Deze poging verdwijnt echter bij het verschralen van het revolutionair elan. In de geschriften der utopische socialisten en van andere sociale hervormers, wordt echter voorts veel aandacht aan een grondige seksuele hervorming besteed. Het zijn niet de beroepspedagogen die ingrijpende veranderingen voorstaan. Opmerkelijk is vooral dat deze grondige seksuele hervorming een onderdeel is van een totale sociale verandering. Fourier stelde bv. een goed georganiseerde coëducatie voor. Maar hij ging verder. In 1841 (Traité de l'unité universelle, dl. V, p. 220) erkent hij dat jongens en meisjes vanaf 16 jaar | |
[pagina 314]
| |
mogen paren. Sommige jongeren huldigen echter het vestalaat, d.i. onthouding tot 19-20 jaar. Het huwelijk sluit men zeer laat, ‘dans l'âge du calme des passions’. Hij ontwerpt ook een soort collectivistische opvoeding, zoals in de huidige kibboetzim. Door de burgers werd Fourier voor pornocraat uitgescholden, vooral na het verschijnen van Victor Hennequin's boek over de liefde in de phalanstères. Dit werk kende speciaal in de Verenigde Staten succes. Tussen 1820 en 1830 voerde Robert Dale Owen, zoon van Robert Owen daar een campagne tegen de gesacraliseerde waarden van het huwelijk en voor de seksualiteit. Hij vroeg o.m. seksuele voorlichting volgens de bekende plant-dier-mens sequens. Maar ‘weten’ was niet voldoende. De seksuele behoeften moesten erkend worden. Want zoals de honger en de dorst zijn ze niet aan de wil onderworpen; ze moeten dus geleid maar niet onderdrukt worden. De kinderen moet men de schuldgevoelens ontnemen en een reële seksuele opvoeding geven. Zijn Moral physiology (1831) bevat voor zijn tijd merkwaardige opvattingen: ‘het fnuiken van het voortplantingsinstinct. maakt de mens bangelijk,. mistroostig, ja ziekelijk; het leidt soms tot onnatuurlijke gewoonten en heeft bijna altijd een verkillende en verhardende uitwerking op het karakter, daar de zachtmoedigste gevoelsstroom er door wordt afgebonden; en veelal krijgt het karakter er een eenzelvig, antimaatschappelijk en egoïstisch stempel door.’ In deze en andere teksten vinden we opvattingen die we ten dele bij Pestalozzi aantroffen en die eerst in de 20ste eeuw door de meer progressieven erkend worden.
Tot 1880 verschijnt in Frankrijk bijna jaarlijks een boek over seksualiteit. Dat is meer dan in de tweede helft van de 18de eeuw. Dit komt o.m. doordat het seksuele een apart gebied geworden is dat zich van de vroegere totaliteit heeft losgemaakt. Deze boeken kunnen we in drie groepen onderverdelen: werken ter bestrijding van de zelfbevrediging, boeken ter voorbereiding van het huwelijk en publikaties voor gehuwden. Over de seksuele voorlichting en opvoeding der jongeren hebben we geen enkele publikatie gevonden, juist zoals in de 18de eeuw. Alleen de antimasturbatieboeken zijn ten dele voor de jongeren bedoeld. Hun inhoud is ongeveer dezelfde als in de 18de eeuw. Het verschil ligt meer in de spreiding. Vanaf ca. 1820 verschijnen regelmatig werken die ofwel een algemeen overzicht geven ofwel één bijzonder aspect, zoals de masturbatie bij de vrouw, bij de gevangenen belichten. De auteurs zijn medici; later treft men ook pedagogen en tenslotte geestelijken aan. Vele artsen wekken de indruk publiciteit te maken voor hun privé-praktijk en voor geneesmiddelen en behandelingswijzen door hen ontworpen. Vele zgn. authentieke brieven in die boeken opgenomen, zijn onbetwijfelbare vervalsingen. Ook de aard der uitgeverijen die deze publikaties brengen, wijst in dezelfde richting. Befaamd is vooral Roret te Parijs. Hij begon in Frankrijk met het verspreiden van vulgarisatiewerken, gedrukt in zeer grote oplagen. Zo drukt hij onder meer de best-seller Le Tissot du | |
[pagina 315]
| |
sexe, geschreven door Dr. J.L. Doussin-Dubreuil (Paris, 1828). Daarnaast verschijnen tientallen heruitgaven, herbewerkingen, aanvullingen, nabootsingen van Tissot, werken om jonge gevangenen van de zelfbevrediging te genezen, momento's voor huisvaders, hygiënehandboeken voor opvoeders, enz.Ga naar eind7 Naast de commerciële uitbuiting door artsen en uitgevers, bestond er een industrie die bandages, caleçons, ‘appareils de miséricorde’, ceintures en dergelijke vervaardigde. Deze apparaten konden ook ten dele in zilver uitgevoerd verkregen worden, tegen hoge prijzen. In de Parijse Bibliothèque Nationale bevindt zich een hele map met prospectussen van apparaten tegen masturbatie. Ook hiervoor wordt de lijn van de 18de eeuw doorgetrokken. De handboeken voor huwenden en gehuwden uit de eerste helft der 19de eeuw verschillen niet aanmerkelijk van die der vorige eeuw. Sommige boeken uit de 18de eeuw worden nog lange tijd herdrukt, o.m. het bekende werk van Venette. De meeste boeken richtten zich tot de vrouw of het meisje, en vertonen weinige kenmerken van wat men een victoriaans taboe kan noemen. In 1798 wordt te Parijs bv. het bekende L'art de jouir et l'homme plante van J. Offroy de la Mettrie herdrukt. Daarin vinden we talrijke proseksuele uitspraken, zoals: de gehuwden verlangen vurig naar het minnespel; de naakte echtgenoot wacht vol ongeduld op het liefdesduel, ‘het zoetste van alle gevechten’; de vrouw is ‘de mooiste plant van onze soort’. In andere werken van de 19de eeuw vinden we dezelfde proseksuele elementen, zo o.m. in de beroemde Physiologie du mariage van H. de Balzac (Paris, 1826). Door het ontbreken aan wetenschappelijke kennis omtrent de bevruchting en de voortplanting bevatten deze werken ook onjuiste gegevens. Men geeft bv. astrologische aanwijzingen voor de bevruchtingsdata. Een succes boek was dat van Morel de Rubempré (Les secrets de la génération. Paris, 1829) omdat hij o.m. de coitushouding aangaf voor het verwekken van jongens of van meisjes; de linker eierstok diende voor het verwekken van meisjes, dus moest de vrouw na de omgang op haar linkerzijde liggen; de jongens werden rechts verwekt.Ga naar eind8 Maar we constateren tevens dat de werken die tot ca 1850 verschijnen, aanmerkelijk meer fysiologische gegevens bevatten dan de meeste huwelijkshandboeken tot 1950, en vooral dat ze proseksueler zijn. De auteurs beklemtonen dat het paren lustvol is; bij de beschrijving van de genitalia zeggen ze hoe men het seksueel genot kan vergroten. Men bespreekt vrijuit de coitushoudingen in verband met de grotere of kleinere bevruchtingskansen en met het bekomen genot. A. Debay, wiens Hygiène du mariage (Paris, 1848) het werk van Morel verdringt, zegt bv. over de buik-rug benadering, waarbij de man achter de vrouw staande in haar penetreert: ‘in twee gevallen is de houding die men ritu pecorum noemt, niet alleen toegelaten maar moet zij aanbevolen worden, nl. in geval van zwangerschap of van zwaarlijvigheid der vrouw, en in geval het mannelijk lid niet lang genoeg is’. Af en toe leest men een morele afkeuring van een of ander gedrag, maar deze doet weinig af van de pro- | |
[pagina 316]
| |
seksuele sfeer. Nagenoeg nergens treft men godsdienstige argumenten aan. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw bemoeien de kerken zich meer met het seksuele. Men vindt dus meer vermeldingen en ook afwijzingen van godsdienstige bezwaren. Ook neemt de belangstelling voor de venerische ziekten en de contraceptieve technieken toe. In geen geval kan men zeggen dat de 19de eeuw in Frankrijk, de eeuw van het preuts stilzwijgen was. De auteurs geven niet alleen profylactische aanwijzingen maar publiceren tekeningen en uitvoerige uitleg over pessaria, condomen, samenstellingen van spoelingen, vruchtbare en onvruchtbare dagen, houdingen die de kansen vergroten of verkleinen, enz. Veel betrouwbaars is hierin niet te vinden. Zo geeft Dr. A. Mayer (Des rapports conjugaux. Paris, 1856) contraceptieve raad, zich steunend op een theorie van prof. Fouchet door de academie voor wetenschappen in 1845 bekroond. De bevruchting zou volgens hem onmogelijk zijn vanaf de twaalfde dag na het einde der menstruatie tot enkele dagen na de volgende menstruatie. Deze zgn. onvruchtbare periode bevat dus de dagen waarop de vrouw, volgens onze huidige kennis, juist vruchtbaar is.Ga naar eind9 In dit boek vinden we reeds een verschuiving in de richting van grotere moralisering; de auteur zegt bv. zijn pen niet te willen bevuilen door te handelen over antihygiënische en immorele technieken. Meestal wordt ook aangedrongen op de voorlichting der meisjes over bv. de menstruatie, de zwangerschap en het zogen. Ook wordt het probleem der volledige seksuele voorlichting gesteld. Het anonieme L'hygiène des dames (Paris, 1819) bespreekt drie mogelijke houdingen, nl. volledig inlichten, de natuur en het toeval hun gang laten gaan, en zorgvuldig alles vermijden wat met het seksuele verband houdt. Het kleinste gevaar van deze laatste houding is dat een meisje zwanger is zonder dat ze denkt iets verkeerds gedaan te hebben. De auteur verkiest een middenoplossing, waarbij de meisjes vooral goed weten wat al of niet mag. We zien nogmaals dat bij de beslissing welke soort voorlichting men zal geven, niet gekeken wordt naar het meedelen van voldoende waardering voor het seksuele, of naar het vermijden van remmingen en frustraties in verband met het seksuele. De aard der voorlichting hangt tijdens de 19de, en een gedeelte van de 20ste eeuw helemaal af van de beste beveiliging van de waarde van het meisje op de huwelijksmarkt. Honoré de Balzac en de Pradel oordelen in 1826 dat er geen keuze bestaat tussen al of niet voorlichten, maar tussen goed of slecht, tussen tijdig of te laat voorlichten. E. de Pradel gaat even ver als de filantropijnen in de 18de eeuw. Aan een nieuwsgierig kind moet de mentor in nauwkeurige en duidelijke bewoordingen antwoord geven. De geringste verzwijging kan het verlies van vertrouwen betekenen en zal de onbevredigde nieuwsgierigheid nog prikkelen. Nog elders wordt om voorlichting gevraagd, maar altijd door niet-pedagogen. Daarom blijft het bij het beklemtonen van de noodzakelijkheid. Hierin is er dus voor Frankrijk geen verschil met de 18de eeuw. Wel gaan de eisen verder dan die van Rousseau en wordt de | |
[pagina 317]
| |
noodzakelijkheid voorlichting te geven veel minder in verband met de masturbatiebestrijding gebracht.
De gangbare houding van de beroepspedagogen ten opzichte van de voorlichting in Duitsland wordt verwoord door Karl von Raumer. In het derde deel van zijn Geschichte der Pädagogik (uitgegeven in 1847, maar ontstaan uit lessen gegeven tussen 1822 en 1842) zegt hij dat menige moeder het grondig verkeerd standpunt huldigt dat de dochters weet moeten hebben van en ingewijd moeten worden in ‘al wat het gezin betreft’, zelfs in de geslachtsbetrekkingen. ‘Deze opvatting was in het Philantropin te Dessau, in navolging van Rousseau, tot de aanstotelijkste, ruwste caricatuur ontaard.’ Andere moeders vertellen aan kleine meisjes dingen die later onjuist blijken te zijn. ‘Men late de kinderen zolang mogelijk in het geloof dat een engel de kleine kinderen brengt. Dit is veel beter dan het verhaal over de ooievaar dat men in vele plaatsen vertelt.’ Welopgevoede kinderen zullen hierover trouwens geen vervelende vragen stellen. Vragen de meisjes later ‘hoe het dan gebeurt met de kinderen, dan zegt men: de lieve God geeft het kleine kind aan de moeder. Hoe God die kinderen geeft, dat moet ge niet weten en zoudt ge ook niet begrijpen.’ ...‘Een moeder hoeft slechts één maal in volle ernst te zeggen: het past u niet zo iets te weten, ge moet vermijden er over te horen spreken.’ - Deze opvatting is in vele opzichten merkwaardig. Von Raumer raadt af fabeltjes te vertellen en toch fantaseert hij over een engel en een God; het is alsof hij de seksualiteit veilig weggedrongen wil houden binnen een mysterieuze sfeer waarover een godheid waakt. Zijn systeem van voorlichting komt erop neer dat meisjes - en zijn houding tegenover jongens is dezelfde - niets mogen weten over datgene wat voor henzelf toch ten zeerste van belang is; eerst vertelt hij over een engel, en later over een God die de kinderen ‘geeft’. Voorts is er de uitspraak dat welopgevoede kinderen geen vragen stellen; Rousseau zei dit reeds, maar we weten vandaag dat het probleem niet opgelost wordt door te zeggen dat er geen probleem is of mag zijn. Deze stellingname uit het midden van de 19de eeuw ligt mooi in de lijn van de evolutie die we hebben aangeduid. De voorlichting der filantropijnen werd naar het einde der 18de eeuw toe meer en meer verhullend, tot ze geheel verdween. En ze verdween omdat ze niet meer mogelijk was ten gevolge van het verschuiven der schaamtegrens en omdat ze niet meer noodzakelijk was om de zelfbevrediging te bestrijden. Maar men zegde dat ze gemist kon worden omdat ze niet noodzakelijk was. Meer dan een eeuw na Von Raumer beweren H. Hunger, H. Schelsky, J.H. van den Berg e.a. nog hetzelfde. Toch treft men ook een ander standpunt aan. Volgens Dr. K.A. Schmid, samensteller van een pedagogische encyclopedie (Encyklopädie des gesammten Erziehungs- und Unterrichtswesen ..., eerste uitg. 1858, tweede uitg. 1878) moet de moeder haar dochter over de menstruatie voorlichten. Een | |
[pagina 318]
| |
jongen moet door een arts op de pollutie voorbereid worden. De moeder heeft daartoe een ‘natuurlijk’ recht; we hebben gezien dat in de 18de eeuw de moeder dit natuurlijk recht nog niet had en we bemerken tevens dat de vader geen ‘natuurlijk’ recht tegenover zijn zoon bezit. Schmid noemt het een grote vergissing te menen dat seksuele voorlichting samen met de steun van de godsdienst een beveiliging zijn tegen de masturbatie (‘die sexuelle Verirrungen’). In 1852 had Karl Gutzkow, volgens I. Bloch ‘de beste vrouwenkenner van de 19de eeuw’, in zijn autobiografie (Aus der Knabenzeit) gewezen op de vrij onschuldige seksuele spelletjes van kinderen waartegen de volwassenen met grote strengheid optreden, al tonen ze in hun daden en woorden geen eerbied voor de onschuld van het kind dat ‘ziet, tobt, luistert’. De seksuele onwetendheid wordt een van de oorzaken van seksuele pathologie genoemd in de Pathologia sexualis van H. Kaan (1844), een der eerste studies over seksuele pathologie. In een Duits vulgariserend werk, in het Nederlands vertaald en verspreid in Nederland en België (Beknopte opvoedingsleer. Een boek voor vaders en moeders, door Dr. M. Schreber. Brussel-Zutfen, 1862) vraagt de auteur eerbaarheid en matigheid in de geslachtelijke omgang die zonder drift, op koele wijze moet plaats vinden. Hij beweert dat de borstvoeding de ‘Heilige wil der natuur’ is; het is ‘de grootste moederlijke schande en zonde’ daaraan te verzaken. Boven 10-12 jaar mogen de kinderen niet meer gemengd spelen. Het boek bevat ook elementen van de strijd tegen de masturbatie: de kinderen niet wiegen, niet ronddragen, niet op de schoot laten spelen, in een hard bed doen slapen, in een onverwarmde kamer, dadelijk na het ontwaken uit het bed halen, enz. Op de ‘vèr-dringende’ vragen geeft men enig antwoord en zegt ‘het overige zult ge later vernemen’. Elders vindt de auteur het echter noodzakelijk ‘dat men kinderen (van 8 tot 16 jaar) niet te lang met de geslachtelijke omstandigheden onbekend late, ten einde men ze beschutte tegen het gevaar, dat er aan verbonden is als ze er toevallig, en gewoonlijk op verderfelijke wijze, mede bekend worden’. Hij denkt hierbij aan het gevaar der zelfbevrediging. Vanaf de puberteit (14-17 jaar voor jongens, 13-16 voor meisjes) hebben de ouders de ‘stellige plicht, de kinderen op waardige wijze over de ware bediedenis der geslachtelijke toestanden in te lichten. Zegt hun, dat de voortzetting van het menschelijke geslacht op de wijze inrichting des Scheppers berust, naar welke twee geslachten bestaan; dat man en vrouw, als ze geestelijk innig aan elkander gehecht zijn, maar slechts dan, ook door lichamelijke vereeniging den wil des Scheppers moeten vervullen, en dat daartoe de met de ontwikkeling verbondene neigingen en driften bestaan’. Deze voorlichting, waarin in feite geen enkele informatie verstrekt wordt, moet dienen om de ‘neigingen en losbandigheden van de verblinde jeugd aan de opperheerschappij des verstands’ te onderwerpen. ‘De indruk zulker samenspraak is altijd zegenrijk.’ ‘Bij jongens mogen deze verklarende vermaningen nog op eene uitvoerigere en nadruk- | |
[pagina 319]
| |
vollere wijze worden gedaan, dan bij meisjens, omdat bij de mannelijke jeugd de heerschende lichtzinnigheid grooter en algemeener is.’ Bij deze uitspraak kunnen we aanmerken dat de auteurs die op het meisje een grotere potentie projecteren, en dat was in de vorige eeuwen dikwijls het geval, voor hen daarom geen grotere hoeveelheid voorlichting vroegen. Ook valt op dat de voorlichting gevraagd wordt om de masturbatie te bestrijden: de auteur spreekt van ‘verklarende vermaningen’ in dezelfde zin als de filantropijnen de ‘warnende Aufklärung’ bedoelden. Vergelijken we de Duitse met de Franse situatie dan is het duidelijk dat Frankrijk proseksueler is. Dit kan men verklaren door de traditioneel grotere seksuele cultuur, door de sterkere laïcisering en het anticlericalisme, en door de kleinere contrareformatorische invloed in Frankrijk. België blijft tot ca 1950 in een toestand van contrareformatorische achterlijkheid. Nederland zal een der eerste landen zijn dat zich uit de Duitse invloed losmaakt. In alle landen zijn het niet-pedagogen die om voorlichting vragen. De opvoeders richten zich doorgaans meer op de gevestigde en soms voorbijgestreefde waarden. Zij zien geen kans om de grote schaamtegevoeligheid die zij aan het kind moeten geven, te overschrijden door over het seksuele te spreken. Voor niet-pedagogen is het nochtans duidelijk wat men moet doen. In een brief aan Tine (24-27 oktober 1845) schreef Multatuli: ‘Men doet wél de verbeelding der kinderen rein te houden, maar die reinheid wordt niet bewaard door onwetendheid’. Integendeel, de weetgierigheid wordt er door gescherpt, zodat het seksuele er een groter belang door verkrijgt. Trouwens ‘ware die onwetendheid te behouden, dan kan ik mij daarmede nog verzoenen. Maar dit is niet mogelijk’. ‘Waarom zou de knaap zich met het geslachtsleven meer bezighouden dan met spijsvertering of zwaartekracht, indien men hem niet als 't ware opwekte tot doordringen, óf door een in 't oog vallend zwijgen, óf door 't voorhouden van al te doorzichtige leugens? Welk belang zou 't hem inboezemen 'n mysterie te doorgronden, dat bij eenvoudige openhartigheid geen mysterie voor hem wezen zou?’Ga naar eind10
Rond 1860 begint het glorietijdperk van de burgerij. In 1853 is de helft van de Engelse bevolking geconcentreerd in de steden. De Duitse industriële productie is in het midden van de 19de eeuw reeds het zesvoudige van die in 1800; de industriële massaproductie is volop aan de gang. De modernisering van de maatschappij gaat snel voort. Het platteland bleef ten achter. Daar vinden we mislukte oogsten, hongersnoden, crises zodat de werkkrachten naar de steden gezogen worden. In de steden hokken proletariërs, ontwortelden samen in onmenselijke omstandigheden. Voor de burger heeft het seksueel probleem zijn hoogtepunt bereikt. In sommige landen, zoals Vlaanderen en Ierland, komt dit een halve eeuw en meer later; de probleemsituatie wordt er soms verscherpt tot aan Wereldoorlog II. Wanneer we spreken over het seksueel probleem, zouden we een onderscheid moeten | |
[pagina 320]
| |
maken tussen datgene wat door de verschillende auteurs van rond de eeuwwisseling als het seksueel probleem werd voorgesteld en datgene wat wij vandaag het seksuele probleem van hun tijd zouden noemen. Maar de vroegere auteurs zijn het onderling niet eens (we kunnen bv. vergelijken wat Forel, Fuchs, Bloch, H. Ellis, Freud erover schreven), en verder beschikken we niet over voldoende gegevens uit de 19de eeuw. Hierbij laten we nog de allereerste vraag buiten beschouwing, nl. diegene naar de criteria volgens welke we de probleemsituatie willen ‘meten’. Al deze vragen moeten we onbeantwoord laten. We zullen alleen trachten om in de veelheid van elementen die ons in de 19de eeuw treffen, de gemeenschappelijke trekken te zoeken. Jan Romein meende in zijn De lage landen bij de zee veel te kunnen verklaren vanuit de onoprechtheid van de burger. Nu is het duidelijk dat het de aard der sociale relaties en de algemene levensomstandigheden zijn die de burger onoprecht maakten. De burger van de 19de eeuw verdraagt voor het seksuele niet meer datgene wat in de 16de eeuw nog evident was, nl. de grote directheid in de uiting, de openlijke confrontatie met zichzelf en de andere, de bewuste bezinning en besluitvorming. Dit komt voort uit en veroorzaakt op zijn beurt nogmaals een steeds groter wordende gevoeligheid. Hierdoor wordt de kans tot erotisering nogmaals groter. In deze overgevoeligheid zit de burger als het ware gevangen; hij moet verdringingen, afsplitsingen, skotomiseringen doorvoeren die door de buitenstaander als onoprechtheid betiteld kunnen worden, maar die binnen in het burgerlijk psychisch systeem een logisch en onmisbaar verdedigingsmechanisme zijn. Deze onoprechtheid vindt men ook in niet-seksuele gebieden. De burgers spreken over liefde voor de evenmens en beschouwen als oplossing voor de onmetelijke sociale ellende het geven van aalmoezen. Zij buiten de gekoloniseerde volkeren uit maar spreken over het brengen van beschaving. Zij leggen graag het accent op de grote eerbied voor de vrouw, maar bestendigen haar onmenselijke situatie. Zij roemen de vrijheid en de gelijkheid terwijl de meesten slechts de vrijheid hebben om zich als weerloos schaap door de wolf te laten verslinden. Zelfs indien ze tegenstrijdigheden ontdekten in hun systeem, dan waren de burgers er in hun grote zelfzekerheid van overtuigd dat ook deze problemen zouden opgelost worden zonder dat ze daarom van hun machtsposities moesten afstand doen. De onoprechtheid begint tegenover zichzelf. De burger zal de psychoanalytische begeleiding nodig hebben om zichzelf te leren kennen. Zij uit zich ook tegenover zijn vrouw, zijn eventuele maitresse, zijn bordeelbezoek. De burgerlijke opvoeding is misschien de meest hypocriete die waarschijnlijk ooit gegeven werd, maar de burgerlijke opvoeders hebben dit subjectief niet zo ervaren. Hun overgevoeligheid voor het seksuele belette hen deze dingen ter sprake te brengen. De voorgehouden waarden zijn niet realiseerbaar, en toch protesteert men slechts zelden omdat de echte burgers niet eens durven | |
[pagina *21]
| |
[pagina *22]
| |
[pagina 321]
| |
te veronderstellen dat ook anderen ze niet volgen, vandaar de enorme schok, uitgaande van Kinsey's rapporten. Dat het seksuele tot probleem wordt, volgt ten dele uit het feit dat men niet erkent dat er een seksueel probleem bestaat, o.m. doordat iedereen het op individuele wijze beleeft. Het openlijk ter sprake brengen wordt reeds onzedelijkheid genoemd. De confrontatie met het seksuele geschiedt in dezelfde sfeer. Er is obsessie en verdringing. De ongewilde resultaten van deze situatie zijn o.m.: een groot aantal zgn. frigide vrouwen, seksuele onkunde bij de man, de behoefte aan een sterke censuur, een neurotische angst voor het lichamelijke, een prikkelvijandigheid, een lustangst, een grote seksuele onwetendheid. Verder kunnen we de prostitutie, de bloei der pornografie, de straatvoorlichting als feed-backs vermelden. In de burgerlijke scholen vindt men deze verdringing en obsessie duidelijk terug. Men verbant zorgvuldig alle seksuele elementen uit schoolprogramma's, handboeken, lessen. Men vestigt bestendig de aandacht op verboden lektuur, verboden gezelschap, verboden wandelingen, verboden stadswijken, verboden lokalen, verboden kledingsstukken, verboden gedachten, verboden aanrakingen, verboden spelen, verboden wijzen van zitten en liggen. De jongeren en ook de volwassenen worden onophoudelijk gewaarschuwd tegen de toenemende zedenverwildering. Hiermee bedoelt men: te hartstochtelijk zoenen, te vroeg huwen, geslachtelijke omgang zonder voortplanting, zwemmen, zonnebaden, sportbeoefening door meisjes en vrouwen, gemengde opvoeding, kamperen, geboorteregeling, dansen, echtscheiding, lezen van romans, bioskoopbezoek. Bisschoppen verstrekken voorschriften voor de kleding van man en vrouw. De kleding van atleten moet er als volgt uitzien: voor de man een geheel gesloten bovenkleding, lange broek, het geheel in een donkere kleur zodat de kleding zich goed tegen de huid aftekent; de vrouw moet een geheel gesloten bloes dragen, een lange broek of een rok met lange kousen. Meisjes moeten op school ‘voegzaam en zedig gekleed’ zijn, d.i. met ‘lange, niet doorzichtige kousen, en in een gesloten kostuum afhangende tot over de knieën, gesloten aan den hals en den bovenarm tot de elleboog bedekkend. Ook de jongens zullen ter schole komen in gesloten kostuums, met kousen en de bovenbenen tot over de knieën bedekt’. Nog tussen 1920 en 1930 moest het vrouwelijk kantoorpersoneel van de Nederlandse Spoorwegen ‘in dienst een eenvoudig, aan den hals gesloten en tot de polsen reikend kleed dragen’. Ten opzichte van Nederland vertoont Vlaanderen een achterstand van een kwart tot een halve eeuw, en meer. Dit is zo voor het verschijnen van het eerste boekje over seksuele voorlichting (Nellie van Kol, 1897; Bessemans, 1924)Ga naar eind11, het eerste consultatiebureau voor geboorteregeling (Aletta Jacobs, 1880; Belgische vereniging voor seksuele voorlichting, 1956), de invoering van de coëducatieGa naar eind12, het stichten van verenigingen voor gezinsplanning (1881, de N.M.B. in Nederland; in België de B.V.S.V. in 1956), de eerste | |
[pagina 322]
| |
vrouwelijke universiteitsstudente, de acties voor meer begrip van de homoseksualiteit, de discussies rondom de premaritale coitus, het kiesrecht van de vrouw (Nederland 1919; België 1948), enz. In Vlaanderen verscheen geen enkel seksuologisch werk. De niet-katholieken moeten er zich schikken naar de wetten, gemaakt voor en door katholieken. We mogen echter niet vergeten dat het verplicht lager onderwijs in Nederland één generatie (1901) vóór België werd ingevoerd. Deze voorsprong doet zich op vele gebieden gevoelen. De Vlaamse achterlijkheid houdt ook ten dele verband met godsdienstige factoren. De eerste vrouwelijke universiteitsstudente vinden we aan de vrijzinnige universiteit van Brussel (1880), dan volgt de staatsuniversiteit Gent (1883) en veertig jaar later het katholieke Leuven (1920). Men kan vele soortgelijke feiten vinden. De achterlijkheid op seksueel gebied is slechts één van de uitingen van achterlijkheid. Soms is het verzet tegen het seksuele slechts de camouflage van andere bedoelingen, zoals het bestrijden van de meer rationele, wetenschappelijk verantwoorde en zelfstandig-kritische denkwijzen. A.J. Germain was rond 1875 de opsteller van het eerste uitvoerige leerplan van het lager onderwijs. Hij voerde een strijd voor rationeler experimenteel onderwijs: meer waarnemen en nadenken, minder naapen, minder uitsluitend verbaal onderwijs. Hij hechtte veel belang aan het onderwijs in de natuurwetenschappen. De wet van 1879 schreef als verplicht leervak de ‘eerste beginselen der natuurwetenschappen’ voor. Dit konden de katholieken niet dulden, en er ontstond een politieke kwestie. Een van de argumenten gebruikt door de katholieken was dat de ‘ziel van het kind’ beschermd moest worden: de lessen in de natuurwetenschappen deden afbreuk aan de kuisheid en zedelijkheid. In 1884 verdwenen deze lessen uit het leerplan.
De tegenstanders van Germain schreven dat de wetenschappelijke geest de literatuur vernietigde en dat de leerlingen beter voorbereid werden op de natuurwetenschappen door literaire studies. Maar ook deze literatuur was gevaarlijk. Na de oorlog van 1870 maakte Balisaux uit Charleroi in de Belgische kamer deze opmerking: ‘wanneer men, na Sedan, de Duitse ransels opengespte, vond men er bijbels in. De Franse staken vol romans, en van wat soort!’ Kort na Wereldoorlog I werd nogmaals door Franstalige niet-katholieken geprobeerd om de seksuele voorlichting in de rijksscholen in te voeren (het rapport Delattre). Ook deze poging mislukte. Het Vlaams niveau zou nog een hele tijd bepaald worden door de boeken van enkele leken, van priesters en vooral van paters, zoals M. Ballings, L. Callewaert, D. de Coene, H. Schilgen, L. Arts, G. Hoornaert, Kriekemans, T. Tihamer, Huddleston Slater, E. Fiedler, L. Moereels e.a. Pater G. Hoornaert S.J. schreef bv. De strijd om de kuischheid (vert. uit het Frans. Brugge-Brussel, 1946), waarin het gebruik van kamfer, lupuline, broomkali, hydrotherapie, hypnotisme en dgl. aanbevolen wordt, en dat in 1946. Hij beschrijft 16 | |
[pagina 323]
| |
wapens in de strijd voor de overwinning, 17 verontschuldigingen voor de nederlaag, 10 hinderlagen van het kwaad. Het onderscheid tussen deze werken en de slechtste passages bij de achttiende-eeuwse Tissot, Salzmann en dgl. is niet groot. De reactie tegen het jansenisme en de contrareformatie begint in Vlaanderen eerst rond 1960. Een systematische studie van deze seksuele pathologie, die men in verschillende vormen in het hele westen vindt, is voor de cultuurgeschiedenis onmisbaar. Dit werk moet dringend aangevat worden want het zal niet lang duren alvorens deze situatie voor ons zeer vreemd, zelfs onbegrijpelijk geworden is. |
|