Geschiedenis van het seksuele probleem
(1968)–J.M.W. van Ussel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
11 De emancipatie van het seksueleNog vóór de emancipatie van het seksuele is voltooid, kunnen we zeggen dat ze een van de merkwaardigste renaissances van onze geschiedenis is. Drie steeds ingrijpender revoluties volgden elkaar op, de eerste van ca 1870 tot aan Wereldoorlog I, de tweede tussen de beide oorlogen en de derde vanaf Wereldoorlog II. Het tempo der ontwikkelingen wordt sneller en de sociale spreiding der nieuwe houdingen en gedragingen ruimer. Ten dele betekent dit een terugkeer naar de tijd vóór de 18de eeuw. Maar sommige oppervlakkige gelijkenissen zijn niet zo belangrijk; een terugkeer naar vroegere tijden zou trouwens niet eens wenselijk zijn. Staan we niet aan het begin van een totaal nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mens en dus ook van het seksuele? De seksualiteit van de landbouwer is niet die van de burger, noch die van de mens uit het industrieel en post-industrieel tijdperk. De evolutie tijdens de laatste eeuw gaat in de richting van een toenemende ontburgerlijking van de maatschappij; we evolueren van anti- naar proseksueel, van kleine naar grotere vrijheid, van schuld- naar schaamtemoraal, van bedekking naar openheid, van genitale naar meer totale seksualiteit, van obsessie naar rustiger integratie en deseksualisering van het seksuele, van verwijdering en antithese tussen de geslachten naar coöperatie, van desintegratie van liefde en zinnelijkheid naar éénwording. Als een rode draad loopt door deze kenmerken de vermenselijking van de zingeving der seksualiteit heen, het opheffen van de anti-humane normen en houdingen bv. bij niet-conform gedrag, het inzicht dat de mens zijn overschot van drift en de liefdekansen door de seksualiteit geboden, op menselijke wijze moet investeren. | |
De eerste revolutieTot aan Wereldoorlog I was de vrijmaking van het seksuele vooral het werk van kunstenaars, wetenschapslieden, en in mindere mate van enkele politici en vooruitstrevende opvoeders. Van hen allen oefenden de kunstenaars de vroegste en grootste invloed uit. De ontvoogding was geen rationeel proces. Daarom kon de rechtstreekse invloed van bv. wetenschapslieden niet groot zijn. Maar het publiek volgde wél, of was verontwaardigd - wat ook een nuttige reactie was - wanneer letterkundigen protesteerden tegen schijnheiligheid, onrechtvaardigheid en immoraliteit. We denken bv aan Strindberg, Ibsen, Tolstoi, Thomas Hardy, G. Frenssens, Wedekind en anderen die de situatie van de vrouw, de dubbele moraal, de huwelijksmoeilijkheden, het kuisheidsprobleem, de seksuele on- | |
[pagina 325]
| |
wetendheid behandelden, niet alleen nog vóór deze problemen op een theoretische wijze gesteld werden, maar tevens op een sprekender wijze. Soms liep dit uit op een heftige aanval tegen het seksuele, tegen de vrouw, iets wat I. Bloch in 1906 deed schrijven: ‘onze moderne fin de siècle-asceten, Schopenhauer, Tolstoi en Weininger, bevestigden eerst zeer nadrukkelijk hun seksualiteit, om ze daarna zoveel te grondiger te verloochenen’. Maar zelfs deze mislukkingen zoals er rond de eeuwwisseling vele bekend werden onder de grootste kunstenaars, trokken de aandacht op het seksuele. En naast hen stond een tweede groep, die de seksualiteit, de vrouw, de liefde aantrekkelijk uitbeeldde. We denken bv. aan D.H. Lawrence, aan Rich. Burton's vertaling van Duizendenéén nacht, aan Oscar Wilde en André Gide, aan de naaktschilderingen en -beeldhouwwerken. De invloed van deze kunst, ook van de cabaretkunst die de lichamelijke schoonheid waardeerden en de enge burgerlijke normen ridiculiseerdeGa naar eind1, was groot. Het hoog prestige der kunst diende om de lichamelijke schoonheid en de genieting aanvaardbaar te maken en te beveiligen. De kunstenaar werkte therapeutisch, kathartisch en zijn beschrijvingen waren een veelbelovende anticipatie. Tijdens deze eerste periode verschijnen indrukwekkende, veeldelige seksuologische werken. Ook hier zijn de zgn. protestantse landen op de andere vooruit. De seksuologie ontstaat in midden-Europa maar bloeit ook in de Angelsaksische landen. Het betreft soms grote synthesen, zoals er later geen meer gemaakt zouden worden. Het meeste is éénmanswerk van personen die een heel leven aan hun taak wijden. De sociale waardering voor het gepresteerde is niet groot: sommigen riskeren gevangenisstraf of boeten; en voor allen betekent een zuiver-wetenschappelijke seksuologische belangstelling prestigeverlies en sociale isolering. De visie op het seksuele is aanvankelijk nog eng-seksueel, vooral fysiologisch-biologisch. Dit komt o.m. doordat vooral medici over het seksuele schrijven. Zelfs Hav. Ellis, een essayist en journalist, is van vorming geneesheer. Voorts gaat er veel invloed uit van antropologen en ethnologen. Het materiaal dat zij aanvoeren, wordt in de discussies gebruikt. Terwijl Rousseau veronderstelde dat de natuurvolkeren ‘gezonder’ leefden, schrijft Darwin (Die Abstammung, p. 130-131) dat de afschuw voor de ontucht en de geslachtelijke perversiteiten een moderne deugd zijn. De primitieve mens zwelgt in wilde ontucht, geslachtelijke perversiteit en losbandigheid. De seksuele perversiteiten van cultuurvolkeren zijn meestal navolgingen van voorbeelden van primitieve volkeren. Westermarck, Ploss, Malinowski e.a. ‘ontdekken’ talrijke gegevens waarvan sommige sinds de 17de eeuw bekend waren maar die toen niet aansloegen, bv. dat de schaamte ontstond uit de kleding en niet omgekeerd, dat de primitieve volkeren de openbaarheid bij hun seksuele activiteiten niet schuwen, dat zij promiscueus zijn, dat men reeds in de vroege geschiedenis van het westen en ook in het oude testament de polygamie vindt, zodat hier geen sprake is van een ontaardingsverschijn- | |
[pagina 326]
| |
sel. Het nieuwe testament wordt critisch gelezen; men ontdekt zo dat het huwelijk gedurende lange tijd niet als een sacrament werd aangezien. Men ontdekt en bestudeert andere godsdiensten. Veel wordt hierdoor gerelativeerd; vele sacralisaties worden aangetast, zowel binnen als buiten het seksuele gebied. De belangstelling gaat ook meer uit naar de abnormale, pathologische aspecten van het seksuele. Men overdrijft al eens in de richting van het seksualisme: de taal der vogels wordt door de seksualiteit uitgelegd; men ontwerpt erotogenesissen van vele godsdiensten. Nadat de meeste artsen over het orgasme van de vrouw gezwegen hadden of het ontkend hadden, volgden na 1870 objectiever waarnemingen, o.m. van de fysioloog Magende en van vrouwenartsen zoals Busch, Theopold (1873) en Otto Adler. R. von Krafft-Ebing, wiens Psychopathia sexualis (1882) een enorme vooruitgang betekende doordat hij de ontaardingstheorieën als onwetenschappelijk afwees, hangt zelf toch nog de dubbele moraal aan en kent een zeer uitgebreide reeks perversiteiten die hij eerder ‘slecht’ dan ‘ziekelijk’ vindt. Toch ondervindt hij last van de overheid en moet hij gedeelten van zijn werk in het latijn publiceren. Hij legt de nadruk op het belang van de seksualiteit, voor het individu en voor de maatschappij. ‘In laatste instantie wortelt alle ethiek, wellicht een heel deel van de estetica en de godsdienst in de bestaande geslachtelijke gevoelens’. De meerderheid der toenmalige filosofen had aan het seksuele slechts weinig aandacht geschonken. In het hele werk van Kant komt het woord ‘liefde’ slechts één maal voor. Schopenhauer en Nietzsche waren vrouwenhaters. Kierkegaard was het model van iemand die het met het seksuele niet kon vinden. Bij meer dan één vinden we anti-vrouwelijkheid, seksualiteit uitsluitend ten dienste van de voortplanting, pornografische belangstelling en venerische ziekten. De bewering dat de filosofen de belangrijke elementen van de komende tijd voorvoelen, gaat voor het seksuele niet op. Tot in het midden van de 20ste eeuw blijven velen nog aan een agrarische seksuele moraal van vóór twee eeuwen vasthouden en ontbreekt een diepere bezinning op het seksuele en de liefde. Het zijn niet-filosofen zoals Michelet (De l'amour) en Mantegazza (Physiologie der Liebe) die het liefde-element, het erotische, het zinnelijke en het seksuele herwaarderen. Reeds in 1873 schreef Maudsley, zoals Von Krafft tien jaar later, dat de seksuele ervaring de basis voor de ontwikkeling van de sociale zin, van alle poëzie en misschien van de hele moraal was. De herwaardering van het seksuele komt, buiten de kunstenaars, o.m. van Th. Huxley, van Spencer, van Freud, van ethnologen en andere wetenschapslieden die minder direct bij het seksuele gedrag van de moderne mens betrokken zijn dan de wijsgeren en opvoeders. Deze geleerden werden destijds dikwijls voor materialisten en eenzijdige fysiologen uitgescholden, hoewel we vandaag het tegenovergestelde moeten beweren. Zo lezen we bv. bij de Russische zoöloog Elie Metschnikoff (1845-1916) | |
[pagina 327]
| |
de mooiste waardering voor het typisch menselijk en spiritueel aspect van het seksuele: ‘de mens verschilt van de antropoïden veel meer door zijn genitalia dan door zijn hersenen’. Metschnikoff bedoelde hiermee dat de mens het tegenover andere dieren moet afleggen voor alle aspecten van zijn bestaan (vogels zien en ademen beter, apen bewegen zich vlugger, enz.), maar dat geen enkel dier zo'n gevoelige, hoog-ontwikkelde seksualiteit bezit, die bestendig aanwezig is en verspreid is over het hele lichaam. Ongeveer alle ethici die destijds in hoog aanzien stonden, vinden we in het kamp der conservatieven. Deze hadden niets van de situatie begrepen. De onbruikbaarheid der oude regels en normen was aangetoond, wat hen niet belette ze met vermeerderde kracht te bevestigen. Zij hielden hardnekkig vast aan het geloof in eeuwige en objectieve normen. Zij verzetten zich tegen de dubbele moraal alleen maar om ook de man aan de strenge normen der vrouw te onderwerpen. Vrije liefde en extra-maritale seksualiteit waren ‘onbeperkt subjectivisme’ (W. Rein). De nieuwe moraal was onzedelijk en leidde tot ontaarding der maatschappij, zedenverwildering, terugvallen in een primitieve cultuur (W. Wundt). Het doel van de seksualiteit was de voortplanting: hierin bestond de ‘hogere’ zedelijkheid. Het huwelijk was, zoals Goethe zei, ‘Anfang und Gipfel aller Kultur’ (Natorp). In 1907 schreef E.H. Kisch in een boek over de seksualiteit van de vrouw, dat zij niet om geslachtsgemeenschap mocht vragen maar zich moest bedwingen door wilsoefeningen, dieet, harde matras en koude baden (een jaar tevoren had echter G. Hirth geschreven dat de man zich moest leren beheersen tot ook de vrouw het orgasme kon kennen). In 1908 schreef Vacher de Lapouge dat seksualiteit zonder voortplanting een perversiteit is die aan het sadisme en de sodomie grenst. Een mooi voorbeeld van een rigoureuze moralist is de filosoof-pedagoog Friedrich Paulsen. ‘Het is alsof alle demonen tegelijkertijd losgelaten werden om de bodem van het Duitse volksleven te verwoesten.’ De opvoeding is te wekelijk, de ouders durven geen oorvegen meer geven, de kinderen zijn overal ondankbaar geworden, de autoriteit wordt niet meer erkend, er bestaat een georganiseerde antichristelijke stemming. Ook de regering heeft schuld: elders gaat alles immers veel beter. De morele autoriteit is dood, onder invloed van de antimoraalretoriek van Nietzsche, van de ongelooflijke ontsporing van de schrijvers die de jeugd meesleuren in het verderf, want het slechte wordt als het model voorgesteld en niet als een begrijpelijke afwijking. Men doet op fanatieke wijze aan seksuele voorlichting, ‘er ontbreekt alleen nog een cursus in experimenten’. Razende, hysterische vrouwen schrijven over het recht op moederschap. Gelukkig is er in dat koor van bedronkenen nog één nuchtere, nl. Foerster. De volgende passage uit een werk van Paulsen (1908) is merkwaardig: ‘Herwaardering der waarden, zo schreeuwt men in alle straten; weg met het levensvijandige christendom; weg met het domme vooroordeel dat de liefde | |
[pagina 328]
| |
na de ceremonie van het huwelijk haar volle rechten krijgt, wat hebben staats- en kerkelijke functionarissen met de liefde te maken? Gedaan met de opvatting dat de kinderen der liefde zonder huwelijk met recht de paria's der maatschappij moeten zijn. En wij, homosexuelen, waarom moet men de bevrediging van ons driftleven verhinderen? Verdienen wij beschimpt en bestraft te worden?’ Het wonderlijke is dat deze ‘absurde voorstellingen’, deze ‘perversiteit van oordeel’ vandaag door vele christenen aanvaard worden. Paulsen onderzoekt daarna wie schuld aan deze verkeerde opvattingen heeft. De ‘ontuchtindustrie, de literatuur van geperverteerden, de verleidingskunsten’. Wat kan men ertegen doen? Vooreerst moet iedereen zichzelf en zijn omgeving zuiveren door bv. protestbrieven naar kranten te sturen. Verder moet de maatschappij de enkeling beschermen; daarom zijn processen zoals dat tegen Oscar Wilde zo nuttig. Ook moeten verenigingen ter bescherming van de zedelijkheid opgericht worden. De Goethebund die jaren geleden zich in verband met de Lex-Heinze beroemd maakte, zou de Volksbund, gesticht door Leixner, in zijn schoot moeten opnemen. Van de seksuele voorlichting is maar weinig heil te verwachten. De medici zijn wel betere specialisten dan voordien maar slechtere filosofen. De juristen, vooral de rechters, zijn te weinig gewetensvol. De wetsartikelen 175 (op de homoseksualiteit) en 184 (op de pornografie) moeten gehandhaafd blijven. We hebben gezien dat ook kardinaal Mercier in België de gelovigen en de machthebbers aanspoorde tot actieve bestrijding der nieuwe moraal. In vele landen doet zich hetzelfde voor. Door deze houding hebben deze autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de zo ontstane situatie voor zich opgeëist. We mogen de macht der conservatieven en dus ook hun verantwoordelijkheid niet onderschatten. Nemen we bv. de invloed van F.W. Foerster. Deze strekt zich uit over een halve eeuw: in 1907 doet hij het hoopgevende congres over seksuele pedagogiek te Mannheim mislukken; nog in 1953 worden zijn werken herdrukt. Hij had invloed op protestanten en katholieken; zo schreef de Amerikaanse bisschop Fulton Sheen een woord vooraf in een Engelse vertaling. Zijn boeken bereikten enorme oplagen. We mogen Foerster een pedagoog noemen die problemen verwekt in plaats van ze op te lossen, het type van de woordkramer die scheldwoorden naar zijn tegenstanders slingert en zichzelf als de verdediger der meest verheven moraal opwerpt. De lezer die zijn regels ernstig nam, werd er in feite meer door geschaad dan door het lezen van pornografie. Want pornografie dient zich nooit aan als de beste houding tegenover de werkelijkheid en zij bedreigt niet degenen die haar suggesties niet opvolgen, wat Foerster wel doet. Hij brengt ook niet het minimum aan eerlijkheid op, de opvattingen van zijn tegenstander juist te verwoorden. Het seksuele gebied is volgens hem overrompeld door ‘hervormers en omwentelaars’. Een gedeelte van hen zijn liederlijke kerels, maar de gevaarlijkste zijn de idealisten zoals Forel en Lindsey, die een gemis aan levens- en mensenkennis hebben. Ook staat de | |
[pagina 329]
| |
moderne seksuele hervorming onder de invloed van ‘schrijvende vrouwen’, zoals E. Key, Gnauth-Kühne e.a., die ‘sentimentele bakvischliteratuur’ brengen, ‘vrouwen die, uit erotische fantasterij of uit kortzichtig medegevoel, volkomen het hoofd schijnen verloren te hebben’. Zijn reactie hierop is: ‘Vader vergeef het hen!’ Het streven naar seksuele hervorming is een ‘teken van neurasthenische ontreddering, van onrijpheid, een schande’. De geboorteregeling maakt de ‘mens tot slaaf van zijn driften’. ‘Door de “modernen” wordt de mens rijp voor de sanatoria.’ De psychoanalyse is een ‘ontspoorde wetenschap, academische hypocondrie, nerveuze ontaarding’; ‘overal waar een kerk wordt afgebroken, moet er een sanatorium worden gebouwd en het psychoanalytisch knoeiwerk begint.’ Hij fulmineert tegen de boeken, zelfs tegen het halfnaakte in de kunst; ‘nooit heeft de groote kunst louter naakte menschen vereeuwigd’. ‘De moderne ethiek is een hymne aan de voortplantingsfuncties, een Astarte- en Priapuscultus: God openbaart zich niet meer in de ziel, maar in de voortplantingsorganen.’ In ‘heel die wereld van verraad, van trouwelooze zwakheid en van zelfzuchtige genotslust’ vindt men ‘voor elke verdorvenheid speelruimte’, daar laat men op het ‘minnegepeupel van alle standen’ de ‘ontketende duivelen’ der ‘vagebonderende instincten’ los. Daar vinden we ‘absoluute aardsheid’, ‘zinnelijke slavernij’, ‘dictatuur der grillen’, ‘seksuele hypertrophie’... We mogen aan Foerster niet meer belang geven dan hij verdient. Datgene wat hij schreef was niet alleen oneerlijk en perverterend, maar vooral achterlijk, tegenstrijdig, onlogisch, in één woord dom. Toch kende hij succes omdat hij de spreekbuis was der conservatieve christenen. Wat we reeds voor de vorige eeuwen opmerkten, geldt ook nu: niet de besten oefenen in hun tijd de grootste invloed uit. En diegenen die in hun tijd als de verdedigers der hoogste zedelijkheid voorgesteld worden, realiseren of bestendigen soms onzedelijke situaties, ook al ligt dat niet in hun bedoeling.
De ‘seksuele hervormers’ gebruiken ongeveer dezelfde argumentaties als de bestrijders, maar zij komen tot andere besluiten. Ook zij klagen de heersende onzedelijkheid aan, ook zij willen een groter besef van verantwoordelijkheid en eerbied brengen, ook zij willen man en vrouw en kind beschermen en opvoeden. Volgens hen ligt de onzedelijkheid elders, nl. in de prostitutie, de gedwongen liefdeloze huwelijken, de moeilijke echtscheiding, de achteruitstelling van de vrouw, van het onwettige kind, van de ongehuwde moeder. Zij willen een einde maken aan het onzinnig in het leven gooien van ongewenste kinderen. Zij vragen herwaardering van het huwelijk, kansen op voorechtelijke omgang, kortom een reeks van soms grondige wijzigingen.Ga naar eind2 Het is niet onze bedoeling een gedetailleerde analyse van deze acties te maken. Alleen moeten we wijzen op het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen wat onder seksuele hervorming verstaan wordt door de intellectuele elite die doorgaans slechts een puur-seksuele emancipatie op het | |
[pagina 330]
| |
oog heeft, en door de sociale hervormers, voor wie de ontvoogding van het seksuele slechts een onderdeel van hun hele programma is. Het doel van bv. Bebel, Engels, Marx en Lenin verschilt van dat van A. Forel in zijn werk van 1905 over het seksuele probleem. Forel vraagt detailwijzigingen, die de gevestigde orde niet wijzigen, integendeel. Vergeleken met zovele anderen is hij niet eens vooruitstrevend. Hij verdedigt nog de voortplantingsmoraal; dé uiting van de ongehuwde man is de pollutie; de vrouw vindt haar bevrediging in wellustige dromen. Velen denken aan hervorming. In 1906 wordt een Vereinigung für Sexualreform door Karl Vanselow te Berlijn gesticht. Rond dezelfde tijd hoort en leest men de namen van Esth. Harding, Marcuse, Hirschfeld, Freud, Rohleder, Krauss, Moll, Bloch, Carpenter, Buchow-Homeyer, Brandes. Het evangelie der seksuele vernieuwing werd in 1900 door E. Key geschreven. De eeuw van het kind is volgens I. Bloch ‘zonder twijfel het interessantste en degelijkste boek dat totnogtoe over het seksuele probleem verschenen is’. Een derde groep, voorlopig nog klein, richt zich hoofdzakelijk op de seksuele opvoeding der jeugd. Deze groepen van ‘hervormers’ kennen geen eenheid van doeleinden noch van actiemiddelen. Slechts weinigen hebben een inzicht in de situatie. Velen ageren vanuit hun individuele problematiek. Bij sommigen vindt men zo utopische voorstellingen dat hierdoor meer kwaad dan goed gedaan wordt. Het knooppunt van vele hervormingseisen is het huwelijk. In 1886 verschijnt te Haarlem een boek met een veelzeggende titel: Gelukkig - ofschoon getrouwd. Een boek voor gehuwden en ongehuwden (van E. van Calcar). Rond die tijd spreken velen over een zeer grote huwelijksmoeheid. Zelfs Foerster bekent ‘dat het monogame huwelijk aan het merendeel der mensen haast bovenmenselijke eisen stelt’. Men leest protesten tegen het gedwongen huwelijk, tegen de onverbreekbaarheid wanneer het voortbestaan zinloos is geworden, tegen de onmogelijke monogamie. Bij de socialisten krijgt het huwelijk het soms erger te verduren dan het kapitaal. En toch verbetert juist in die tijd de situatie. De materiële mogelijkheid om te huwen vergroot langzamerhand, althans voor de man. De partnerkeuze geschiedt in theorie reeds vrijer, de kans op scheiding wordt iets groter, er is een evolutie naar het zgn. kameraadschapshuwelijk.Ga naar eind3 Het gezin wordt van een productie- meer een consumptie-eenheid. Een centripetale contractie vindt plaats, met als gevolg functieverlies naar buiten, maar intensifiëring van de affectieve relaties tussen de leden. Het aantal van deze nieuwe gezinnen was niet groot, maar zij bekleedden een centrale plaats in de maatschappij, en zij gaven meer waarde dan voordien aan huwelijk en gezin. Toch is er een zeer groot aantal vrouwen die niet huwen, ‘een nationaal onrecht, bijna even erg als de prostitutie’. E. Carpenter doelde hier bv. op de vrouwen die met verschillenden ongehuwd samenwoonden of die inwoonden bij een familielid, of die in dienst gingen. Allen waren ze veroordeeld tot een tweederangsleven. Volgens de volkstelling van 1900 in Duitsland waren | |
[pagina 331]
| |
44% van de vrouwen tussen 18 en 40 jaar ongehuwd. Meer dan 20% van hen bleef ongehuwd, dit is meer dan twee miljoen vrouwen tussen 18 en 40 jaar, en dat in een maatschappij waar de druk om te huwen mogelijk nog groter was dan vandaag. Hieraan trachtte men te verhelpen door het organiseren van vrije liefderelaties, door kans te geven op ongehuwd moederschap en recht op seksueel leven. Medici, neurologen en psychiaters beklemtonen meer en meer de behoefte aan een seksuele uiting. Wilhelm Erb, neuroloog, wijst in 1903 op de schadelijke gevolgen der bestendige seksuele onthouding bij man én vrouw. Vrouwen zoals E. Key en Elis. Busse-Wilson vragen voor de vrouw dezelfde seksuele vrijheid als voor de man. Men neemt ook openlijk stelling tegen de oude zingeving van de seksualiteit. Voor Nietzsche was het ‘reine Mythologie’ over voortplantingsdrift te spreken. Carpenter, die prachtige en modern aandoende bladzijden over de liefde als ik-gij-belevenis schreef, stelt de seksualiteit in dienst van de liefde. In 1881 wordt de Nieuw-Malthusiaanse Bond opgericht, aanvankelijk om ‘een krachtig middel ter bestrijding van armoede en lage loonen’ te geven, maar ook om seksuele uiting en voortplanting van elkaar te kunnen scheiden. Met deze evolutie hangt de emancipatie van de vrouw nauw samen. ‘De dame, de huissloof en de geprostitueerde zijn de drie hoofdtypen in onze hedendaagse beschaafde maatschappij’ (E. Carpenter). Er wordt tegen deze desintegratie van de vrouwelijkheid in verschillende aan elkaar tegenstrijdige bestanddelen gereageerd. Een nieuwe ‘image’ van vrouw wordt voorgesteld, nl. de vrouw die moeder, echtgenote, minnares en een beetje de prostituée van haar man is. Dit type vinden we eerst in de niet-kerkelijke en tientallen jaren later in de kerkelijke milieus. Rond 1900 stelt G.B. Shaw voor, het huwelijk als voortplantingsinstituut af te schaffen. Het verwekken van gezonde kinderen heeft niets gemeen met en integendeel veel te vrezen van romantiek, liefde, preutsheid en andere mysterieuze gevoelens. Het doel mag niet verward worden met het voldoen van persoonlijke fantasieën, de onmogelijke verwezenlijking van jongens- en meisjesdromen of de behoefte van oudere personen aan gezelschap of inkomsten. Een niet-conformistisch ethicus, Chr. Von Ehrenfels ontwerpt in 1908 een plan voor een ‘Konvikt’, een soort congregatie van meisjes en vrouwen die zich ten dienste van raseugenese in een groot bordeel lieten kazerneren om beter geselecteerde kinderen te verwekken, een plan dat kan vergeleken worden met de Bund zur Züchtung von Rassenmenschen in Wedekind-Hetmann's Hidalla, en met het later door de SS opgerichte instituut. Naast eugenetische bedoelingen (die ook moesten dienen om het ‘gele gevaar’ te weren) wilde Von Ehrenfels ook de seksuele situatie saneren. In plaats van de heimelijke dubbele moraal stond hij de openbare polygamie voor, ervan overtuigd dat iedere volwassene een seksuele uitingskans moest kennen en dat de man van nature polygaam is. Het is in een bespreking van | |
[pagina 332]
| |
de Sexualethik van Von Ehrenfels dat Freud de bekende uitspraak plaatst dat al degenen die edeler willen zijn dan hun constitutie hen toelaat, in de neurose vervallen.Ga naar eind4 Over de noodzakelijkheid de prostitutie te bestrijden, bestond eensgezindheid, echter niet over de methoden. Rond het midden der 19de eeuw waren verschillende studies over de prostitutie tot het (weinig victoriaans) besluit gekomen dat de enige oplossing te vinden was in de vrije liefde of het vrije huwelijk (o.m. Dr. A.J. Grosz-Hoffinger, 1847). Deze vrije liefde, die we reeds in de 18de eeuw aantroffen, vinden we in de 19de eeuw ook in de Parijse kunstenaars- en bohémiensmilieus en in vele studentenmilieus. De vrije liefde zoals ze aan het einde der 19de eeuw vurig verdedigd wordt, is meer een haast religieus geloof in de superioriteit van de beleving der ongebonden liefde en tevens een demonstratie van minachting voor het conformistische huwelijk. Aletta Jacobs komt in 1882 openlijk op voor het willekeurig moederschap. Zijzelf gaat in 1884 een vrij huwelijk aan. ‘Niets zou een huwelijksverbond in den weg hebben gestaan, indien wij beiden niet overtuigd waren geweest, dat een vrouw die zichzelve respecteert, onder de bestaande huwelijkswetten geen huwelijk kan sluiten.’ In 1892 werd haar huwelijk echter wettelijk. ‘Wij waren beiden overtuigd dat huwelijken in de toekomst op deze wijze behoorden te worden aangegaan en dat daarmede de kans zou worden geopend dat ze ook op den duur gelukkig zouden zijn.’ In 1906 had I. Bloch opgemerkt dat ‘de individualisering van de liefde wezenlijk een produkt van de nieuwere tijd’ is. Enkele jaren te voren had E. Key gesproken over de ‘Liebe als Selbstzweck’, een erotisch monisme, omdat deze liefde de hele persoon, lichamelijk en geestelijk omvat. Door de liefde wordt ‘die Flamme des Lebens von Geschlecht zu Geschlecht getragen’. Liefde en huwelijk vormen een eenheid; de prostitutie moet dus afgekeurd worden. De liefde wordt steeds meer een privézaak, terwijl de maatschappij zich het lot der kinderen aantrekt. E. Key integreert hier dus de aspecten die in de loop van de 19de eeuw los van elkaar kwamen te staan. Deze ontvoogding en eenmaking zal in de volgende jaren geen doorgang vinden. Alleen de emancipatie van het seksuele, niet die van de liefde heeft plaats. Iwan Bloch noemt in 1906 het probleem der vrije liefde, dé brandende vraag van de tijd. De toekomst van de cultuur en van het liefdeleven hangt af van zijn juiste oplossing. ‘Dat is onze vaste overtuiging, ons innig geloof dat we met velen en niet de minsten delen.Ga naar eind5 De vrije liefde is noch, zoals kwaadwillige tegenstanders ons willen doen zeggen, een opheffing van het huwelijk, noch de organisatie van de buitenechtelijke omgang.’ De vrije liefde zal integendeel de extramaritale seksualiteit in belangrijke mate doen verminderen, terwijl de seksualiteit veredeld zal worden.Ga naar eind6
Evenals in de groep der hervormers vinden we ook bij de pedagogen en de politiekers twee strekkingen. Enkele pedagogen trachtten, reeds rond 1880 | |
[pagina 333]
| |
jongeren op te voeden in een grondig gewijzigd milieu, met bv. opvoedkundig bedoeld naaktzijn, met coëducatie, enz. Daartegenover staat de grote groep die vanaf ca 1890 detailverbeteringen aan het bestaande systeem voorstelt, zoals bv. het verstrekken van wat voorlichting, het af en toe organiseren van een voordracht, kortom een optreden dat zich beperkt tot pedagogisme en moralisme. Tot aan de eerste wereldoorlog gaan alle politici erover akkoord dat iets gedaan moet worden tegen de venerische ziekten, de prostitutie, het moederschap buiten het huwelijk, de vruchtafdrijving, enz. De progressieven willen een krachtig ingrijpen om deze problemen definitief op te lossen. Hun eisenprogramma omvat verder nog de gelijkstelling man-vrouw, de huwelijkshervorming, echtscheidingswetten, serieuze maatregelen tegen de uitbuiting van vrouwen- en kinderarbeid. De meest progressieven oordelen dat de seksuele ontvoogding slechts een onderdeel kan zijn van de totale vrijwording van de mens. Zorg voor werk en een behoorlijk loon, dan behoeft de arbeidster zich niet meer te prostitueren om brood en kleding te hebben. Bouw menswaardige woningen, en de kinderen zullen niet meer dagelijks in de onzedelijkheid opgroeien. Tref maatregelen voor de arbeid in de fabriek, en veel onzedelijkheid verdwijnt. Verschaf aan allen onderwijs. Maak voor iedereen het huwelijk mogelijk. Zorg ervoor dat de armen te weten komen wat vele rijken wel weten, nl. wat men kan doen om geen kinderen meer te hebben. De conservatieven van hun kant vragen meer censuur, meer maatregelen om de openbare zedelijkheid te beschermen, meer wetten waardoor de staat de enkeling dwingt te leven volgens het zedelijk patroon van de burger. Was er verscheidenheid in de politieke inzichten, de reëel gevoerde politiek was in alle landen conservatief-liberaal, en ze is het nog steeds, op uitzondering van die der Skandinavische landen. De staat beperkte zich hoofdzakelijk tot het beschermen van de rechten en belangen van de enkeling. In een maatschappij waarin de concurrentie overheerst, kwam dit dikwijls neer op het beschermen van de economische sterkere, terwijl de zwakkere theoretisch even veel vrijheid en gelijkheid bezat. Slechts sommige uitwassen van de uitbuiting van de vrouw en de jongeren door het seksuele werden verhinderd. De welgestelden schenen in vele landen minder moeilijkheden te hebben met geboorteregeling, vruchtafdrijving, pornografie en dergelijke. De staat voerde zelden een positief beleid; hij wist dat contraceptieve hulp moeilijk verkregen wordt door degenen die ze het meest nodig hebben; anderzijds wist hij ook dat moeilijke contraceptie tot hogere abortuscijfers leidt; toch greep hij niet in deze situatie in. De jongeren werden aan vele prikkels blootgesteld zonder dat er aanvaarde uitingskansen bestonden. De seksuele problemen, zelfs diegene die grote groepen betreffen, zoals de homoseksualiteit, het verstrekken van seksuele voorlichting, de verspreiding van betrouwbare contraceptiva, de vruchtafdrijving, de psychosociale hy- | |
[pagina 334]
| |
giënische sanering en dergelijke werden als individuele problemen aangezien en behandeld. Het feit dat de westerse maatschappij pathogeen is, en ook de genezing van sommige zgn. zieken belet, werd onvoldoende erkend. Het principe ‘laisser faire, laisser passer’ telde in ongeveer alle westerse staten, behalve in enkele gevallen van soms niet eens noodzakelijke censuur. Tegenover het seksuele namen de westerse staten doorgaans dezelfde houding aan als tegen het socio-economisch vraagstuk: nemen van maatregelen om gedeeltelijke misstanden te verbeteren maar verhinderen van een grondige sanering. We denken bv. aan de anarchische en antiseksueel gerichte voorbereiding op het huwelijk, en aan de irrationele partnerkeuze. Aan het particulier initiatief werd het overgelaten plaatsvervangend, caritatief werk te verrichten dat weinig diepgaande wijzigingen kon verwekken. | |
Tussen de twee wereldoorlogenHav. Ellis schrijft in de inleiding tot zijn Sex in relation to society dat een vergelijking tussen 1937 en 1910 tot twee tegengestelde indrukken leidt. De eerste is dat men zeer talrijke kleine vooruitgangen maakte. Zo wordt de zwangere moeder en haar kind beter verzorgd. Er bestaat een onafzienbare opvoedingsliteratuur; de schoolvoorlichting komt langzamerhand en vogue, niet meer als waarschuwing tegen ondeugd en venerische ziekte maar als een ‘wezenlijk deel van de biologie’. Het probleem van de seksuele uiting der ongehuwden wordt gesteld; vroeger kon de man, niet de vrouw, kiezen tussen prostitutie en onthouding; nu wordt dat probleem niet meer ‘geregeld’ met abstracte uitspraken. Jongeren zijn zich meer bewust van hun behoeften en van de noodzakelijke zelfbeheersing. Hierdoor zijn de welopgevoede jonge mannen van de middenklasse meer kuis en de jonge vrouwen minder kuis dan vroeger. Het huwelijk wordt niet meer aangezien als een instelling waarin de seksuele drang op wettige wijze mag geuit worden, maar als een instelling voor het welzijn van de toekomstige bevolking en voor het welzijn van de beide partners. De echtscheiding is in de meeste beschaafde landen gemakkelijker gemaakt. Ellis' hoofdstuk over ‘the art of love’ werd in 1910 ‘indecent, indien niet immoreel’ genoemd, maar in 1937 wordt het zelfs door de meest rigoureuze schrijvers over het huwelijk aanvaard. De wetenschap der voortplanting, de genetica, bestond in 1910 nauwelijks als een term; dertig jaar later maakt men elke dag vorderingen. De tweede opvatting is dat de vooruitgang uiterst traag verloopt, dat de kennis wel toeneemt maar dat zij niet toegepast wordt. Zo wordt nog steeds geen zwangerschapsverlof toegekend. De seksuele voorlichting der kinderen door de moeder is een volledige mislukking. Er ontstonden vele nudistengroepen maar bij de meerderheid veranderde de houding tegenover de naaktheid niet. De strijd tegen prostitutie en venerische ziekten leverde enige resultaten op, maar alleen in de Skandinavische landen is er een resolute aanpak. Tegen de contraceptie bestaat een misdadige weerstand. Het | |
[pagina 335]
| |
enige belangrijk verschil is dat men nu aan alle ernstige lezers datgene kan aanbieden wat voordien alleen aan beroepsmensen te lezen kon worden gegeven. De tegenstrijdigheid tussen de beide opvattingen is niet zo groot als Ellis denkt. Geen enkel onderdeel van het seksueel probleem werd inderdaad grondig aangepakt en definitief opgelost. In de periode tussen de twee wereldoorlogen zullen geen nieuwe problemen gesteld worden. De inhoud van datgene wat men het seksuele probleem noemt, zal enigszins veranderen. In de analyse van Ellis vonden we geen enkele dieptepsychologische opvatting. Deze vinden we bv. wel in W. Reich's analyse: hij wijst o.m. op het verstikken van de vitale driften bij de kinderen, op het vermoorden van de seksualiteit bij de adolescenten, op de commerciële uitbuiting van het seksuele en van de liefde, op de pornografie, op de miljoenen die psychisch en fysisch ziek zijn ten gevolge van het taboe op het seksuele. ‘De morele en sociale waardering van de belangrijkste menselijke biologische functie is in de handen van seksueel gefrustreerde dames en van vegetatieve mummies.’ Anderen wijzen op de onzedelijke woontoestanden: het heeft geen zin seksuele opvoeding te geven aan kinderen die met vier in één bed en met heel het gezin in één kamer slapen (in 1920 woonden bv. te Berlijn 150.000 gezinnen op één kamer). Het zou ook wenselijk zijn dat de staat het huwelijksverbod op sommige sociale groeperingen (militairen, leerkrachten) zou opheffen, en meer nog, ieders huwelijkskansen zou vergroten. In 1925 waren op een totaal van 12,6 miljoen Duitse vrouwen tussen 20 en 45 jaar, 5,3 miljoen ongehuwd, d.i. 42 %. Op elke 1000 vrouwen van die leeftijd konden er 420 niet trouwen. Zoals in de vorige periode wordt veel kritiek op het huwelijk uitgeoefend. ‘Alles wijst erop dat het instituut van het huwelijk aan het uiteenvallen is. De huwelijksmoeheid is reuzegroot, omdat vorm en inhoud elkaar voor het moderne individu niet meer dekken’ (Buchow-Homeyer, 1928). Andere thema's die deze periode beheersen zijn: het gedrag vóór het huwelijk en vooral de contraceptie. De seksuele voorlichting van de elitegroepen evolueert tot opvoeding. Daarnaast moet, zoals vroeger, een speciale voorlichtingsliteratuur leren dat de menstruatie en pollutie geen ziekte zijn, dat men de geslachtsorganen hygiënisch moet verzorgen, dat naaktheid niet pervers is, dat zwemmen gezond is, dat een matige frequentie in de seksuele omgang niet gevaarlijk is. De jongeren der intellectuele elite van enkele geurbaniseerde gebieden in het westen stellen zich rond 1920 de volgende vragen: is premaritale coitus zonder liefde geoorloofd? is het huwelijk zonder liefde geoorloofd? hoe ver mag men gaan bij het vrijen? zijn de contraceptiva veilig en schadeloos? welke is de zin van de maagdelijkheid? wat te denken van de dubbele moraal? is de onderdrukking van de seksualiteit schadelijk? voor of tegen het proefhuwelijk? gevolgen van de masturbatie? Niet zozeer de vragen zijn nieuw dan wel het feit dat de jongeren ze durven te stellen. | |
[pagina 336]
| |
We constateren dat er een grote afstand tussen deze vragen en de inhoud van voorlichtingswerken ook voor twintigjarigen bestaat. De houding der jongeren verandert geleidelijk. Zij reageren tegen de overdreven romantische liefde en gedragen zich ‘natuurlijker’, d.i. verklaren niet meer plechtig de liefde, vragen niet meer officieel de hand, zij wachten niet meer in spanning op het jawoord. In de tijd van de auto, de telefoon, de vlotte dans en de film, verloopt dit allemaal eenvoudiger en directer. De vrouw laat een deel van haar magie wegvallen: zij draagt korte haren (Bubikopf, garçonne), een nogal korte rok (knievrij), smalle heupen (minder de moeder-vrouw dan de vrouw-vrouw accentuerend), platte boezem. Een rechter van Middletown noemde in 1925 de auto ‘een bordeel op wielen’. Het wegvallen van de chaperonne was voor sommigen onduldbaar. Emily Post verdedigde in 1922 in haar Blue book of etiquette dat jonge meisjes wel de huissleutel moesten meekrijgen, maar dat de ouders moesten opblijven tot de dochters thuis kwamen. Zij bepleitte vooral de chaperonne: alleen dàt meisje was waarlijk vrij dat kon instemmen met de ‘beschermende aanwezigheid’ van een oudere vrouw. Grote invloed ging uit van de film. Niet alleen kregen de jongeren gelegenheid tot contact in de duistere zaal, maar vooral werd aan allen een andere image van de man en de vrouw voorgehouden. Het grote publiek leerde allerlei types ook van exotische vrouwen en van mannen-verleiders kennen. De film toonde hoe de twee seksen moesten omgaan, hoe de man de vrouw leidt of omgekeerd, hoe de jongeman de jonge vrouw vastneemt, waar, wanneer en hoe lang. Hij leerde de gelaatsuitdrukking, de blik en de frequentie, de momenten en de technieken van de kus. Hij leerde de symptomen van de naderende kus ontdekken, hoe hem uit te lokken, hoe hem af te weren, hoe hem aan te moedigen zonder zelf de oorzaak te schijnen, hoe men schijnbaar veroverd wordt. Hij leerde kussen met de ogen dicht, en dat het meisje tijdens de omhelzing één of beide hielen kon opheffen. Hij leerde de zeggingskracht van het vrouwelijk oog, hoe een man met een blik tegengehouden, afgeweerd of aangemoedigd wordt. Het plattelandsgedrag werd onder invloed van de film verdrongen door het stadspatroon. Het meisje leerde dat ze toch pret kon beleven zonder te gemakkelijk te worden. Daarnaast moeten we ook wijzen op de nadelen van de oversimplificatie en op het infantilisme in de film. Hierbij kunnen we aanmerken dat veel seksuele voorlichtingsliteratuur nog infantieler, romantischer en misleidender was - te erger aangezien deze boekjes het zo goed beweerden te weten.
De periode tussen de twee wereldoorlogen moeten we onderverdelen. Er zijn vooreerst de lustige (ook ‘gekke’) twintiger jaren, tussen 1918 en 1930. De voorbije oorlog had, zoals elke oorlog, een groter levensbewustzijn, meer opzettelijk genieten en grotere levenshaast veroorzaakt. Sommige oude gewoonten, zeden en normen hadden opgehouden te bestaan. Tijdens de af- | |
[pagina *23]
| |
[pagina *24]
| |
[pagina 337]
| |
wezigheid van de man had de vrouw in de fabriek een plaats veroverd. De Russische revolutie had geleid tot een experiment met vrije liefde, gemakkelijke echtscheiding, gemakkelijke abortus, gelijkheid tussen de beide seksen. De sterk rythmische jazz-muziek maakte dat men bij het dansen het lichaam op een andere wijze beleefde; in een herderlijk schrijven, voorgelezen op de kansel in Nederland, september 1928, reageerden de bisschoppen: ‘we overdrijven niet met te beweren dat onze moderne heidensche dansen een afgrond van zonden zijn. Wij veroordelen daarom zonder één uitzondering elke moderne dans’. Gynaecologen meenden zelfs op gevaren zoals huwelijksmoeilijkheden, onvruchtbaarheid en grotere kans op lesbisme te moeten wijzen. Naast deze teksten kunnen we bv. die van Vict. Marguerite plaatsen, wiens Ton corps est à toi en La garçonne miljoenen lezers kenden. In 1925 verwekt het boek van B. Linsey en W. Evans over het kameraadschapshuwelijk een jarenlange deining. Lindsey was een der eerste en der meest vooraanstaande Amerikaanse kinderrechters, en christen. Hij constateerde dat de opvoeders en ethici verstek lieten gaan voor wat de reële begeleiding der jeugd betrof. Anderzijds had die jeugd zelf haar oplossingen voor de problemen gezocht en ten dele gevonden. Lindsey bekende een volledig vertrouwen in de jeugd, die hij de meest zedelijke en meest verantwoordelijke van alle tijden noemde. Men kon haar vrijheid geven zonder dat deze in losbandigheid zou ontaarden, vooral wanneer men de promiscueuze voorechtelijke omgang regulariseerde in een soort proefhuwelijk. Zolang er geen kinderen waren, kon dit huwelijk zonder verdere verplichtingen ontbonden worden. Een soortgelijk voorstel werd reeds in de tweede helft van de 18de eeuw gedaan. Ook nu maakte het geen kans, ook al werd het door Dora en Bertrand Russell en Hav. Ellis toegejuicht. In de volgende jaren gaat de emancipatie verder. In 1926 stichten A. Forel, H. Ellis en M. Hirschfeld de wereldbond voor seksuele hervorming. In dat jaar verschijnt Het volkomen huwelijk van Van de Velde. Van dit werk gaat grote invloed uit; men tracht het te verbieden. Van de Velde beschrijft een grotere variabiliteit in de man-vrouw benadering; deze was tot dan gekenmerkt door een eenzijdige genitaliteit en de tyrannie van de klassieke westerse coitus, zoals dat in een cultuur met voortplantingsmoraal past. Hij verdedigt bv. het orogenitaal contact; het orogenitaal orgasme keurt hij echter als pervers af. Rond 1927 straalt Max Hodann's invloed uit. Hij eist volledige sexuele vrijheid; elke huwelijksbinding is overbodig; hij verdedigt de vrije liefde, het recht op vruchtafdrijving, gelijkberechtiging van de ongehuwde moeder. De seksuele pedagoog Düring noemde deze eisen uiterst irreëel, hoewel ze in sommige landen gerealiseerd werden. In hetzelfde jaar beklemtoont Dora Russell The right to be happy, nl. een tijdelijke sexuele relatie zonder voortplantingsbedoelingen. Wie toch kinderen wil, moet enkele jaren seksueel trouw blijven. In 1928-1929 maakte de Nederlandse | |
[pagina 338]
| |
dominee A.R. de Jong propaganda voor het Vrije Huwelijk. In protestantse milieus schreef men reeds openlijk dat het een zedelijke plicht kon zijn de geboorten te beperken. In 1929 verschijnen drie zeer belangrijke boeken: Bertrand Russell's Marriage and morals, waarin hij o.m. huwelijkshervormingen voorstaat, en een herwaardering van het seksuele en de liefde bepleit. Aldous Huxley publiceert Do what you will, waarin het essay Fashions in love verschijnt. Tenslotte publiceert Br. Malinowski over de Trobrianders, een studie die nog vandaag rechtstreeks of onrechtstreeks nawerkt. Wanneer we de standpunten, vóór Wereldoorlog I en tussen de beide oorlogen verdedigd, vergelijken met die uit de periode na Wereldoorlog II, dan is het onloochenbaar dat men na 1945 heel wat minder revolutionair is. We denken bv. aan de schok in Nederland veroorzaakt door Wordend huwelijk van M. Wibaut-van Berlekom en Dr. F.M. Wibaut (1932): het proefhuwelijk werd ten dele aanvaard; men erkende de seksuele behoefte vóór het huwelijk; een huwelijk tussen drie personen werd mogelijk geacht. Zoveel werd op losse schroeven gezet dat Jo van Ammers-Küller aan het slot van Tantalus verzucht: ‘wat was er een geweldige kracht in die behoudende Hollandsche geslachten, juist in hun vaste tradities en hun onwrikbare meeningen waarachter ze zich verschansten...’
Na 1930 kan men reacties op de gay twenties opmerken. Zo wordt gereageerd op het zgn. biologisme, het eenzijdig beklemtonen van het fysiologische. Deze reactie gaat uit van autoriteiten die zich sinds tientallen jaren verzetten tegen de psychologische interpretaties der seksualiteit door Freud. In 1934 verschijnt o.a. O. Schwarz's Psychologie der seksualiteit. Rond 1930 publiceert paus Pius XI twee encyclieken, één over het huwelijk en een over de opvoeding. In de eerste wordt onder meer stelling genomen tegen alle zgn. niet-natuurlijke contraceptieve technieken. A. Sulloway, die de geschiedenis van de houding der kerken ten opzichte van de contraceptie bestudeerde, merkt op dat Pius XI de eerste paus is die zich nadrukkelijk inlaat met contraceptie-voorschriften. In 1930 had de rooms-katholieke arts J.N.J. Smulders in Nederland de periodieke onthouding verdedigd. Dr. Rh. Lierz had in 1925 voor de katholieken geschreven dat de geslachtelijke omgang in het huwelijk niet alleen de voortplanting moest dienen maar dat hij ook een ‘vorm van liefkozen’ was. Het katholiek verzet tegen behoorlijke contraceptieve hulp was met deze enkele uitspraken niet opgeheven.Ga naar eind7 In de komende jaren zien we bv. roomskatholieke studenten in Nederland samen met NSB-ers op gewelddadige wijze optreden tegen de Nieuw-Malthusiaanse Bond. Het nationaal-socialisme en het fascisme betekende voor het seksuele een terugkeer naar de 19de eeuw: geen gelijkberechtiging man-vrouw, beklemtonen van de vrouw-moeder, de vrouw aan de haard, geen huwelijk uit liefde, wel in liefde; een groot | |
[pagina 339]
| |
kindertal is het beste bewijs van het geslaagde huwelijk. Max Hodann wordt een joodse Sexualverbrecher genoemd. In 1933 wordt het Instituut van seksuologie van Hirschfeld te Berlin gesloten; het unieke archief wordt verbrand; de leden worden aangehouden of verbannen. In 1934 publiceert J.D. Unwin Sex and culture, een boek dat inslaat omdat de schrijver ‘aantoont’ dat sterkere verdringing van het seksuele de noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een hoger cultureel niveau. In 1939 sticht Frank Buchmann uit de Verenigde Staten de Morele herbewapening. Ook in deze periode valt de seksuele emancipatie slechts ten deel aan enkele elitegroepen in enkele landen. Men bekommert zich weinig om de lagere klassen. In de Romaanse landen blijft de evolutie tientallen jaren ten achter, zogenaamd omdat de strenge wetten in die landen onmisbaar zijn omwille van de driftige natuur der mensen aldaar. Maar diezelfde grote neiging tot het kwaad diende in minder warme landen om het voortbestaan van andere regels te rechtvaardigen. In 1933 schreef kannunik Dr. A. Jansen, professor aan de Leuvense universiteit over de rokkenlengte: ‘Er zijn redenen te over om te verzaken aan de hinderende tooisels onzer grootmoeders. Spijtig genoeg echter hebben de vrouwen van den nood een ondeugd gemaakt: in plaats van te blijven bij den voetvrijen rok, hebben zij het kleed verkort tot aan de knie’. | |
De derde seksuele revolutieNa Wereldoorlog II zet de derde seksuele revolutie in. Deze gaat nog sneller dan de vorige; de invloed doet zich in alle bevolkingslagen voelen. Een eerste kenmerk is dat steeds openlijker erkend wordt dat het seksuele noodzakelijk is voor het lichamelijk en psychisch welzijn van het individu. Hierdoor worden de twijfels omtrent de waarde en de houdbaarheid van het celibaat talrijker. Men stelt het probleem van de seksuele uiting der jongeren, der bejaarden, van de vrouw, van de gevangenen. Meer aandacht gaat naar de technische vaardigheid bij het minnespel. In het geheel van de cultuur neemt de seksualiteit geleidelijk een andere plaats in. Men kan minder spreken van eenzijdige positieve of negatieve obsessie, van sterk-emotioneel geladen belangstelling. Het seksuele wordt beter geïntegreerd. De seksuele aspecten van sommige gedragingen en toestanden komen minder fel in de aandacht: zo wordt bv. de minirok minder in seksuele dan in estetische termen beoordeeld. Betty Freedan zegt bv. dat de sociale onbevredigdheid van de niet-geëmancipeerde vrouw zich ook op het seksuele vlak uit, een denkwijze die aan het seksuele een secundaire plaats geeft. Van oppervlakte-seksualisering (zoals het lezen, het praten over en het zien van naaktheid, erotiek, zonder er zelf bij betrokken te zijn) schijnt men te evolueren naar een intenser beleving van het seksuele. Het naakte wordt minder als seksueel ervaren. Het seksuele wordt minder als alleen maar genitaal aangevoeld en meer als deeluitmakend van een groot geheel van lust, erotiek, liefde, zinnelijkheid. In 1964 schreef A. Comfort | |
[pagina 340]
| |
dat sex voor iedereen ‘a healthy sport’ is. Seks wordt als seks genoten. De vroegere, ernstige seksualiteit wordt vervangen door seks waaraan men pret kan beleven. De vier-eenheid liefde-voortplanting-huwelijk-seksualiteit valt uiteen. Bij sommigen wordt de seksualiteit meer de bovenwoordelijke uitdrukking van liefdegevoelens terwijl playboys en -girls het accent leggen op het zinnelijke. Anderzijds moet men zich in alle ernst afvragen welke gevolgen de frequente koppeling in films en tekenverhalen van het seksuele aan het geweld zal meebrengen. Terwijl het seksuele meer van het huwelijk wordt losgemaakt, en de druk om iedereen te doen huwen iets kleiner wordt, evolueerden we anderzijds naar een hogere waardering van het huwelijk en naar een aantrekkelijk huwelijkstype. Nooit voordien hebben de huwenden zoveel van het huwelijk verwacht en zoveel pogingen gedaan om het huwelijk intens te beleven. Maar we vinden ook het andere uiterste. Sommige jongeren kiezen bewust voor de ongehuwde staat. Zij zijn onder de indruk van de talrijke huwelijksmislukkingen, zij oordelen dat zoals men reeds eeuwen dacht, de officiële banden de liefde meer doden dan bestendigen; zij begrijpen niet altijd waarom seksuele en affectieve trouw noodzakelijk zijn. Deze trend bemerken we reeds in enkele grote geürbaniseerde gebieden van het westen. Jongeren kiezen bewust tussen huwen of niet huwen; voor de ongehuwden komen er meer materiële voorzieningen zodat hun situatie benijdenswaardig wordt. Anderen zullen eerst huwen na een periode van experimenteren in een soort proefhuwelijk of na een fase van bi- of homoseksualiteit. Deze houdingen zijn niet ‘modern’: we vinden ze zowel in de 18de als in de 19de eeuw. Dezelfde bewuste keuze vinden we ook bij de geboorteregeling. Dank zij de beveiliging door gemakkelijke contraceptie, krijgen de volwassenen het besef dat zij vrij en bewust het kindertal kunnen bepalen. Dit betekent een herwaardering van het kind: in plaats van een ongeluk te zijn of een bedreiging of een spelbreker, wordt het een gewenst en gewaardeerd wezen. Het is niet onmogelijk dat, zoals in Zweden, het aantal geboorten stijgt, niet ondanks maar dank zij de ruime verspreiding van de contraceptie. Het onderscheid tussen twee typen van premaritaal gedrag wordt duidelijk. Tot voor Wereldoorlog II was het premaritaal gedrag doorgaans bepaald door het huwelijk dat men er door nastreefde behalve bij de mannelijke adel, de soldaten en de studenten. Men gedroeg zich zó dat men door dat gedrag de beste huwelijkskansen met de aantrekkelijkste partners maakte. In vele gevallen betekende dit seksuele onthouding. Nu vindt men ook bij de burgerij jongeren die ongehuwd samenslapen, niet om de vruchtbaarheid of de karakterovereenstemming of de seksuele aanpassing te testen, zelfs niet altijd om op die wijze hun unieke liefde uit te drukken. Ook slapen meer verloofden voor hun huwelijk samen. Een andere uiting der emancipatie van het seksuele vinden we in de grotere aanvaarding van de homoseksualiteit. Nadat men eerst over zonde, daarna | |
[pagina 341]
| |
over ziekte, perversiteit, afwijking en abnormaliteit had gesproken, tracht men sinds Wereldoorlog II niet alleen begrip te tonen, maar een totaal probleemloze aanvaarding te betuigen. Stilaan dringt het besef door dat iedereen het goed recht heeft om, zolang de maatschappij geen eisen van voortplanting stelt om in bevolkingstekorten te voorzien, bewust en vrij zijn seksuele uitingswijze te kiezen, hetzij hetero-, homo- of biseksueel. We zeiden reeds dat de inzichten van sommige wetenschapsbeoefenaars door hun moreel systeem werden vervormd. Van hun kant beriepen de moralisten zich soms op zgn. wetenschappelijke argumenten om hun normen te funderen. Hierin komt na Wereldoorlog II verandering, niet zozeer omdat de moralisten grotere wetenschappelijke objectiviteit nastreven maar doordat de wetenschapslieden zich meer distanciëren. De eisen aan de seksuologie gesteld worden strenger. Na onder de invloed van de artsen, de dieptepsychologen, de zoölogen, de antropologen, de sociologen gestaan te hebben, streeft de seksuologie meer een multidisciplinaire benadering na. Masters en Johnson vormden een psychomedisch team. De invloed van de seksuologie is groot. Dat constateerde men o.m. bij de publikatie der twee eerste Kinseyrapporten (1948 en 1953): zij toonden aan dat bijna allen de godsdienstige, juridische en andere regels op het seksuele overtraden; deze ontdekking was voor velen een deculpabilisatie. Masters en Johnson rehabiliteerden de clitoridale vrouw ten opzichte van de vaginaal gerichte. Het accent komt steeds meer op het volledig menszijn te vallen. De opvatting over de seksualiteit wordt ten dele gedeseksualiseerd. Zij wordt ook, naarmate men meer afstand neemt van de voortplantingsmoraal, meer gehominiseerd. In de fundering van de seksuele zingeving doet men reeds minder beroep op het gedrag van infraprimaten, antropoïden, van primitieve natuurvolkeren, omdat het duidelijk is dat de mens van nu en hier zelf de zin van zijn seksualiteit moet bepalen. In de seksuele voorlichting wordt soms niet eens meer over de planten en dieren gesproken. De meeste van deze waarden werden reeds uitgesproken vóór Wereldoorlog I. Maar de collectieve waardering door de ‘deftige’ groepen vindt men eerst na de laatste oorlog. In het herderlijk schrijven der Nederlandse protestantse kerken in 1948 over Het huwelijk werd gezegd dat huwelijk en gezin niet aan elkaar moesten worden gekoppeld en dat de seksualiteit als een goed op zichzelf moest aanvaard worden. De contraceptie moest grotere bekendheid krijgen. De kerken zouden zich niet met de technische aspecten bemoeien, integendeel: alle middelen die medisch-psychologisch aanvaardbaar waren, waren het voor de kerken ook. De keuze was een zaak van de echtgenoten en de arts. De katholieke kerk heeft nog niet officieel deze standpunten verdedigd, maar plaatselijk worden ze reeds als de nieuwe katholieke inzichten voorgesteld. Vooral na Wereldoorlog II werd het duidelijk dat de seksualiteit, die een hele tijd een belangrijk, soms het belangrijkste, gedeelte van de moraal uit- | |
[pagina 342]
| |
maakte, naar de rand van het morele gebied evolueert. Reeds bij de Grieken bemoeide de moraal zich niet met het seksuele. De moderne mens laat zijn gedrag bepalen door sociale eisen en door voorschriften van de lichamelijke en psychische hygiëne. Hierdoor treedt een wijziging op in de persoon en instanties die voor het seksuele als morele autoriteit aangezien worden. Zo hebben de ongehuwde geestelijken reeds van hun gezag moeten prijsgeven. In hun plaats treedt de psychoanalyticus, de psycholoog, de socioloog, de medicus, de ethicus, de pedagoog. Hierdoor wordt de relatie tussen de autoriteit en de gezagsonderhorige minder op schuldgevoelens gebaseerd. Er is minder interiorisering, minder strakke moraal, meer situatiemoraal met vele uitzonderingsgevallen. Het aantal der zgn. perversiteiten daalt. De termen ‘pervers’, ‘afwijkend’ en dergelijke worden vervangen door termen zoals ‘onvolwassen’, ‘gefixeerd’, ‘niet-aangepast’, ‘onvolledig’ enz. We mogen ons niet laten misleiden door deze schijnbare vernieuwing, want de nieuwe termen bevatten even veel morele afkeuring en zijn even aprioristisch als de vorige. Na Wereldoorlog II is de aard der problematiek gewijzigd. Niemand beziet het feit dat één derde der eerste kinderen in de Franse huwelijken voorechtelijk zijn, als een probleem. Over de emancipatie van de vrouw wordt minder gesproken. De prostitutie schijnt in sommige westerse landen, zoals Zweden, bijna geheel te verdwijnen. Problemen die nu meer in de aandacht komen zijn bv. de contraceptie, de abortus, de huwelijken op te jonge leeftijd, de seksuele techniek, de homoseksualiteit, de premaritale coitus, de spontane coëducatie, de desacralisatie van huwelijk, gezin, liefde, kuisheid, celibaat, de extramaritale seksualiteit, enz. Een belangrijke ontwikkeling der laatste jaren is dat in sommige landen de staat een positief gezinsbeleid voert of ook steun verleent aan verenigingen die contraceptieve hulp en hulp in verband met huwelijks- en gezinsmoeilijkheden en seksuele problemen verlenen. In andere landen zien we dat machtige organismen erin slagen een totale mentaliteitswijziging in een land te verwekken. Een schitterend voorbeeld hiervan is de NVSH (Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming). Elders voert de staat zelf een beleid van lichamelijke en psychische sanering door, dank zij maatregelen om de problemen zoals de contraceptie, de abortus, de pornografie, de prostitutie op te lossen. We denken hier bv. aan de overheidsacties in Denemarken en Zweden.
Bondig samenvattend constateren we een meer democratische spreiding van sommige seksuele fenomenen. De erotische verfijning, de seksuele techniek, de contraceptie, in sommige landen de abortus zijn minder dan voordien het voorrecht van een elitegroep. De vrouw en het meisje komen los uit de discriminatie der dubbele moraal. De niet-conformistische seksuele gedragingen, het naakte, de pornografie, worden ontvoogd. Een zeer belangrijke democratisering is die van de lichamelijke aantrekkelijkheid. Tussen de beide | |
[pagina 343]
| |
oorlogen durfden vele jonge vrouwen en mannen (meiden, dienstboden, dagloners e.a.) zich niet aantrekkelijk kleden, ofwel hadden ze er de middelen niet toe. Na Wereldoorlog II hebben filmidolen de image van de heel eenvoudig geklede jonge vrouw en man verspreid, en het accent der aantrekkelijkheid niet op het uiterlijk decorum maar wel op de lichamelijke schoonheid en de persoonlijkheid gelegd. Zo zien we dat de kring zich ten dele sluit, doordat we soms situaties bereiken zoals in de 16de eeuw. Het is echter niet zozeer een terugkeer als wel een geheel nieuwe start. Het westen is op weg om een unieke seksuele cultuur te realiseren die ongetwijfeld hoger reikt dan datgene wat we voor de 15de-16de eeuw vermoeden, zonder dan nog het niveau van spontane pro-seksualiteit en vrijheid van bv. de Trobrianders, de Samoanen, de Muria's en de Ra'Ivavae te bereiken. Minder dan een eeuw geleden lagen in de deftige burgershuizen de echtgenoten in bijna volledige duisternis, in een goed bedekkende slaapkleding, in een enkel of een dubbel bed, dikwijls nog verdoken achter gordijnen, dat alles in een kamer die zelf door veel zwaar pluche van de buitenwereld was afgezonderd. Hierop volgt een reactie. Het bed wordt eerst van zijn zwaar hoofd- en voeteinde ontdaan, het wordt een eenvoudig, goed zichtbaar bed. De echtgenoten slapen soms naakt; zij paren bij licht; de slaapkamer ontsluit zich zodat licht en lucht binnen kunnen. Het bed wordt minder als schaamteverstorend en als een gevarenzone ervaren. De lichamelijkheid krijgt meer plaats in de cultuur. Men spreekt erover, houdt er rekening mee, besteedt er zorg aan.Ga naar eind8 Wijsgeren en wetenschapslieden maken de dualistische tegenstelling kleiner of heffen ze op. Al beperkt de herwaardering van het lichamelijke zich nog veel tot oppervlakkige fenomenen, toch moeten we erkennen dat de mensen van vandaag mooier, groter, beter gevoed, beter gekleed, beter verzorgd zijn dan ooit tevoren. Zij hebben minder littekens, minder huidziekten, minder verminkingen. De jongens lopen beter rechtop dan een halve eeuw geleden. Men ziet minder meisjes met kromme rug en gebogen schouders om hun ontluikende borsten te verschuilen. Men kan zien hoeveel er op korte tijd veranderd is wanneer men even let op het verschil tussen de twee laatste generaties voor wat betreft de wijze van zitten, van liggen, van lopen, van dansen, de zwemkleding, de hoeveelheid sport en zonnebaden, de kwantiteit ontbloting aan het strand en elders, en de wijze waarop deze naaktheid bij zichzelf en bij de ander wordt ervaren. De evolutie van het naakt is treffend. Van het blootgeven aan zon en wind van alleen maar gelaat, handen en voeten, is men gegaan naar een ongeveer volledige ontbloting, op enkele vierkante centimeter na. Vroeger werd het functioneel naaktzijn bv. bij de arts nauwelijks geduld, nu evolueren we naar het waarderen van het niet-functioneel naaktzijn.Ga naar eind9 Het is niet onwaarschijnlijk dat de vrouwelijke borst in de komende jaren vrij komt. Daarbuiten | |
[pagina 344]
| |
worden andere lichaamsdelen binnen de erotische sfeer betrokken, zoals de rug, de buik, de schouder. Geleidelijk toonde de film meer naakts,Ga naar eind10 in zoverre dat men zich kan afvragen of er nog veel is dat niet mag worden getoond. Belangrijkst is niet het feit dat meer kleding wegvalt dan wel het gunstige gevolg dat de obsessie bij het censureren en bij het bekijken van de film kleiner geworden is. In foto's wordt de schaambeharing reeds minder weggeretoucheerd, al blijft het in foto's, films en tv-uitzendingen soms zeer storend wanneer naakte personen ofwel de rug tonen, ofwel hun genitalia maskeren door voorwerpen, door armen en handen, door het kruisen van de benen, en dergelijke. Ook in de reclame kwam steeds meer vrouwelijk bloot en in 1967 verscheen zelfs de eerste blote jongeman in de reclame. Hiermee is de ontwikkeling niet ten einde; de reclame maakt steeds minder gebruik van het naakte-an-sich en meer van allerlei suggestieve houdingen en op dieptepsychologie gebaseerde motieven, zoals het samenbrengen op één affiche van verschillende meisjes in négligé. Eveneens in 1967 trad een naakte vrouw op in het Nederlandse tv-tienerprogramma Hoepla en een ongeveer blote heer in het programma Vjouw (november 1967).Ga naar eind11 Het is zeer waarschijnlijk dat het naakte minder bloot, minder seksueel en zelfs minder aantrekkelijk wordt. De kleding evolueerde gedurende driekwart eeuw naar meer functionaliteit, naar minder obsessieve bedekking van zoveel mogelijk bloot. Niet alleen de kwantiteit, ook de kwaliteit, de zin en het ervaren van de kleding is gewijzigd. Men beweert soms dat men in de 19de eeuw kleedde en in de 20ste eeuw ontkleedde om te prikkelen. Deze uitspraak simplifieert te veel. Moeten we geen onderscheid tussen de ouderen en de jongeren maken? En zien we bij de jongeren niet een merkwaardige revolutie in de richting van eenvoudiger kleding, met misschien meer bloot, maar waarbij het accent nogmaals niet op de hoeveelheid, op het gewaagde komt te liggen maar op de algemene waardering van het lichaam, op de nieuwe levensstijl? Daarom ook heeft het geen zin om, zoals sommige onheilsprofeten doen, te klagen over het verminderen der tertiaire geslachtsverschillen, nu meisjes soms jongenskleding dragen en jongens meisjeskapsels. De minirok bracht waardering voor het mooie bovenbeen. Hij is een voorlopig eindpunt van een lange ontwikkeling tijdens welke een halve meter beenlengte vrijkwam. Ook de onderkleding verminderde in omvang en hoeveelheid en werd minder ondergoed-achtig. Het badpak, dat aanvankelijk een gedeelte van armen en benen bedekte, evolueerde naar het décolleté-pak, het twee-stuks- badpak, de bikini en, heel even, de monokini. Ook deze evolutie zal in de komende jaren verder gaan. Alleen reeds voor de esthetica van het naakte lichaam tijdens de zomer zou het beter zijn als er naast de bruingebrande delen, geen witte vlakken als littekens zouden overblijven. Zonder te beweren dat de jongeren vandaag geëmancipeerd zijn, dat de gezagsstructuren democratisch werden zodat een einde kwam aan de gene- | |
[pagina 345]
| |
ratieconflicten en aan hun statusloosheid, kunnen we enkele elementen aanduiden die wijzen op een geringer infantilisatie. In 1955 schreef Nauwelaerts in een opvoedkundig tijdschrift dat de leerkrachten bij de lectuur van Horatius ‘geen belachelijke dingen zoals een vers overslaan’ moesten uithalen. Rond dezelfde tijd had Th. Govaert geschreven dat teenagers schrijvers voor volwassenen lezen om ‘tot verantwoordelijkheidsbesef en moraal te komen’. Kennen de jongeren geen economische zelfstandigheid, toch kunnen ze zich in hun kleding bevestigen. Het is duidelijk dat de jongemeisjeskleding model staat voor de vrouwen, en dat de jonge mannen zich meer op de kleding der volwassenen richten. Tot 1920 en later kwamen de jonge mannen soms in korte broek met lange kousen aan de universiteit, ‘een weldra schandelijk teken van een geretardeerde kinderperiode’ (Ph. Ariès). Het seksueel gedrag der jeugd onderging wijzigingen.Ga naar eind12 In verschillende landen is de discussie omtrent de premaritale coitus reeds een heel eind gevorderd: zelfs christenen aanvaarden deze bv. voor personen die lang moeten wachten alvorens te huwen, voor verloofden, en soms zelfs tussen personen die niet de bedoeling hebben te huwen.Ga naar eind13 De belangrijkste vooruitgang is hier dat de dubbele moraal geleidelijk aan kracht verliest. De jonge man heeft niet minder voorechtelijke omgang dan voordien, maar hij heeft die nu meer met zijn verloofde dan met deernen. Algemeen gezien hebben steeds meer jonge vrouwen voorechtelijke omgang. Aan de zelfbevrediging wordt minder aandacht geschonken.Ga naar eind14 Sommige volwassenen bezien deze uiting als de beste voor jongeren. Anderen oordelen dat men de jongeren uit de solipsistische afzondering waarin zij met hun zelfbevrediging zitten, moet verlossen door hen de weg naar de andere sekse te doen ingaan. De zelfbevrediging werd steeds meer als onschadelijk voorgesteld. Eerst zegt men dat de schade erg overdreven werd. Daarna maakt men nog een onderscheid tussen de lichamelijke en de psychische gevolgen of tussen voorbijgaande en obsessionele masturbatie. Voor de seksualiteit der volwassenen constateren we een zelfde evolutie naar grotere openheid en direktheid, naar meer proseksualiteit en grotere seksuele vrijheid. Een goed testgeval hiervoor is de houding tegenover de homoseksualiteit. Eerst werd de homoseksueel aangezien als een zondig mens, daarna als een zieke, als een afwijkende, als iemand die ‘anders’ was. Ondertussen dringt echter de gedachte door dat men geen enkele reden kan vinden om de homoseksualiteit te verbieden tenzij we een voortplantingsmoraal huldigen. We zien in dat de mens bewust en redelijk de zin bepaalt die hij aan zijn seksualiteit wil geven. Homo-, hetero- of biseksualiteit zijn mogelijkheden waartussen hij vrij kiest in de hoop zichzelf zo goed mogelijk als mens te kunnen verwezenlijken. Nederland, met bv. zijn eerste in een kerk gezegend homoseksueel huwelijk in 1967, heeft op dit gebied veel voorsprong op andere landen, niet in het laatst doordat enkelingen zich hard hebben ingezet om de muur van het sociaal isolement te doorbreken. | |
[pagina 346]
| |
Rond 1800 hielden de Duitse filantropijnen op met het geven van voorlichting. Negentig jaar later ontstaat in de Verenigde StatenGa naar eind15 opnieuw een beweging ten voordele van seksuele voorlichting. Europa volgt een paar jaar later.Ga naar eind16 In 1897 reeds verschijnt het eerste Nederlandse voorlichtingsboekje, geschreven door Nellie van Kol.Ga naar eind17 Deze voorlichting diende niet meer vooral om de zelfbevrediging te bestrijden, maar ook om de venerische ziekten en elke seksuele activiteit der jongeren te bekampen.Ga naar eind18 In Europa vinden we rond 1905 ook een ander type van voorlichting, zoals die van Dr. Max Oker-Blom, een docent in Helsingfors, niet alleen schrijver van vele boekjes van voorlichting maar ook animator van de invoering der seksuele hygiëne en pedagogie in Finland. Dit type gelijkt op dat van Hel. Stöcker en Marie Lischnewska-Spandau die een werkelijk informatieve en waarderende voorlichting geven.Ga naar eind19 In de volgende vijftig jaar haalt de informatieve en waarderende voorlichting het op de eerste. Oker-Blom, Stöcker en Lischnewska waren tientallen jaren vooruit op hun tijd. Ondertussen wezen enkele seksuologen op het minimaal effect dat men van voorlichting kon verwachten. Toch werd deze pedagogie door de klassieke opvoeders slechts al scheldend benaderd. De discussie, voor zover men daarvan kon spreken, ging niet zozeer over de noodzakelijkheid of de doeltreffendheid, als wel over de zgn. zedelijke toelaatbaarheid van dit optreden.Ga naar eind20 Na Wereldoorlog I ziet men in dat de voorlichting niet de gewenste resultaten geeft. Een tweede fase volgt: men breidt de voorlichting uit tot seksuele opvoeding, die o.m. de coëducatie omvatte.Ga naar eind21 Deze specifieke seksuele opvoeding bevatte echter niet alle elementen die het gedrag konden bepalen, zodat men ze in een derde fase uitbreidde tot en inschakelde in de algehele opvoeding. Men verwachtte dat, wanneer de hele mens behoorlijk opgevoed zou zijn, zijn seksuele problemen automatisch verdwenen zouden zijn. Maar in een vierde fase ontdekte men dat sommigen goed aangepast en ‘evenwichtig’ waren, behalve voor één aspect, nl. het seksuele. Hiervoor was dus een speciale beïnvloeding noodzakelijk. In plaats van deze langs voorlichting en/of opvoeding te geven, werd de individuele en groepstherapie ingeschakeld. Een groep van vooral intellectuele en proseksuele personen schiep een opvoedingsmilieu waarin het geven van verbale informatie en van speciale opvoeding niet meer nodig was. De vraag naar het onderscheid tussen de seksen wordt er niet gesteld omdat de kinderen gelegenheid krijgen om naaktheid te zien. Het woordgebruik is niet geschift in woorden voor volwassenen en voor kinderen. Op elke vraag naar inlichtingen wordt dadelijk geantwoord zodat geen opstapeling van onwetendheid ontstaat die verholpen moet worden door een langdurige uiteenzetting. De personen van deze groep hebben de toestand van de zestiende eeuw opnieuw ten dele benaderd. In weer andere groepen neemt de expliciete voorlichting nog toe. Na Wereldoorlog II werden nieuwe verenigingen opgericht, films en gramofoonplaten gemaakt. In vele landen en milieus begint men eerst nu met de | |
[pagina 347]
| |
invoering van een gesystematiseerde voorlichting. Ook de tegenstanders zijn niet verdwenen. Sommigen menen dat de jongeren geen recht hebben op enige kennis van het seksuele. Voor anderen is het een dusdanig onbegrijpelijk mysterie dat elke uitspraak erover onvolledig en onjuist moet zijn. En verkeerd begrepen seksualiteit kan tot losbandigheid leiden. Tijdens de twintigste eeuw ondergaat de voorlichting nog andere wijzigingen. Zo wordt nu nog weinig bezwaar gemaakt tegen de collectieve voorlichting op school. Van een voorlichting in één keer is men geëvolueerd naar stapsgewijs voorlichten en naar in de hele leerstof geïntegreerde informatie. De speciale voordracht door een arts, een geestelijke of het schoolhoofd is in onbruik geraakt. De leeftijd waarop men bv. over de vaderrol mag spreken is steeds gedaald. Aanvankelijk werden vooral gegevens over plant en dier medegedeeld. Van lieverlee vergrootte het aandeel van de mens. Tenslotte ging men dadelijk van de mens uit, zonder de omweg over het dier te maken. Dit geschiedde doordat de voorlichting minder biologisch-fysiologisch was geworden en doordat men de seksualiteit niet alleen als voortplantingsfunctie behandelde. Aanvankelijk deelde de voorlichting gegevens mede over de voortplantingsseksualiteit der ouders gekoppeld aan verbodsbepalingen voor de jongeren. Daarna wekte zij waardering voor het seksuele. Men durfde te zeggen dat de geslachtelijke omgang gepaard ging met lust en genoegen en dat men omgang had ook zonder daarom een kind te wensen. Tenslotte besprak men samen met de jongeren hun eigen seksuele problemen.
Als oorzaken van de seksuele emancipatie vernoemt men gewoonlijk de acties van pedagogen en andragogen, de emancipatie van de vrouw, het ontdekken van betrouwbare contraceptieve technieken, de verstedelijking en de dalende godsdienstzin. Hebben deze factoren inderdaad invloed uitgeoefend? Seksuele hervormers en pedagogen hebben wel knelpunten aangeduid, verbeteringen en richtingen van actie gesuggereerd, maar hun invloed was doorgaans vrij beperkt. Zij voerden alleen micro-acties, zij veranderden individuen maar waren haast nooit bij machte om de probleemsituatie zelf te saneren. Moeten we hun actie niet vergelijken met de strijd tegen het alcoholisme, met de ontvoogdingsstrijd van de vrouw en met bewegingen ten voordele van de vrede? Evenmin als het opleggen van het taboe op het seksuele niet het resultaat was van de bewuste acties van enkele groepen maar vooral het ongewild gevolg van belangrijke socio-economische en culturele wijzigingen, even weinig waren enkelingen en groepen bij machte de geweldige renaissance van het seksuele te bewerkstelligen. Wel mogen we zeggen dat de ‘hervormers’ het accent legden op nieuwe waarden, dat zij kleine koerscorrecties konden aanbrengen, dat door hun invloed materiële wijzigingen bereikt werden die soms meer effect hadden dan spreekbeurten en tijdschriftartikelen. Zo ging er bv. invloed uit van het feit dat, enkele tientallen | |
[pagina 348]
| |
jaren terug, het verbod werd opgeheven om als leerkracht te huwen: hierdoor kwam de reële wereld, het geseksueerd bestaan, de echtgenote, de vrouw, de zwangere echtgenote, de moeder het klaslokaal binnen.Ga naar eind22 Veel invloed ging eveneens uit van zgn. kleinigheden zoals het gemengd zwemmen, het samen op tocht gaan en aan sport doen. Het scheppen van een geseksueerd milieu voor de jongeren was belangrijker dan uiteenzettingen over de seksualiteit van de mens. Indien de badkleding minder preuts werd, dan kwam dit vooral doordat men een gemakkelijke kleding wenste, en doordat men geloof hechtte aan de biologische weldaden der zonbestraling. Ook de invloed van de emancipatie der vrouw mag niet overdreven worden. Beweert men niet dat deze nog maar nauwelijks begonnen is? Deze emancipatie heeft zich in elk geval beperkt tot enkele kleinere groepen en tot enkele aspecten van het vrouwzijn. Het recht op seksualiteit en op een orgasme wordt de vrouw gegund en sinds korte tijd wordt in enkele gebieden van het westen de dubbele moraal langzaamaan vervangen door meer gelijkheid. Het ontdekken van betrouwbare contraceptieve technieken was voor kleine groepen wel belangrijk, maar sinds 1880 beschikte men over een zeer betrouwbaar middel, de Mensinga-ring, zonder dat hij echter op grote schaal gebruikt werd. Het leek wel alsof hij niet bestond. Vanaf het einde der 19de eeuw trokken vele plattelanders naar de grote stad. Maar woonden zij niet aan de stadsrand, in ongeveer dezelfde omstandigheden als ze op het platteland gewoond hadden? Combinaties van factoren hebben beslist wijzigingen veroorzaakt. Voor een plattelandsgezin was de geboorte van een niet-gewenst kind nog geen ramp, maar in de uiterst kleine woningen van de stad, waar de vrouw meewerkte, waar de eisen van comfort groter werden, kon een ongewenste zwangerschap een heel plan verstoren. Men was dus meer dan voordien gedwongen om doeltreffende geboorteregeling te gebruiken. Daarbij kwamen nog de geringere sociale controle, de dalende schuldgevoelens, de afnemende godsdienstzin. Juist zoals voor het ontstaan van het seksueel probleem, geloven we aan belangrijke invloeden uitgaande van andere soorten van sociale relaties, en van gewijzigde algemene levensomstandigheden. We evolueerden sinds de 16de eeuw van een agrarische, naar een preïndustriële, een industriële en postindustriële maatschappij. De seksuele emancipatie van de velen zette in toen zij gezonder gevoed en hygiënisch beter verzorgd waren, toen zij minder arm en minder dom gehouden werden, toen er meer tijd vrij kwam na het werk. Door deze wijzigingen veranderde de houding tegenover de lichamelijkheid, de lust, de andere sekse. De moderne mens werd meer wereldzoekend en levensbeamend. Hij durfde iets meer zelfstandig te zijn en het geluk op deze aarde te zoeken. De herwaardering van het seksuele is een onderdeel, een logisch gevolg van de algemene verandering. De grotere Daseinsentlastung van de moderne mens veroorzaakt dus internpsychische wijzigingen. Hij wordt gedwongen tot en riskeert gemakkelijker | |
[pagina 349]
| |
geografische en sociale mobiliteit. Hij leest, reist en verruimt zijn culturele horizon. Hierdoor vergroot zijn kritische zin en verliezen de traditionele autoriteiten een gedeelte van hun gezag. Ook hecht de moderne mens meer waarde aan een rationeel gedrag. Hij houdt meer rekening met de aanduidingen door de wetenschap verstrekt, o.m. voor de lichamelijke en psychische hygiëne. Hij stelt de vraag naar de fundeerbaarheid van sommige waarden zoals het celibaat, de onthouding vóór het huwelijk, de zin van de seksualiteit, enz. Ook mogen we niet vergeten welk een gunstige invloed uitging van een reeks schandalen, rechtszaken, schokkende onthullingen en emotionele polemieken. De seksuele ontvoogding heeft haar helden en martelaren gekend, zoals Tolstoi, Strindberg, Gide, Wilde, D.H. Lawrence, e.a. De rol van de kerken in de seksuele emancipatie kan men niet inspirerend, stimulerend of corrigerend noemen, hoewel ze dat soms van zichzelf zeggen. De herwaardering ook van de meer spirituele waarden heeft zich niet dank zij, maar ondanks de kerken, de morele en juridische autoriteiten en andere hoeders van de zgn. zedelijkheid voltrokken. De kerken hebben geremd door banvloeken, tussenbeide komen bij de staatsoverheid, sociale agitatie, bewuste en onbewuste misleiding van de onwetenden. Daardoor hebben zij in naam van de ‘hogere’ zedelijkheid het voortbestaan van onzedelijke situaties verdedigd. Het toenemend aantal buitenkerkelijken moest zich in vele landen onderwerpen aan de morele normen en de wetten die voor kerkelijken opgesteld waren. Een anticlericale fase van de seksuele emancipatie was dus onvermijdelijk, want het waren de kerken die bepaalden wat ook voor de nietkerkelijken toegelaten was. Wilden de buitenkerkelijken voor henzelf verandering bekomen, dan moesten zij optreden tegen de kerken. Wanneer deze wilden evolueren, was er ook verbetering voor de nietkerkelijken.Ga naar eind23 Aanvankelijk kwam dit anticlerikaal verzet van buitenkerkelijken, maar in de laatste jaren is ook een binnenkerkelijk anticlericalisme ontstaan. Men kan als regel stellen dat hoe onkerkelijker een westers land is, hoe vlugger de seksuele ontvoogding plaats vindt. De protestantse landen hebben, vandaag net zoals in de 18de eeuw, een ruime voorsprong op de katholieke. In de landen of perioden van de geschiedenis waarin de katholieken in een concurrentietoestand met nietkatholieken zitten, evolueert het katholicisme vlugger dan elders. Dat bemerken we bv. in Nederland, waar de progressieve katholieken wel een afstand van enkele tientallen jaren op de vooruitstrevende protestanten vertonen, maar waar zij nog een ruime voorsprong bewaren op Vlaanderen. In Frankrijk werd grote vooruitgang geboekt tijdens de anticlericale perioden. Dit komt overeen met wat we in de vorige eeuwen zagen. De kerken hebben met achterstand de waarden van de burgerlijke ongodsdienstigen in de 18de eeuw overgenomen. De waarden van het conjugaal huwelijk, van het belang gehecht aan het gezin, de vrije partnerkeuze, de mogelijkheid tot echtscheiding, de voorechtelijke onthouding, de bestrijding der zelfbevrediging werden geformuleerd en verdedigd door | |
[pagina 350]
| |
de anticlerikaal Rousseau, door de filantropijnen, lekenopvoeders die voor atheïsten werden uitgescholden en door andere typische burgers die in hun tijd voor progressief werden aangezien omdat zij deze nieuwe waarden verdedigden. Diezelfde waarden werden na 50 tot 100 jaar door de kerkelijken overgenomen en voorgesteld als de eeuwige, algemeen-menselijke, typisch-christelijke, objectieve waarden. Evenals Rousseau funderen zij deze waarden in de Natuur, het Wezen van de mens, de menselijke Waardigheid, de diepere zin van de seksualiteit. Progressieve personen richten zich vandaag tegen kerken die de progressieve waarden van de 18de eeuw verdedigen. In dit licht gezien, moet men de tegenstelling kerkelijk-nietkerkelijk ook beschouwen als een tegenstelling burgerlijk-nietburgerlijk, en conservatiefprogressief. Er zijn overigens nog andere landen en groepen die voor het seksuele soms conservatieve standpunten innemen, zoals de Sowjet-Unie, China, de Arabische landen, sommige humanisten en socialisten, zonder dat men deze houding door kerkelijke invloeden kan verklaren.Ga naar eind24
Bij het bespreken van de oorzaken moeten we ook een onderscheid maken tussen de vermeende, de reële en de dieptepsychologische weerstanden en beïnvloedingen. Het grote succes van de orale contraceptie moet men bv. ook verklaren door het feit dat de artsen en de gebruikers ‘hun handen niet meer behoeven vuil te maken’. De lustangst ligt aan de basis van veel verzet tegen de vrijmaking van het seksuele. Het was voor het psychisch evenwicht van sommigen vrij gevaarlijk een seksualiteit te moeten integreren die niet meer veilig ten dienste van de voortplanting stond. Ook het volledig aanvaarden van de homoseksualiteit, niet als ziekte, neurose of als fixatie maar als vrij gekozen houding betekent een grote stap in een moreel vacuüm. Daarom kunnen we begrijpen dat acties op het niet-rationele vlak soms effectiever zijn dan redelijke argumentaties. We hebben herhaaldelijk gewezen op de suggestieve invloed uitgaande van films en boeken, op de prikkeling uitgaande van Brigitte Bardot, Sophia Loren en anderen, op de invloed van de erotiek in de reclame en in de kunsten. Een ander dieptepsychologisch zeer interessant verschijnsel is het feit dat de uitspraken van de kerkelijke autoriteiten zo lang stand hielden, hoewel alle redenen aanwezig waren om ze te loochenen, zoals bv. de herhaalde vergissingen. Maar is het niet ten dele doordat de kerken onhoudbare standpunten verdedigden dat zij zich als morele autoriteiten konden opwerpen tegenover degenen die te midden van de belangrijke wijzigingen uit zelfbeveiliging om steun en houvast vroegen. Sommige kerken leerden hun volgelingen niet te leven zonder morele krukken zodat hun gezag existentieel onmisbaar bleef. De seksuele emancipatie was een ontwikkelingsproces dat zelden door het verstand, door bewuste tussenkomsten werd geleid. Alleen in enkele Skandinavische landen voerde de staat een lichamelijke en psychische saneringspolitiek die bestudeerd was. In de landen waar de economische, sociale en | |
[pagina 351]
| |
politieke democratie ver gevorderd is, werden vele seksuele problemen opgelost. In de andere landen vinden we een gedeeltelijke seksuele emancipatie en weinig of geen economische en sociale democratie. Het is niet onwaarschijnlijk dat de gevestigde machten een liberalisering van het seksuele toelieten om geen belangrijker machtsposities te moeten prijsgeven. |
|