Geschiedenis van het seksuele probleem
(1968)–J.M.W. van Ussel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |||||||||||
8 Het seksueel gedrag van de jongeren in de 18de eeuwInleidingEen studie van het seksueel gedrag der jeugd in de 18de eeuw die beantwoordt aan de eisen, vandaag aan een dergelijk onderzoek gesteld, is onmogelijk. Elke onderzoeker zou graag vele bladzijden beschrijvende tekst ruilen voor één bladzijde statistieken, maar dit is een wensdroom. Toch is een uitspraak over dat gedrag niet onmogelijk. - Er is vooreerst het feit dat de mens zekere fylogenetische kenmerken bezit die alle mensen, in elke periode en maatschappij gemeen hebben. Een van deze trekken is dat de seksuele rijpheid door een periode van experimenteren voorafgegaan wordt. Men mag als vrij vaststaand aannemen dat in elke maatschappij prepuberale seksuele activiteiten plaats grijpen, of ze toegelaten worden of niet. In de pedagogisch-moraliserende literatuur van de eerste helft der 18de eeuw vinden we nagenoeg geen verbodsbepalingen tegen deze prepuberale seksuele uitingen; in de tweede helft van die eeuw lijkt het alsof een repressieve actie inzet die voordien nooit gevoerd werd. - Wanneer het milieu, de opvattingen en dgl. slechts kleine veranderingen ondergaan, bestaat er geen reden om te veronderstellen dat er zich belangrijke wijzigingen in het gedrag zouden voordoen. Hadden deze toch plaats, dan zou het vreemd zijn dat ze helemaal aan de aandacht van de toenmalig levenden ontsnapt zouden zijn. Zolang deze thesis niet weerlegd is, mag men voor het bepalen van het gedrag in de 18de eeuw steunen op de continuïteit van het gedrag in de perioden die aan deze eeuw voorafgaan en erop volgen. - Men kan ook aanwijzingen afleiden uit sommige toestanden en materiële omstandigheden. Zo bv. de leeftijd waarop het huwelijk aangegaan wordt, de algemeen aanvaarde opvatting dat men de vruchtbaarheid van een meisje moet testen, dat men ‘geen kat in de zak moet kopen’, het gemakkelijk bereikbaar maken van de slaapkamers der meisjes voor het nachtelijk bezoek van vrijers, de voorzieningen in kosthuizen en internaten, het aantal voorechtelijke zwangerschappen, de geboortedatum van het eerste kind, de grondslag waarop een huwelijk gesloten wordt, het aantal gehuwden en nietgehuwden, wettelijke bepalingen, het belang van de maagdelijkheid, de dubbele moraal, het toezicht op het gedrag der jeugd, enz. - Artsen, hygiënisten e.a. hebben theorieën geformuleerd die invloed konden hebben op het al of niet aanvaarden van de voorechtelijke omgang en | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
andere seksuele uitingen. We kunnen nagaan in hoeverre deze opvattingen overgenomen of tegengesproken werden door de moralisten, opvoeders, ouders, overheid e.a. - Tenslotte kan men een aantal gegevens halen uit literaire bronnen zoals volksliederen, romans, brieven, biechtboeken, schoolboeken, schoolreglementen, beschrijvingen van de zeden en de folklore, dagboeken, opvoedende geschriften e.d. | |||||||||||
Contacten tussen volwassenen en kinderenBij het begin van de 15de eeuw spreekt Gerson in zijn sermoenen herhaaldelijk over ‘het schandaal der kinderen’ (le scandale des enfans) en ‘het aanraken van kinderen’ (touchier les enfans). Hij reageert tegen onzedelijke personen ‘die er behagen in scheppen kinderen die de zuiverheid van een engel zouden moeten bezitten, in woorden en daden te doen zondigen’. Het is vrij zeker dat het hier gaat om de gewoonte dat ouders en dienstpersoneel het lichaam en ook de genitalia van de kinderen aanraken, strelen en stimuleren. Het aantal vermeldingen van deze gewoonte in teksten uit de 18de eeuw is zo groot dat we mogen aannemen dat het niet om individuele gevallen maar om een sociaal verschijnsel gaat. Anderzijds vindt men ook vermeldingen voor de 16de, 17de, 19de en 20ste eeuw. Een goede bron voor de juiste toedracht bij deze contacten is het verslagGa naar eind1 uit de eerste jaren van de 17de eeuw dat Heroard, hofarts van Lodewijk XIII dag na dag, uur na uur optekende. De notities zijn zo getrouw dat hij ook de kinderwoordjes, zelfs de stottertaal neerschreef. Lodewijk XIII is nog geen jaar oud, wanneer hij uit volle borst lacht ‘quand la remueuse lui branle du bout des doigts sa guillery’. Hij roept naar een page ‘d'un Hé! et se retrousse, lui montrant sa guillery’. Hij toont regelmatig zijn penis; iedereen speelt ermee en geeft er zoentjes op. Hij laat zijn penis zien aan kleine meisjes uit gezelschappen die hem bezoeken. Herhaaldelijk ligt hij bij de koning en de koningin in bed, terwijl allen naakt zijn. Als hij één jaar oud is en verloofd wordt met de infante van Spanje speelt men met hem een spelletje ‘waar is het lieverdje van de infante?’ waarna het kind de hand op zijn penis legt. Gedurende de eerste drie jaar speelt hij dikwijls met zijn penis. ‘De marquise van Verneuil legde dikwijls haar hand onder zijn hemd; hij laat zich in het bed van zijn min leggen waar zij met hem speelt, waarbij ze dikwijls haar hand onder zijn hemd legt’. Op 12 augustus 1604 roept hij naar een dame dat zijn penis ‘ophaalbrug speelt’. Een ander spelletje uit zijn ‘genitale fase’ is ‘Monsieur, vous n'avez plus de guillery’. Waarop hij antwoordt ‘Hé, la véla-ti pas? gaiement, la soulevant du doigt’. Hij kent de coitushoudingen en bespreekt dat onderwerp met de kamervrouw. Hij vraagt aan zijn min zich te ontkleden. Zijn moeder zegt hem, terwijl zij haar hand op zijn penis | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
legt ‘mijn zoon, ik heb uw snavel vast’. Zijn vader ligt samen met zijn zoon en dochter naakt in bed ‘waar zij elkaar zoenen, liefkozen en veel genoegen aan de koning bezorgen’. Dan vraagt de koning ‘mijn zoon, waar is het pakje van de infante? waarop de kleuter zijn penis toont, erbij zeggend 'er zit geen been in, papa... daareven was er wel een in, soms zit er een in’. Op drie jarige leeftijd leert men hem een slaapliedje over een meisje dat zozeer door koning Louis-Bourbon bemind werd dat hij haar tenslotte zwanger maakte. Wanneer hij door madame de Guise bij de koningin wordt gebracht, toont zij hem haar bed. ‘Monsieur, daar is het dat je verwekt werd. Hij antwoordt: met mama?’ Hij is dan vier jaar. Als hij 5-6 jaar oud is, laat hij het kamermeisje, juffrouw Mercier die in zijn kamer slaapt, zulke houdingen aannemen dat hij haar genitalia kan zien. Wat later betast hij ze. ‘Hij speelt met juffrouw Mercier, roept me om me te zeggen dat het Mercier is die een konijn van zo'n grootte (hij toont zijn twee vuisten) heeft en dat er water in zit’. Over het bestaan van zijn bastaardzusters was hij op de hoogte. Zijn vader spreekt er vrijuit over en vertelt over zijn maitressen. Hij gaat met zijn vader naakt in bad en maakt daar opmerkingen over diens genitalia. Als hij 7 jaar is, begint een andere opvoeding. Men leert hem behoorlijke manieren. Hij krijgt een standje wanneer hij zijn penis (guillery) aan een klein meisje toont. Heroard is verontwaardigd wanneer men hem 's morgens in het bed van zijn gouvernante en haar man legt. Elders noteert hij nog: ‘Hij laat nooit toe dat de marquise de Verneuil zijn tepels aanraakt; zijn min had hem gezegd: Monsieur, laat door niemand uw tepels aanraken, en ook niet uw penis, want men zou hem afsnijden’. Ondertussen speelt de ‘marquise’ wel met zijn penis.
We kunnen de opvoeding van Lodewijk XIII vergelijken met die van Gargantua. Rabelais zegt over de ‘distractions’ door gouvernantes aan Gargantua geboden dat ze een oude traditie zijn. Deze traditie is merkwaardig genoeg om er enige aandacht aan te besteden. De strenge moralisten der 16de en 17de eeuw waarschuwen herhaaldelijk tegen het onderwijs aan huis gegeven door een ‘précepteur’, een gouvernante, een gouverneur. Een van de bezwaren is de onzedelijkheid van de opvoeder of van het huiselijk milieu. ‘Sommige ouders laten hun kinderen tot twaalf, dertien jaar in de armen van minnen en gouvernantes die hen dikwijls weinig zedelijke strelingen geven’. Vanaf het einde der 17de eeuw vinden we talrijke vermeldingen van contacten tussen volwassenen en jongeren. De toekomstige kardinaal Fr. J. de Bernis, geboren in 1715, waarschuwt uit eigen ondervinding tegen het kamerpersoneel dat met een kind durft uithalen wat het niet zou durven met een jonge man. ‘Ik heb al de gevoelens van vroomheid die mijn moeder in mijn ziel gegrift had, moeten aanwenden om mijn jeugd voor een te grote verwording der zeden te behoeden’.Ga naar eind2 In de autobiografie van K. Fr. Bahrdt (1741-1775) kan men lezen hoe de hele jeugd seksueel actief was. | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
Hijzelf werd door de meid in het huis van een bekend geestelijke te Leipzig verleid. Rousseau en andere schrijvers over opvoeding waarschuwen herhaaldelijk tegen het huispersoneel. Men richt zich speciaal tegen de minnen. Zij worden als uiterst wellustig voorgesteld en zij geven hun overdreven zinnelijkheid langs de melk (het hart ligt dicht bij de borst)Ga naar eind3 door aan de kinderen en zij bezondigen zich aan ‘het kittelen en wrijven der geslachtsdelen bij kinderen’.Ga naar eind4 Zij doen dit om de kinderen beter te doen slapen en om hun welbehagen te geven. Een ‘Kinderwärterin’ mag men niet bij het kind laten slapen want zij masturbeert het en laat zich later zelf gebruiken.Ga naar eind5 Salzmann zegt dat die zelfbevrediging geleerd wordt uit domheid of onwetendheid. Dr. J. Kämpf beweert dat kindermeisjes de geslachtsdelen wrijven om de kinderen te kalmeren en te doen slapen. 'Zelfs vele ouders wrijven en kittelen de genitalia der kinderen om ze deugd te doen, om ze stil te houden, of uit geilheid. Dit lijkt ongelooflijk, zegt Winterfeld, maar de feiten worden door alle bevoegden ‘als wahr und wichtig erkannt’. P. Villaume spreekt over een ‘wulpsche’ kindermeid die een zeer jong knaapje tot ‘onkuischheid’ verleidt. B. Chr. Faust stelt in 1791 vast dat vele ouders niet weten dat het spelen met de teeldelen van de kinderen gevaarlijk is. De ouders zouden tweemaal 's jaars moeten verwittigd worden tijdens een vergadering die na de godsdienstige plechtigheid gehouden wordt. Enige wijze mannen zouden Leerreden moeten schrijven, zegt hij in een voetnoot, waarna hij zich tot J.H. Pestalozzi persoonlijk richt: ‘Wanneer gij het ook deedt, edele, grote, geliefde Pestalozzi!’. Men zou inderdaad verwachten dat Pestalozzi, die merkwaardige bladzijden wijdde aan de seksuele problematiek, over de masturbatie schrijft, te meer daar zijn zoon Jakob volgens de tijdgenoten gestorven zou zijn aan de gevolgen van masturbatie. B. Chr. Faust bespreekt de opvattingen van degenen die deze aanrakingen verrichten: ‘Meer dan men zich wel verbeeldt, heerscht nog de verderflijke gewoonte, om met de teeldeelen der kinderen te speelen, en hen zelf daar mede te leeren speelen. Men denkt zelfs wel, dat men hun daar meede goed doet, ... De moeder van eenen jongen van drie jaaren oud, wiens grootmoeder waarschijnlijk het eerst met zijne teeldeelen gespeeld had, zeide mij, dat hij menigmaal zijn mannelijk lid aantastede, en zich daar mede recht wat te goed deed’. Vanaf hun derde jaar, zegt B. Chr. Faust, trekt men de jongens een broek aan. ‘Kinderen, dienstmeiden en knechten helpen hem en trekken en speelen met zijne teeldeelen’. K.G. Bauer spreekt herhaaldelijk over de invloed van het huispersoneel dat zelfs bij opgroeiende kinderen de geslachtsdelen ‘ontbloot, bekijkt, betast, beklopt, kittelt, een gewoonte die zo verspreid is dat men er niet meer op let, dat men ze nauwelijks verbiedt. En waarom ook? De wellustige ouders doen het niet zelden zelf’. Hij haalt dan gevallen aan van jongens en meisjes die verleid werden door het personeel. Bedien- | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
den die zich bij hun jonge heer willen ‘einschmeicheln’, leren hem masturberen. Maar buiten de bedienden, de minnen, de kindermeisjes, de huisleraren, de ouders, zijn er nog friseurs, dagloners, oudere broers of zusters en kameraden die behulpzaam zijn.Ga naar eind6 De gevolgen van deze gedragingen zijn volgens de schrijvers der 18de eeuw vooreerst dat het kind de ‘slaaf der masturbatie’ wordt, dat het de ‘smaak van de wellust’ te pakken heeft, en verder dat het contact met meisjes of jongens blijft zoeken. Ook schaadt het de gezondheid. ‘De afschuwelijke gewoonte kinderen te kittelen’ is volgens P. Villaume de oorzaak van ‘krampachtige convulsieve zenuwschokken. De ademhaling wordt moeilijk, de spraak wordt gesmoord, nog een graad meer en het kind moet sterven. Zijn gelaat wordt blauw, en zelfs wanneer het zou lachen, ondergaat het de ergste smart’. Zelfs een zacht kittelen ontreddert de zenuwen. Villaume ziet liever dat een kind een flinke brandwonde oploopt, dat het in zijn vinger snijdt of een buil op het hoofd valt. Kittelen heeft hetzelfde effect als te veel doen lachen.
Deze gewoonte wordt niet steeds op dezelfde wijze beoordeeld. - Strenge moralisten van jansenistische en andere puriteinse richtingen, vooruitstrevende pedagogen en soortgelijken reageren fel tegen de algemene onverschilligheid. Zij gebruiken dikwijls moreel afkeurende termen zoals ‘schandaal’, ‘zonde’, ‘oneerbaarheid’, ‘geilheid’ en ‘verdorvenheid’. - We vinden enkele zeldzame aanduidingen omtrent enkelingen, die misschien één bepaalde maar niet te omlijnen sociale categorie uitmaken, en die de aanrakingen hetzij geheel hetzij vanaf een zekere leeftijd afkeuren. Zij verbieden zonder een reden te vermelden, of zij maken gebruik van vreesaanjagende elementen (zie bv. de uitspraak van de min van Lodewijk XIII). - Daarnaast is er de groep van diegenen die deze praktijken niet afkeuren: vele ouders, minnen, dienstpersoneel e.a. Zij willen het kind ‘goed doen’, het kalmeren, doen slapen, behagen geven. Deze personen hebben geen slechte bedoelingen, zijn onwetend van gevaar voor de gezondheid en van zedelijk kwaad.
Do instemmende houding tegenover deze aarrakingen kan men op twee wijzen beoordelen. Ofwel keurt men ze af vanuit een vooringenomen standpunt, ofwel tracht men ze te begrijpen zoals ze door de personen van die tijd werden beleefd. Bij deze laatste, historische, interpretatie kan men rekening houden met de volgende veronderstellingen: - Het moderniseringproces is in de 18de eeuw nog niet in alle standen doorgedrongen, zelfs niet in alle milieus van de burgerij. Slechts een toonaangevende minderheid volgt de nieuwe voorschriften. De groepen die achter bleven, worden onderworpen aan de beïnvloeding door opvoeders, artsen, letterkundigen, e.a. In deze restgroepen die o.m. de minnen, de bakers en het | |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
huispersoneel omvat, vindt men gedragingen die elders verdwenen zijn. - De opvatting dat het kind-zijn gekenmerkt wordt door aseksualiteit is een veronderstelling die slechts in vooruitstrevende milieus ingang vond. Elders huldigt men de opvatting dat er tot aan een bepaalde leeftijd geen ‘taboo on tenderness’ bestaat. Met de zegswijze ‘een kind is een kind’ bedoelt men dat het kind als seksueel wezen niet bestaat; het kan niet in aanraking komen met datgene wat de volwassenen de seksualiteit noemen. Voor en bij kinderen zijn de genitalia hetzelfde als andere lichaamsdelen; volgens P. VillaumeGa naar eind7 hebben ze ‘dezelfde waarde’. In aansluiting op het voorgaande kunnen we nagaan welk onderscheid gemaakt wordt tussen de benadering van een prepuberale jongere en van een jongere die reeds ‘manbaar’ is.Ga naar eind8 Men kan a priori veronderstellen dat aan de veranderingen rond de puberteit een wezenlijke betekenis toegekend werd. ‘Tot aan de puberteit is de mens een onvolmaakt wezen’, omdat hij zich niet kan voortplanten. Door de moraaltheologie en ook ten dele door het volk werd de seksualiteit onafscheidelijk van de voortplanting gezien. Doordat men de aandacht op deze functie richtte, was het theoretisch gezien mogelijk dat men anders oordeelde over seksuele daden die uit zichzelf niet op de voortplanting konden gericht zijn. Men kan dezelfde constructie maken voor het geval van het meisje wier maagdelijkheid overgewaardeerd werd, zodat de daden die deze maagdelijkheid niet bedreigden, minder belangrijk werden. - Deze gedragingen maken deel uit van een groter geheel. In sommige perioden en bij sommige groepen is het bv. gewoon bij begroetingen, tijdens een dans of een gesprek over te gaan tot wat men heden intieme aanrakingen noemt. Het was normaal dat tijdens samenkomsten van jongeren, het meisje op de schoot van een jongen zat. Het tonen en bekijken van intieme lichaamsdelen werd niet nadrukkelijk afgekeurd. De huidige sterke aanrakingstaboes ontbreken. Doordat de benadering directer is, missen tal van gedragingen de symbolische betekenis die zij nu hebben. In sommige groepen leeft men daarbij dagelijks in een lijf-aan-lijf contact (visueel, verbaal, tactiel, gestueel) dat voor de huidige, geïndividualiseerde mens te promiscueus is, maar dat in vroegere tijden waarschijnlijk anders werd aangevoeld. Men denke bv. aan de promiscuïteit in de fabrieken der 19de en 20ste eeuw, die daarom geen seksuele omgang van allen met allen betekende, maar wel een grote lichaamsnabijheid. Men was minder ‘vies’ voor elkaars lichaam, voor de geur en de aanraking ervan, voor de aanraking van datgene wat contact had gekend met het lichaam van de andere, zoals kledingstukken en eetgerief. De meer geïndividualiseerde mens rechtvaardigt de afkeer voor deze contacten met hygiënische redenen maar de ware redenen liggen dieper. - Men mag het beoordelen van deze gedragingen niet losmaken van de wijze waarop het geheel van soortgelijke gedragingen werd aangevoeld en | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
beoordeeld. Alles wijst erop dat ondanks de dualismen, ingeprent door het christendom, de bevolkingsgroepen die niet aan een grondige christianisering waren onderworpen, ofwel een tegenstelling, een tweedeling van een andere aard kennen (bv. genot tegenover angst voor genot, of genot tegenover straf) ofwel een meer holistische wereld- en levensbeschouwing bewaarden. Zij beleefden vooreerst een andere soort van lichamelijkheid: hun lichaam was minder onderverdeeld in goede en minder goede organen, die naast en soms in strijd met elkaar een onafhankelijk bestaan leidden. Zij maakten een kleinere antithese tussen het lichaam en sommige van zijn werkingen. - Henri F. Harlowe heeft moeilijk te loochenen bewijzen geleverd voor een algemeen-menselijke ‘need of contact’. Volkeren welker opvattingen nog niet sterk geseksualiseerd en gegenitaliseerd zijn of volkeren die het seksuele waarderen, zien geen redenen om de genitale streek van dit contactwelbehagen uit te sluiten. Cl. S. Ford en F.A. Beach, A. Edwardes en R.E. Masters geven talrijke voorbeelden die slechts weinig verschillen van de gedragspatronen in het westen vóór het einde van de 18de eeuw. Ook het gedrag van de Samoanen, de Trobrianders, de Ra'ivavae en de Muria's heeft bekendheid verkregen. Een soortgelijk patroon in Bali wordt door Marg. Mead beschreven: ‘De penis van het jongetje is een voorwerp, waarmee zijn moeder, zijn kindermeisje en alle mensen uit zijn omgeving voortdurend spelen, waaraan ze plukken, trekken en wriemelen. Deze lichte prikkeling wordt begeleid door de steeds herhaalde woorden: “mooi, mooi, mooi”, een adjectief dat alleen op mannen wordt toegepast. De vagina van het meisje wordt zacht beklopt met de bijbehorende vrouwelijke adjectiva: “lief, lief, lief”.’ - Men moet deze gedragingen ook beoordelen in een groter tijdsverband. De houding loopt ongeveer gelijk met die tegenover de zelfbevrediging, de premaritale coitus en het spreken tegen jongeren over het seksuele. Tot in de 17de eeuw wordt hiertegen slechts door enkelingen geprotesteerd. Vanaf de 18de eeuw wordt een campagne gevoerd die aan de latere eeuwen de indruk zou kunnen geven dat deze gebruiken bijzonder verspreid waren in de 18de eeuw. Het is waarschijnlijk juister te veronderstellen dat deze gebruiken ook in de vroegere tijden verspreid waren en dat men heeft moeten leren ze als onzedelijk te beoordelen.Ga naar eind9 - De theorie van het ‘ganze Haus’ verklaart waarom het dienstpersoneel dikwijls bij deze handelingen betrokken is. Met het verminderen van hun aantal en met de wijziging van hun houding tot de leden van het ‘huis’ daalde hun belang. | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
Seksuele spelletjesDe verdedigers van de seksuele voorlichting in de 18de eeuw uiten hun ongenoegen over het onzedelijke gedrag der jongeren en over de onverschillige houding der volwassenen. Jongeren gaan naar de kerk alleen om elkaar te zien en om te ‘liebäugeln’. Ze raken elkaar aan. De jongeren vormen groepen waarin zij elkaar verleiden of waarin handige verleiders de anderen meesleuren. Slechte kameraden zijn er genoeg. Sommige jongens coiteren vanaf 12-14 jaar. Men kust elkaar, speelt pandspelen die eindigen in zoenen, betasten en ronddragen. Peschek heeft opgemerkt dat de spelen die verdwijnen uit de wereld der volwassenen overgenomen worden door de kinderen bij wie zij nog minder thuishoren. Men speelt ook het spel ‘bruid en bruidegom’, dat o.m. weergegeven is op Breugels Kinderspelen uit 1560. ‘Ik heb met eigen ogen gezien, dat kinderen elkaar bij dit spel met een innigheid omarmden en liefkoosden dat ik er verstomd over stond’. Aan deze opmerking uit 1787 van J.F. Oest ging die van J.B. Basedow uit 1770 vooraf. Hij is tegen dat spel o.m. ‘omdat bij jongelingen en jonge meisjes de gedachte gewekt wordt dat ze weldra een minnaar of minnares zullen hebben, een gevoel dat door de algemeen verspreide schertsende houding tegenover de zonden van onkuisheid die in de maatschappij overheerst, versterkt wordt’. Bij het lezen van deze teksten mag men niet vergeten dat ze geschreven werden voor de deftige burgerij van de 18de eeuw en verder dat de schrijvers niet de jongeren maar de volwassenen verwijten maken: het is de gewoonte te schertsen over datgene wat in feite een ‘zonde van onkuisheid’ is. P. Villaume is de enige schrijver die wijst op de fylogenetische aanleg tot zulke spelletjes: katten, honden, jonge stieren en hengsten maken bewegingen die hen nog niet toekomen omdat ze niet rijp zijn. Daarom is het niet verwonderlijk deze neigingen ook bij het kind te vinden, te meer daar de opvoeding hen prikkelt. Boerenkinderen spelen deze spelletjes bv. bij het ganzehoeden. S.G. Vogel spreekt over ‘ontuchtigheid tusschen beide sexen, waare schoffeeringen van kleine meisjes door kleine knaapen’ van 6 tot 12 jaar oud. Hij vertelt ook het volgende: ‘Zeer dikwijls heb ik gezien, dat knaapen van agt en minder jaaren op een knie van hunnen broeder of zuster, enz. reeden en schongelden, waarbij de één of ander de teeldeelen van den eersten kittelde, zo dat deeze uit volle keel lagchte. De één ging dwars over den schoot van zijne op eenen stoel zittende zuster, als te paard zitten, omhelsde haar, en nu wipten zij met elkanderen altoos voor- en achterwaards, waarbij zij zeer vergenoegd waren, en zich in deeze grap luidruchtig verheugden. Eenige gehuuwde Dames, die er tegenwoordig waren, en dit spel mede aanzagen, hadden moeite, om zich van lagchen te onthouden: doch ik dacht over de kinderen geheel anders, schoon ik juist hier mijne gedachten niet te kennen gaf. Daartegen verzocht ik korten tijd daar- | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
na de Ouders om alles, wat hun lief was, dat zij zulke gevaarlijke bedrijven met ernst moesten beletten. Hetzelfde twaalfjarig knaapje verwijderde zich dikwijls met een klein meisje, dat nog jonger was, en zijne zuster somwijlen bezocht, en bedreef met haar de volgende ontuchtigheid: hij wilde bij haar de rol van Doctor speelen, en ... Ik onderschepte weldra, dat deeze knaap reeds een zeer geoefende Zelfbevlekker was ... Zijn verstand was ook reeds zodanig verzwakt, dat hij door geen onderwijs iets leeren en bevatten kon’. Fr. Rehm vermeldt dat hij in zijn jeugd met een groepje jongens over genitalia schertste; men plaagde ook een meisje van 6 jaar omdat ze nog geen borsten had en raadde haar aan, twee aardappelen onder haar kleed te steken; de ouders die dat hoorden lachten hartelijk om de grap. Wanneer Rehm dat in 1802 neerschrijft, bekent hij zich te schamen. Op afbeeldingen van kinderspelen ziet men ook dat de jeugd dikwijls gemengd speelt: het is niet onwaarschijnlijk dat het verpreutsingsproces ook deze toestand beïnvloedde; de opvoeders wilden immers jongens en meisjes scheiden. Dit was nodig, wilde men de verliefdheid tussen jongens en meisjes vermijden. De tienjarige Goethe was verliefd geworden op de zuster van zijn jeugdvriend Derone. De vierjarige Hebbel op Emilie, de dochter van een schrijver, de achtjarige Byron op Mary Duff; de zesjarige Ganghofer op de vijfjarige Elsbethle. Verschillende teksten bevatten aanwijzingen omtrent de houding der volwassenen. Zelfs leerkrachten, schoolhoofden en ouders lachen om de subtiliteiten die de vooruitstrevende opvoeders willen bestrijden; zij noemen deze houding ‘pedanterie’. De onschuld wordt uitgelachen en bespot; zelfs degene die onschuld en reinheid een deugd vindt, durft ze niet te tonen. P. Villaume oordeelt daarom dat twee gelegenheden tot contact tussen de seksen gezuiverd moeten worden. Eerst het milieu van het ‘Vergnügen’ (dans, theater, romans) dat steeds onzedelijk is. Verder moet men de ‘mithleidige Umgang’ censureren: zelfs wanneer broer en zuster zich bij elkaar beklagen en hun hart uitstorten is dit gevaarlijk. Deze omgang is des te gevaarlijker omdat hij naar buiten zuiver schijnt.
Bij gebrek aan een exacte typering der houding tegenover deze seksuele spelletjes, menen we het volgende te mogen aanvaarden: (1) Er bestaat een duidelijk verschil tussen de houding der volwassenen in de 18de eeuw en die in de 19de-20ste eeuw. (2) De houding in de burgermilieus van de 18de eeuw (behalve in die waarde jongeren de progressieve scholen bezoeken) vindt men in de 19de-20ste eeuw alleen nog in de hoogste en de laagste klassen van West-Europa en de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Het Middellandsezeegebied, Azië, Afrika, Oceanië en latijns en Midden-Amerika volgen doorgaans nog het oude patroon. (3) In de 18de eeuw, en vandaag nog in de sociale categorieën en landen die achterbleven bij het verpreutsingsproces, maakte men een onderscheid | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
volgens de leeftijd en de sekse. Tot ongeveer 7 jaar werd geen aandacht besteed aan de seksuele spelletjes. Het al of niet bedekt zijn der genitalia had geen verband met zedelijkheid, wel met standing of bescherming. Na 7 jaar komen er geleidelijk taboes op de naaktheid of de ontbloting, eerst die van het meisje, dan die van de jongen. Stilaan wordt de afstand tussen de jongens en de meisjes groter. Vanaf de puberteit worden de sociale contacten tussen jongens en meisjes beperkt en vertrekt deze omgang van een nieuwe grondslag, onder andere voorwaarden, nl. het voorbereiden van het huwelijk. Geleidelijk gaat hij over in premaritale coitus. Dit patroon is een van de meest universele en het voldoet goed in die gevallen waar de afstand tussen de lichamelijke rijpheid en het huwelijk niet groot is. In deze fase wordt een verschil gemaakt tussen de houding tegenover het meisje en die tegenover de jongen. Men erkent waarschijnlijk impliciet het bestaan bij de jongen van een ‘Leerlaufstadium’ (de ejaculatie is mogelijk maar zij bevat geen sperma) en van het enkele jaren daarna komend ‘Funktionsstadium’ (ejaculatie met sperma). De beschermende maatregelen waarmede men het contact tussen jongens en meisjes vanaf de puberteit omringde, was ten dele geïnspireerd door de traditionele opvatting dat de seksuele potentie in deze jaren het grootst was. Le Maître de Claville sprak in 1737 van ‘de gevaarlijkste van alle leeftijden’. Buffon vermeldt in 1749 het oordeel van Aristoteles die beweert dat het meisje op de leeftijd van twaalf jaar het meest prikkelbaar is. Volgens Fénelon is ‘la pente aux plaisirs la plus forte pendant la jeunesse’. J.B. Basedow noemt de jaren na de puberteit de ‘gevaarlijke’ jaren. Volgens J.G. Schlosser is de liefde voor het meisje ‘im Jünglingsalter nur zu mächtig’. Deze opvatting is oud. In de chaldeeuwse planetarische indeling en in andere leeftijdsfasenindelingen onder astrologische invloed staat één van de zeven leeftijden van de mens onder de invloed van Venus, nl. de periode tussen 15 en 22 jaar. In W. Shakespeare's As you like it is dit het tijdperk van ‘the lover’. Chrysostomus (347-407) constateerde reeds dat na het vijftiende jaar in de jongeren een sterke seksuele begeerte ontvlamde. Cesarius van Arles (470-543) citeert een soortgelijke uitspraak: ‘ik ben in de bloei van mijn jaren en niet in staat om in onthouding te leven’. Op het einde van de 18de eeuw begint de opvatting der volwassenen te veranderen. De personen die het progressieve zedelijkheidspatroon voorstaan, erkennen slechts dat de jeugd seksueel is om reden te hebben voor het voeren van een felle strijd. Personen die onrechtstreeks door het nieuwe patroon beïnvloed worden, zoals de medicus M.G. Daignan, verleggen de gevaarlijke periode naar later. Daignan, die uitvoerige tabellen met psychische, morele en fysische kenmerken geeft, situeert de puberteit tussen 15 en 21 jaar; het is ‘l'âge des triomphes et des désirs’. Daarna komt ‘la jeunesse’, van 22 tot 28 jaar; dit is ‘l'âge des plaisirs: l'amour, la sensualité’. | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
Premaritale coitus(1) Theorieën van medici en hygiënistenIn de 18de eeuw werd de theorie over de lichaamssappen van Galenus, Hippokrates, Celsius e.a. nog algemeen aanvaard. Volgens hen moest het lichaam regelmatig van de overtollige dampen, sappen en resten gezuiverd worden. Deze opvattingen leidden tot het erkennen van de noodzakelijkheid winden te laten, geslachtelijke omgang te kennen, te spuwen, op te rispen e.d. Het moderniseringsproces heeft sommige van deze uitingen op een antihygiënische wijze met taboes belegd. In 1660 schrijft J. Van Beverwijck hierover o.m. het volgende (spelling gemoderniseerd): ‘Hiertoe behoort mede het afschieten van het natuurlijk zaad. Want als dit in zijn vaten overvloedig is, zo moet het noodzakelijk bijtijds geloosd worden, ofwel bederven en een venijnige natuur aannemen, inzonderheid bij diegenen die gezond en fris van lichaam, warm en vochtig van complexie zijn, en dienvolgens een overvloed van bloed, hetwelk de materie van het zaad is, hebben’. Men moest dus zijn lichaam ‘rein’ houden, d.i. geslachtelijke omgang hebben of zich desnoods masturberen. Deze reiniging gaat ‘met grote geneugte’ gepaard. Deze opvattingen van Galenus hebben tot in de 18de eeuw gediend om het bordeel-bezoek en de therapeutische masturbatie te rechtvaardigen.Ga naar eind10 Zij hadden ook invloed op de beoordeling van sommige extramaritale seksualiteit. Deze theorie gold des te zekerder voor personen die na een periode van geslachtelijke omgang, ermee ophielden, zoals weduwen en weduwnaars.Ga naar eind11 Maar zelfs na een of enkele ejaculaties zou het mechanisme van het lichaam op niet meer te stuiten wijze in beweging gebracht kunnen zijn. De onthouding wordt dus vanaf de leeftijd waarop het semen niet meer noodzakelijk is voor de opbouw van het lichaam, openlijk door de wetenschappelijke autoriteiten schadelijk genoemd. Dit fenomeen wekt verbazing want het is ongewoon dat artsen, levend in een traditioneel tijdperk, met een wetenschapsbeoefening die aanleunt bij de gevestigde waarden, waaronder het monopoliseren van alle seksualiteit binnen het huwelijk, een tegengesteld standpunt verkondigen, waardoor o.m. het celibaat van de roomse geestelijkheid in het gedrang zou komen.Ga naar eind12 Over het vraagstuk wordt in de 18de eeuw herhaaldelijk gediscussiëerd maar het antwoord is haast altijd dat onthouding schadelijk is. Zij verstoort het lichaam, veroorzaakt hysterie bij de vrouwen en verzwakking bij de mannen. We staan dus nog ver van de freudiaanse sublimatietheorie. Diderot's oordeel in de Encyclopédie is categorisch: ‘alle practici zijn het er over eens dat de verschillende symptomen van hysterische aandoeningen bij meisjes en vrouwen voortkomen uit het niet gehuwd zijn ... Het heeft geen nut ze te baden, kalmerende middelen te geven. Hun waanzin verdwijnt slechts wanneer ze de overvloedige sappen kunnen afscheiden’. Buffon noemt in 1749 de over- | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
vloed aan ‘liqueur de vie’, nl. zaad, schadelijk. Deze ‘liqueur’ is bestemd om van lichaam tot lichaam te gaan. J. Van Beverwijck haalt er zelfs het voorbeeld bij van de spaanse geleerde Michael Verinus die liever dood ging dan cen ejaculatie te kennen. Hij vermeldt nog andere soortgelijke, vandaag uiterst privé genoemde voorvallen om te besluiten ‘dat het wel moeilijk te begrijpen is, hoe sterke en gezonde lieden kuis en eerlijk konden blijven zonder hun gezondheid te kwetsen’. In de eerste uitgave van 1798 had Malthus als oplossing van de bevolkingsaangroei twee middelen aanbevolen, de armoede en ‘le vice’; pas in 1803 voegt hij er een derde aan toe, nl. ‘the moral restraint’.Ga naar eind13 Hiertegen wordt echter door zijn vertaler Dr. Hegerisch geprotesteerd: er ‘dringt zich de droeve overtuiging aan mij, den geneesheer op, dat de kuische moraliteit der vrouw ... een misdaad tegenover de natuur is, die zich niet zelden wreekt door de vreeselijkste kwalen’. De progressieve moralisten en seksuele opvoeders die strijd leveren tegen alle niet-genormeerde seksualiteit, erkennen toch de onmisbaarheid van sommige uitingen.
- De theorie waarmee men de onthouding afkeurt, dient ook tot het aanprijzen van matigheid. ‘Het zaet is dierbaer nat’, beter dan bloed, ‘want vocht dat menschen teelt is hondert tegen een’, zegt J. Van Beverwijck in 1660. Vooreerst keurt men te veelvuldige omgang af: de Venus nimia verzwakt de mens. Een tweede regel is dat oude mensen door ‘begeerte tot versamelingh’ geen krachten mogen onttrekken die nodig zijn om in leven te blijven. ‘Datgene wat het leven verwekt dient ook om het te behouden’,Ga naar eind14 zegt Buffon.Ga naar eind15 Tenslotte moet hetzelfde gezegd worden over te jonge personen, die door voortijdige omgang de voor de groei noodzakelijke stoffen aan het lichaam onttrekken. Wie te vroeg paart, vermagert en wordt zelfs kleiner. Uit onrijp zaad worden zwakke kinderen en dus vooral meisjes geboren. Aristoteles had reeds geschreven dat tot op 21 jaar het zaadvocht onvruchtbaar blijft, dat de daarna verwekte kinderen zwakker zijn zoals de eerstelingen bij de meeste dieren en dat degene die te vroeg omgang heeft ook vroeg zal sterven.Ga naar eind16 Tot in de 18de eeuw blijft men herhalen dat te vroege seksuele activiteit het zaad doet ontaarden, zodat men verschillende jaren moet wachten om kinderen te verwekken, wanneer men zich in zijn jeugd aan uitspattingen heeft overgeleverd. Geven de medische autoriteiten ook een nauwkeurige bepaling van de leeftijd waarop de geslachtelijke omgang niet meer schadelijk is? De meeste auteurs wijzen op individuele en soms plaatselijke verschillen. Wanneer ze leeftijden geven voor het huwen, liggen de cijfers voor de man zelden beneden 25 en voor het meisje niet onder 18 jaar. Deze cijfers zijn hoog. Velen huwden op jongere leeftijd, o.m. vorsten en prinsen. Men kan deze cijfers vooreerst begrijpen vanuit het verlangen der medici om zich veilig te stellen, maar men moet ook bedenken dat zij zich uitspreken over de leeftijd waar- | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
op men met de meeste kansen op welslagen kan beginnen aan het verwekken van gezonde kinderen, liefst jongens. Zij houden ook verband met de opvatting dat de zedelijke en lichamelijke eigenschappen, verworven door de ouders tot op het ogenblik der bevruchting, voortgeplant worden in de verwekte kinderen. Hoe volwassener de ouders zijn, hoe volmaakter de kinderen. De leeftijd waarop men veilig mocht beginnen met geslachtelijke omgang, niet bedoeld als voortplanting, kon dus lager liggen, maar toch blijft er een kloof bestaan tussen de uitspraken der medici en de leeftijd waarop vele jonge mannen en vrouwen in die tijd seksueel actief waren. J. van Beverwijck beveelt ook aan de studenten de onthouding aan omdat ‘het bijslapen de natuurlijke warmte ontijdig verslindt, het lichaam verzwakt, verkoelt en verdroogt en de behoorlijke wasdom belet, terwijl de zinnen verdraaid worden door de verlokking der wellust’. Deze theoretische, waarschijnlijk pedagogische aanbeveling sluit niet bij het reëel gedrag van de studenten aan.
Vanaf de tweede helft der 18de eeuw wordt de veronderstelde schade groter. Het typerende is dat moralisten theorieën ontwerpen die door de artsen overgenomen en als objectief-medisch voorgesteld worden. Hoe verder de seksuele uiting van de morele norm afwijkt, hoe groter de schade en het is de afwijking zelf die de schade verwekt. P. Villaume noemt in navolging van Dr. J. Kaempf het sperma ‘de geestelijke delen van het bloed’. Het is de ‘balsem’, de ‘drijfkracht’ van het bloed; het moet het bloed tegen ‘bederf’ beschutten. Wie het sperma te vroeg afscheidt, ‘doet het bloed in zijn omloop stremmen’. Gaat hij daarmee door, dan ‘vergiet hij tenslotte onvolmaakt zaad en tenslotte zal hij echt bloed uitstorten! Waarlijk, men schrikt!’ In de talrijke verhalen voor de jeugd, in de ‘waarachtige’ voorbeelden vindt men krasse staaltjes van sensationele ziekten ten gevolge van één misstap. De straf volgt het misdrijf op de voet, tenzij men een slepende ziekte voorspelt om diegenen bang te maken die tot dan toe geen schade hadden ondervonden. Deze duitse protestantse geestelijke spreekt ook over de schade van vroegtijdige ejaculatie zonder sperma bij de vrouw en het prepuberaal kind. Daartoe maakt hij een vaag onderscheid tussen zaad en vocht. De man heeft zaad én vocht. De vrouw en het kind hebben alleen vocht. Maar geleidelijk krijgt het vocht dezelfde eigenschappen als het sperma. Eigenlijk is het geval van de vrouw en het kind nóg erger. ‘Daarbij komt nog dat dit vocht helemaal niet bestemd was om uitgestort te worden’. Deze uitspraken zijn merkwaardig omdat zij in tegenspraak zijn met de medische opvattingen. De artsen aanvaarden soms wel het bestaan van een vrouwelijk semen, maar niet van een ejaculatie die met die van de man gelijkgesteld kan worden. Alleen in sommige ethische en pedagogisch-moraliserende en in enkele pornografische werken spreekt men over een ejaculaat bij de vrouw. P. Vil- | |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
laume's beweringen komen ook niet overeen met de opvattingen van roomse moraaltheologen. Deze hadden de epicureïsche theorie, die het bestaan van een soort vrouwelijk semen aanvaardde, verworpen en het daarom voor onmogelijk verklaard dat de vrouw de zonde van masturbatie kon bedrijven, ‘omdat zij geen zaad heeft’, een opvatting waarin de rol van het sperma voor de ethiek duidelijk aan het licht komt.Ga naar eind17 Naast de uitbreiding van de schade naargelang het de vrouw, het meisje en de knaap betrof, volgt ook een uitbreiding van de periode tijdens welke het zaad en het vocht in rijpende toestand zou zijn. Stilaan verdedigt men hogere leeftijden waarop het raadzaam is te huwen. De gevolgen worden ook uitgebreid van het betrekkelijk goed controleerbare fysiologische gebied tot het psychologische. Bauer wijst niet alleen op de nooit te bereiken volledige lichamelijke wasdom, ook het karakter ondervindt schade. Daarom zijn er nu zoveel mensen zonder karakter, klare geest en betrouwbaarheid. ‘Der ganze Character von Jugendlichkeit, (wenn man diesem Begriffe ein neues Wort prägen darf) geht... durch vorzeitige Regungen und Befriedigung der Wollust zu Grunde’. Er is geen onbezorgdheid, vrolijkheid, onschuld, zelfvertrouwen, stoutmoedigheid meer, wel zwaarmoedigheid, vitterij, kleinzieligheid, zelfverachting en vrees. Samenvattend kan men zeggen dat de artsen en hygiënisten in meerderheid een seksuele ‘outlet’ vanaf een zekere leeftijd noodzakelijk vinden maar dat zij de coitus op te jonge leeftijd afkeuren vooral omwille van de mogelijke schade aan de nakomelingschap. Een kleinere groep medici hecht weinig belang aan de schade die de jonge mannen zelf zouden ondervinden; sommigen oordelen zelfs dat er alleen schade is wanneer de coitus op te onstuimige wijze plaats heeft. In de loop van de 18de eeuw komen de theorieën der artsen meer onder de invloed van de beweringen der moralisten. | |||||||||||
(2) Opvattingen van filosofen, ethici en opvoedersToen leerkrachten van volgroeide jongelingen (‘erwachsenen Jünglinge’) rond 1780 aan I. Kant de vraag stelden of de seksuele omgang voor het huwelijk toegelaten was, antwoordde hij dat de masturbatie in elk geval veroordeeld moest worden omdat zij tegen de natuur is en dat de coitus, hoewel niet tegen de natuur (die zelf de seksualiteit wekte) eveneens moet worden verboden omdat de jongere niet in de gelegenheid is zijn kinderen op te voeden. ‘Zo brengt hij de burgerlijke ordening in het gedrang’. Kant was er de man niet naar om, zoals Pestalozzi zou gedaan hebben, die ‘burgerlijke ordening’ aan te klagen. ‘Het is daarom best, ja het is plicht dat de jongeling wacht’.Ga naar eind18 Elders wijst hij op de kloof tussen de lichamelijke en de sociale rijpheid. De jongen is op zijn laatst met 15 jaar seksueel rijp en hij kan pas huwen op zijn twintigste, soms vijfentwintigste jaar. ‘Waarmee vult hij nu deze tussenperiode van een gedwongen en onnatuurlijke onthouding? Nauwelijks anders dan met masturbatie’. De eerste uitspraak geschied- | |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
de tijdens een discussie gedurende de vier reeksen lezingen die hij afwisselend met andere professoren tussen 1776 en 1787 gaf. Wanneer deze teksten een kwart eeuw later, in 1803, gepubliceerd worden, oordeelt de uitgever het noodzakelijk er in voetnoot aan toe te voegen: ‘maar ook de vage bevrediging van zinnelijke neigingen met het andere geslacht schaadt aan de gezondheid, verhit de verbeelding, stoort de doelmatige arbeid en ondergraaft de moraliteit’. De schade die door de masturbatie verondersteld wordt, is dus uitgebreid tot de premaritale coitus. Onder de pedagogen verheugt K.G. Bauer er zich over dat, dank zij de invloed van I. Kant, Chr. Garve en andere filosofen, er gelukkig nog geen ‘moralische Erstorbenheit’ bestaat. Zijn tijdperk wordt volgens hem vooral gekenmerkt door een ‘duidelijk bewustzijn, het levendig gevoel van wat verkeerd is’. Het is onrechtvaardig dat vele jonge mannen en vrouwen niet kunnen huwen terwijl de maatschappij hen een stijgend aantal prikkels doet ondergaan. Zijn boek illustreert hij met voorbeelden van jongeren die premaritale omgang hebben, maar niet yan jongeren die zich onthouden. De volwassenen komen aan het woord om het gedrag uit hun jeugdjaren af te keuren, maar voorbeelden van voorhuwelijkse kuisheid worden gezocht bij de Germanen van Tacitus. Ook hij vindt als enige uitkomst uit de onhoudbare situatie het op nog sterkere wijze dan voordien stellen van de eisen der nieuwe zedelijkheid. Het nieuwe patroon der onthouding heeft echter niet alle voorstanders van een nieuwe seksuele moraal overtuigd, vooral niet diegenen die door hun beroep buiten de wereld der burgerij blijven. Zo vaart Chr. A. Peschek fel uit tegen het celibaat en bepleit hij de noodzakelijkheid van een seksuele uiting. De overheid mag niet hele standen zoals de soldaten tot het celibaat verplichten. Het recht van de natuur mag niet tegengewerkt worden. De huwelijksband moet losser gemaakt worden door het inwilligen van echtscheiding, als het beste middel om de wanordelijke extramaritale seksualiteit, het gevolg van een ongelukkig huwelijk, te voorkomen. Bordelen zijn op zichzelf slecht, maar bewijzen toch een dienst tegen de ‘onanistische dwaasheden’.Ga naar eind19 De ordestichtende burgerij had reeds herhaaldelijk voorgesteld een zedegerecht op te richten dat bv. de voorechtelijke zwangerschap zou beoordelen. Maar onder C. Beccaria's invloed dringt deze gedachte niet door. Beccaria (1738-1794) vindt het onwijs de ontucht te bestraffen. Zij is een stroom, door geen dam tegen te houden, die alleen moet worden geleid. Men moet vooral inwerken op de oorzaken en niet doen zoals de ‘ouderwetse moraalpredikers’. De ouders mogen hun kinderen niet verbieden te huwen; de armoede en de vooroordelen moeten bestreden worden. J.H. Pestalozzi had in 1780 gevraagd dat men bij de huwelijksafkondigingen op de preekstoel een duidelijk onderscheid zou maken tussen degenen die omwille van zwangerschap gedwongen zijn te huwen en degenen die niet gedwongen zijn. Ook hij verdedigt het idee van een zedengerecht, maar dan in | |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
een menselijker vorm. ‘Gewissenbeiräte’ moeten een ‘staatliches Seelsorgeinstitut’ oprichten dat o.a. in elk dorp en stadje een ‘Sittengericht’ omvat waar een zwanger meisje in bescherming genomen wordt met als doel het te doen huwen. Maar de verleider mag niet tot het huwelijk gedwongen worden. Dit is in feite de geïnstitutionaliseerde vorm van datgene wat informeel in tal van gesloten gemeenschappen bestaat, nl. de sociale veroordeling van degenen die premaritale omgang hebben die tot zwangerschap leidt, veroordeling die goedgemaakt wordt wanneer de jongere die een meisje zwanger maakt, haar trouwt. Tien jaar na de publikatie in 1781 van Beccaria's Dei delitte e delle pene verdedigt Peschek nog het strenge zedengerecht. Hij vindt het vooral noodzakelijk op het platteland. Het moet ook controle uitoefenen op de openbare vermakelijkheden en zelfs sommige privé-bijeenkomsten verbieden. Ook op de masturbatie moet toezicht uitgeoefend worden. Een ander voorstel van de originele Peschek is het instellen van een soort proefhuwelijk, een ‘overgangsvorm tussen huwelijk en niet-gehuwd-zijn’. Dit is volgens hem heel goed mogelijk omdat het huwelijk geen sacrament maar een civiel contract is. Het voordeel ervan is dat wat nu in losbandigheid geschiedt daardoor aan regels gebonden wordt. Meisjes ‘die ook uit vlees en bloed gemaakt zijn’ en lang ongehuwd moeten blijven, vergooien zich nu aan de eerste de beste. Door een proefhuwelijk zou er ordening komen. Jongens zien vaak geen kans om dadelijk te huwen en worden trouweloze rokkenjagers. Een proefhuwelijk zou hun helpen en tevens de vrouwen en meisjes beschermen. Het aantal verlaten meisjes zou kleiner worden, de deftige jongens zouden meisjes van lagere stand kunnen krijgen, en die jongens zouden niet teugelloos moeten worden. De seksualiteit zou vooral binnen de natuurlijke grenzen der tijdelijke monogamie gehouden worden. Hoe dit proefhuwelijk geregeld moet worden, kan volgens Peschek nog verder onderzocht worden. Het wordt in elk geval vrij aangegaan en vrij beëindigd. De partners mogen geen bestendige omgang met elkaar hebben. Ieder van hen behoudt zijn eigen naam. Overheid en kerk moeten dit huwelijk garanderen. Het zou een weldaad zijn voor ontelbare economisch nog niet zelfstandige jonge mannen in hun schoonste jaren, ‘waarin hun potentie het grootst is’. Het zou vooral een weldaad zijn voor de maatschappelijke ordening, want wat aan deze jongeren in de regel verboden is, trachten ze buiten de regel te verkrijgen, zodat wanorde ontstaat. Dit schijnbaar revolutionaire voorstel verwekte in de 18de eeuw niet een storm van verontwaardiging zoals rechter Ben Lindsey's voorstel over het kameraadschapshuwelijk, anderhalve eeuw later. Het plan was trouwens niet nieuw. Graaf Maurits van SaksenGa naar eind20 (1696-1750, buitenechtelijke zoon van Keurvorst August de Sterke van Saksen en Gravin Aurora van Koenigsmarck) had reeds in een boek over het huwelijk, het proefhuwelijk aanbevolen. Rond het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw | |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
worden talrijke polemieken gevoerd over de vrije liefde en andere hervormingsvoorstellen voor het huwelijk.Ga naar eind21
Men kan voortgaan met het opsommen van uitspraken van moralisten-pedagogen en ethici uit Duitsland en Frankrijk. Steeds hoort men hetzelfde: de burgerlijke ordening is bedreigd wanneer men voortgaat met het toelaten van de ongeordende voorechtelijke geslachtelijke omgang. Hier wordt dus de richting der acties van filosofen, pedagogen en ethici aangegeven. Het is opvallend hoe men in die periode een duizend jaar oud gebruik met andere ogen ziet. Het probleem van de kindermoord en van de vondelingen is waarschijnlijk niet plots bijzonder groot geworden, maar ook deze eeuwenoude feiten is men gaan zien als een probleem dat men tracht op te lossen. Het optimistisch geloof in de vooruitgang, de zucht naar verbetering van de mens en van de maatschappij, de humanitaire stemming van de eeuw die zichzelf een pedagogische eeuw noemt, verklaart veel. Waarom zou men niet de seksuele wanorde, de onzedelijkheid, de sociale. plaag van de kindermoord en van de vondelingen bestrijden, wanneer rechtsgeleerden, politici, wijsgeren, letterkundigen, hygiënisten en artsen zich met bijna messianistische verwachtingen werpen op de strijd tegen de geestelijke en zedelijke verwaarlozing, de armoede, de slecht ingerichte armenzorg, de onrechtvaardige straftoemeting en de onmenselijke strafberechting. Men ijvert voor betere scholen, voor betere voeding, kleding, opvoeding van het kind. Men legt zich niet meer neer bij de onontkoombaarheid van het lijden en de ziekte. De hygiëne wordt verbeterd. Men wil de economie, de demografie, de staatkunde veranderen. Men voelt zich verantwoordelijk voor het lot van de vrouw, het kind, de blinde, de doofstomme, de gebrekkige, de slaaf, het dier. Ongeveer alle waarden van de gevestigde maatschappij, de kerk, de godsdienstzin, de staat, het vorstendom, de adel, het huwelijk, de liefde worden aan kritiek onderworpen. Men gaat op zoek naar historische dwalingen en twijfelt aan het gezag van Aristoteles en Plato. Officiële en semiofficiële organen worden opgericht, gezelschappen gesticht, prijsvragen uitgeschreven. Zovelen voelen zich filosoof genoeg om nieuwe ontwerpen van de mens en de maatschappij te maken en te goochelen met de omgeving en de mens.Ga naar eind22 In deze opvoedingsdrang, in deze vervoering met eschatologische uitzichten, in dit sentimentsvol humanitarisme wordt ook de seksuele ellende betrokken. In deze wereld waarin velen zich graag aanstelden als een kleine verlichte despoot was er plaats en gehoor voor mensen die dweepten met de filosofie, bestond er belangstelling voor slagzinnen en wazige gedachten en geestdrift voor degenen die openlijk ketterden en zich tegen alle dwang verzetten. Cerebrale of sentimentele benaderingen van reële problemen waren haast een gezelschapsspelletje geworden. Men toonde ‘een teeder medelijden over den staat des gemeenen mans’, men gaf toneelvoorstellingen ten voor- | |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
dele van de arme zogende moeders, men liet zijn gemoed de vrije teugel in waanbeelden omtrent de natuur, ‘le bon villageois’, le bon sauvage, de serene boer. Deze algemene ‘nervositeit’ bracht op drift wat voordien vast zat en verwekte een ongenoegen, een onzekerheid, een ontmoediging soms, waardoor stevige burgerlijke waarden aan aantrekkingskracht wonnen. De resultante uit deze verschillende en soms tegengestelde krachten wees in de richting van een toenemende beheersing door de ordebrengende burgerlijke idealen. Voor het seksuele lagen deze waarden sinds lang vast. Maar op geen enkel ogenblik was de toestand wellicht zo gunstig om door middel van de machtiger wordende hulpmiddelen het afwijkende gedragspatroon in overeenstemming te brengen met het ontworpen model. De burgerij geeft de indruk de mensheid te vertegenwoordigen, universeel of minstens europees te zijn, de hele maatschappij in haar belangstelling te betrekken. Maar zij spreekt vooral over háár belangen en waarden. Sprekers en toehoorders, schrijvers en lezers zijn hoofdzakelijk burgers die vanuit talrijke soms verafliggende contactpunten voeling met elkaar hebben zodat ze zich machtig wanen, machtig genoeg om de maatschappij te modelleren naar hun zin. Ethici, opvoeders, professoren, leraars en studenten komen uit dezelfde middenklasse. Er ontstaat een ‘cultural lag’: de burgerij distancieert zich van de zeden uit haar eigen verleden en wil of kan de zeden van de andere klassen, vooral van de lagere klassen waaruit zij zelf voortkomt en waarmee zij minst van al vereenzelvigd wil worden, niet meer begrijpen. Ze moet er zich tegen afstoten om zichzelf als klasse te bevestigen. Er zijn stabiele eeuwen waarin weinig beweegt. Daar spreekt men zelden over toenemende onzedelijkheid. Maar zodra er een versnelling ontstaat, een beweging in de sociale krachten, zodra een nieuwe klasse zich wil vestigen, wordt het oudere ‘in Frage’ gesteld. Dat gebeurt in de tweede helft van de 18de eeuw. De oplossing van het probleem dat men stelde kon in twee richtingen gezocht worden. J.H. Pestalozzi, Chr. A. Peschek, en enkele anderen eisten een ordening van de seksuele uitingsmogelijkheden van niet-gehuwden. M.A. von Winterfeld, een ‘Hauptmann’ van het pruisisch leger, betreurt dat op het platteland vele ongehuwden de coitus interruptus toepassen om de zwangerschap te vermijden. Daaraan hebben schuld, ‘bij ongehuwden, de niet te verhinderen vrije omgang van de beide geslachten met elkaar; de verbodsbepalingen tegen de hoererij en de straffen die er in menige plaats op staan; het schelden en duivelen van domme geestelijkheden over diegenen die buitenechtelijke kinderen hebben ...’ Von Winterfeld heeft meer contact met de realiteit dan de wereldvreemde moralisten; zijn milieu staat ook achter op het verpreutsingsproces. Hierdoor kan men zijn kritiek en de oorspronkelijkheid van zijn voorstellen verklaren. De wisseloplossing vindt men bij J.H. Campe (zie de bespreking van ‘Theophron’) of bij P. Villaume. Deze geeft als formule voor ‘de liefde tussen de beide geslachten: scheiding, verwijdering, arbeid!!’ Dit zeer victoriaanse voor- | |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
schrift is de verplaatsing naar het ethische vlak van de ‘social change’. De opvattingen van deze vooruitstrevende moralisten en opvoeders verschillen duidelijk van de officieuze opvattingen van de moralisten die te midden van het volk leefden en van de gangbare mening van het volk. Het kan er de schijn van hebben dat de oude ethische norm realistischer was en dat de nieuwe in de lucht zweeft. Door zo te oordelen miskent men de verbanden tussen enerzijds beoordeling van de voorechtelijke omgang en anderzijds de sociale functie van het gezin, het huwelijk, de vruchtbaarheid, de waardering van de seksualiteit, de aard van het huwelijk (monogaam of niet, conjugaal of niet, gebaseerd op passie-liefde of niet), de grondslag waarop het huwelijk gesloten wordt (economische transactie), unieke liefdebeleving, de voorwaarden van de partnerkeuze (roof-, koophuwelijk; beslissing door de ouders of niet), de waardering van de maagdelijkheid, theorieën omtrent het verwekken der kinderen, wettelijke bepalingen, godsdienstige voorschriften, enz. Het nieuwe zedelijkheidspatroon hangt samen met het huwelijkstype van de opkomende burgerij. Men mag dus niet alleen spreken van een toenemende moralisering maar ook van een sociale verandering waaruit nieuwe morele eisen voortvloeien. | |||||||||||
(3) Beoordeling door de christelijke kerkenDe opvatting van de christelijke kerken over de voorechtelijke coitus is duidelijk: het is een zonde, soms een doodzonde, die met zware sancties bestraft kon worden. Toch bestaan er, ondanks de onmiskenbare stellingname der kerken, nog in de 20ste eeuw sociale groepen die zichzelf christelijk noemen, andere normen volgen en deze zelfs openlijk verdedigen. We moeten het voor waarschijnlijk houden dat de kerk de situaties niet heeft kunnen wijzigen zoals zij dat wenste. Leest men het artikel ‘fornication’ in de Dictionnaire de théologie Catholique dan constateert men dat sommige christelijke secten de vrije liefdesverhoudingen niet afkeurden en dat de premaritale coitus tenminste in sommige perioden en gewesten slechts een klein vergrijp was, waarvoor men een kleine boete verschuldigd kon zijn. Hiermee beweren we niet dat de kerken niet gepoogd hebben in sommige perioden en onder de invloed van enkelingen deze toestanden te kerstenen. Doordat deze pogingen slechts gedeeltelijk succes hadden, blijven gedurende vele eeuwen, en feitelijk tot op vandaag, verschillende normsystemen naast elkaar bestaan. De situatie wordt nog ingewikkelder wanneer men bedenkt dat tot in de 16de-17de eeuw de overgang tussen niet-gehuwd en gehuwd zijn, niet duidelijk afgebakend was. Er bestonden verschillende soorten huwelijk, onder meer het vrije huwelijk, aangegaan door de jongeren, gewoon door onderlinge toestemming, zonder dat daarbij de toestemming der ouders, een kerkelijke inzegening of een burgerlijke formaliteit te pas kwamen. Hierdoor worden de grenzen dus vervaagd zodat men het begrip premaritaal niet duidelijk kan afbakenen. Over de premaritale | |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
seksualiteit vindt men weinig gegevens in het werk van Thomas Aquinas.Ga naar eind23 Volgens het middeleeuws canoniek recht gaven verloofden die seksuele omgang hadden daardoor hun wil tot huwen te kennen. Het duurt waarschijnlijk tot in de 16de eeuw vóór de kerken een duidelijke strijd tegen de voorechtelijke omgang voeren. De acties der godsdienstige groepen waren gericht op twee doelstellingen: - Het verminderen van het belang der verloving en het doen erkennen van de primauteit van het huwelijk. De huwelijksplechtigheid was nog in de 17de-18de eeuw slechts een formaliteit die na de veel belangrijker verloving kwam. Deze toestand betekende (1) dat de kerken die wél betrokken werden bij het huwelijk maar niet bij de verloving, graag de schaal deden overhellen in de richting van de alleengeldigheid van het huwelijk, en (2) dat men door deze acties alle seksualiteit binnen de perken van het huwelijk wilde monopoliseren. Aanvankelijk kon de kerk deze eisen niet sterk uiten. Tertullianus zei in de eerste eeuwen bv. dat de kerk de niet-ingezegende huwelijken niet verbiedt maar wel afkeurt. Na een langzame ontwikkeling wordt het huwelijk pas in de twaalfde eeuw als sacrament erkend. Op het concilie van Trente, 1563, moet deze stellingname nogmaals uitdrukkelijk bevestigd worden. Hierdoor werd het mogelijk om strenger op te treden. De provinciale synode van bv. Aix in 1585 ‘slaat in de ban van de kerk en bestraft met andere straffen de verloofden die vóór hun huwelijksplechtigheid samen enige criminele handeling bedreven hebben’. Luther steunde aanvankelijk het ouderlijk gezag tegen de kerk in. Bijslaap maakte de verloofden ‘voor God’ tot een echtpaar. Hij bestreed wel de geheime verlovingen, wat dus een aanvaarding van het bindend karakter der verloving betekende. Maar vele protestantse kerken namen besluiten waardoor het belang van de verloving verminderd werd. Een van de resultaten van deze strijd was dat de duur en de seksuele activiteiten gedurende de verloving gereglementeerd werden. Het volk vroeg soms een proefhuwelijk van één jaar, maar de kerken beperkten deze periode.Ga naar eind24 - De huwelijken aangegaan zonder de toestemming der ouders werden bestreden. Reeds in het Eeuwig Edict van Karel V worden straffen vermeld tegen de ‘heymelijke houwelijcken’ van de jeugd. Herhaaldelijk moet men nieuwe verordeningen uitvaardigen. Etienne Pasquier, een verdediger van het gezag van de pater familias, verzet zich tegen de kinderhuwelijken die soms door geestelijken gelegitimiseerd worden tegen de wil van de ouders in. Er is niet veel bekend omtrent het slagen van deze acties. Wel is het een feit dat de kerkelijke en de wereldlijke overheid meer en meer het toezicht over de verloving en het huwelijk aan zich hebben getrokken. Maar in de 18de eeuw zijn daarover nog vele conflicten gaande, vooral in de protestantse landen en speciaal in de boerengewesten waar de behoudsgezinde landbouwers en veetelers zich tegen een toevallig actieve dominee of bisschop verzetten. Evenmin kan men zeggen in welke mate de kerkelijke strijd | |||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||
om de voorechtelijke omgang te beletten, slaagde. Het is niet onwaarschijnlijk dat plaatselijk en tijdelijk enige verandering in het gedragspatroon werd bereikt. Maar belangrijke wijzigingen in het gedrag schijnen slechts op te treden ten gevolge van factoren zoals de sociale desintegratie, de industrialisering en de urbanisering. Uit het voorhuwelijks seksueel gedrag van de adel, de soldaten, de boeren, de studenten in de 18de eeuw kan men moeilijk afleiden dat het op essentiële wijze door het christelijk-moreel systeem werd bepaald. | |||||||||||
(4) De gangbare opvattingenOm het oordeel van de verschillende standen over de premaritale omgang weer te geven, kan men zich behelpen met een attitudeschaal van vijf punten, gaande van volledige goedkeuring tot totaal verbod. 1 Volledige goedkeuring: elke beperking ontbreekt, d.i. de jongeren beginnen vanaf om het even welke leeftijd seksuele daden te stellen; het aantal partners is niet beperkt. De volwassenen oefenen geen toezicht uit maar treden als raadgevers en helpers op. Soms wordt op de jongeren die aan de activiteiten niet zouden deelnemen sociale druk uitgeoefend. Er worden ook materiële voorzieningen getroffen om de omgang beter mogelijk te maken, zoals het bouwen van een jongerentehuis. 2 Aanvaarding van de voorechtelijke omgang mits zekere beperkingen: men verbiedt bv. te grote promiscuïteit, te vroegtijdige omgang, te veelvuldige of prostituele omgang, te snelle evolutie van precoitale naar coitale omgang; er is sterke controle door de jongerengroep, soms enige controle door de volwassenen en sociale druk op degenen die niet aan de activiteiten deelnemen; het contact vindt in al of niet geïnstitutionaliseerde vormen plaats. 3 Het aantal der beperkingen wordt groter zoals de afkeuring van de omgang met een andere partner dan de verloofde, afkeuring van het in de steek laten van een zwanger meisje, afkeuring van te snelle overgang van necking naar petting en coitus; het testen van de vruchtbaarheid wordt in feite aanvaard hoewel het niet openlijk verdedigd wordt; de betrekkingen vinden plaats in zwak geïnstitutionaliseerde vormen. 4 Negatieve houding: de voorechtelijke omgang wordt mild veroordeeld als het uit zwakheid toegeven aan een te sterke drang; het voorechtelijk gedrag wordt gekanaliseerd in stereotypieën die in overeenstemming zijn met het ideaal der onthouding; de omgang die toch plaats heeft, geschiedt in het geheim; wanneer deze ontdekt wordt, is er niets onherroepelijks gebeurd maar werd schade toegebracht aan de ‘goede faam’; in geval van zwangerschap voelen de betrokkenen en hun ouders zich zeer onaangenaam getroffen. 5 Volledig verbod op elke vorm van voorechtelijke seksualiteit. Vooreerst moet aangestipt worden dat de attituden 1 en 5 slechts in theorie | |||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||
bestaan. Een volledig verbod op alle seksuele activiteiten wordt soms opgelegd, maar werd in geen enkele maatschappij doorgevoerd. Zelfs de zwaarste straffen op de premaritale coitus hebben niet belet dat de norm werd overtreden. Anderzijds is de absolute vrijheid eveneens een utopie. Het gaat bij het premaritaal contact om meer dan seksuele ‘outlets’. ‘Courtship is play, a game; even its combats are often to a large extent, mockcombats; but the process behind it is one of terrible earnestness, and the play may at any moment become deadly’ (Hav. Ellis). Zelfs bij zgn. volledige vrijheid wordt de keuze van de partners nog vooraf of achteraf, rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloed. Elk vrijen impliceert een markt, dus een mogelijke organisatie en dus ook regels.
Welke houding nam men in het westen aan? Een antwoord op deze vraag moet onderverdeeld worden volgens de periode, de sociale klasse, de leeftijd en de sekse van de betrokkenen. Vooruitlopend op wat we hierna in detail beschrijven, kunnen we voor de 18de eeuw zeggen:
De leeftijd waarop men aanvaardt dat iemand seksuele omgang kent, staat in verband met de mate waarin de jongere beïnvloed is door het infantilisatieproces. Daarom zijn de jonge adel, de boeren, de handwerkers en de soldaat seksueel actief op jongere leeftijd dan de jongeren der burgerij. We stellen ook vast dat in alle standen de zonen een grotere vrijheid krijgen dan de dochters. Of er een verband bestaat tussen godsdienstige opvattingen en seksueel gedrag kan men moeilijk aantonen, behalve bij enkele kleinere en overtuigde secten zoals de piëtisten.Ga naar eind25 Personen die een behoorlijk godsdienstig leven willen leiden, klaagden er bij J. Gerson over dat ‘het hen onmogelijk was kuis te leven’. In een andere passage vernemen we de gangbare mening ‘de jonge jaren moeten voorbijgaan; en wat er gebeurt is de kleinste zonde die er bestaat’ (y falloit que jeunesse passas; et que c'estoit le | |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
moindre pechié qui feust). Deze teksten uit de 15de eeuw drukken de houding uit die men ook in de volgende eeuwen aantreft. Vooreerst wordt beklemtoond dat de voorechtelijke onthouding niet mogelijk is. De levensregel van Erasmus en van andere bedachtzame mensen was ‘si non caste, tamen caute’, indien niet kuis dan toch voorzichtig. Hiermee houdt de gedachte verband dat de onthouding schadelijk is. Nog op het einde van de 18de eeuw vertelt Peschek dat heel het volk, zowel de hogere als de lagere standen, het vooroordeel huldigt dat onthouding schaadt. Dit wordt ‘voor blote waarheid erkend’. Zelfs artsen steunen deze opvatting met hun gezag.Ga naar eind26 Peschek geeft, ondanks zijn kritiek, zelf toe dat een seksuele uitingskans voor ‘junge Leute’ soms noodzakelijk is, al mag men er geen algemene regel van maken. Buffon beweert dat een te langdurige onthouding ziekten, stoornissen en begeerten veroorzaken waartegen de rede en de godsdienst nauwelijks bestand zijn. Goethe heeft, zoals vele jongeren, een Bettschatz; zijn moeder weet het. Hij zelf oordeelt ‘jong is jong’, en aangezien de mens nooit helemaal de baas van het lichamelijke wordt, maakt het een geweldig verschil of hij in zijn lichaam een bondgenoot of een tegenstander vindt. Samenslapen vóór het huwelijk wordt door hem waarschijnlijk bepleit in de woorden ‘daarom moet diegene die zich voor eeuwig bindt, proberen of hart bij hart past’ (‘drum prüfe, wer sich ewig bindet ob sich das Herz zum Herzen findet’). Het andere argument uit de 15de eeuw was ‘dat de jonge jaren voorbij moeten gaan’. Deze opvatting vindt men terug tot in de 20ste eeuw. Men moet ‘zijn wilde haren kwijt spelen’ wanneer men jong is, anders komen de moeilijkheden op een latere leeftijd. Hieraan wordt de gedachte gekoppeld dat de jeugdjaren, prettige jaren moeten zijn. De Engelsman Steele noemt in 1711 de voorhuwelijkse jaren ‘the best years of our life’; het zou dwaas zijn die periode niet lang te laten duren. In Duitsland zei men ‘jung gefreit, nie bereut’. En het oordeel van het volk over dit gedrag? We lezen het nogmaals bij Gerson: ‘het is de kleinste zonde die bestaat’. Voorechtelijke omgang werd inderdaad milder beoordeeld dan niet-huwen of dan gehuwd zijn en geen kinderen hebben. Rousseau zegt dat de ‘gouverneur’ voor zijn leerling een uitingskans zoekt. Hij zelf werd in de geslachtelijke omgang op 21-jarige leeftijd ingewijd door de 35-jarige Mme de Warens. Wanneer hij in Parijs of Venetië verbleef, brachten zijn vrienden hem naar de courtisanes.Ga naar eind27 De mentaliteit in het Nederland van de 18de eeuw wordt in de Spectator getypeerd: ‘Een man, die de kuischheid met voeten treedt, wordt versierd met den zwierigen naam van een hoflijk en galant man, ten minste zoolang hij ongehuwd is. Doch een eerbaar jongeling, al was hij begaafd met de treflijkste hoedanigheden, indien men bespeurt, dat hij alle aanleiding tot onkuischheid tracht te mijden en zijne driften te beheerschen, wordt voor een koelen bloed en voor een nul uitgekreten.’ Noemde men in de 17de eeuw | |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
de volwassen jongelieden niet ‘vrijsters en vrijers’? Een van hun vermaken was: ‘Mit een schuytje over het meertjen, Mit een moy meisjen in dat riet...’
In alle Europese landen vindt men een soortgelijk gedrag. Wanneer Rousseau de onthouding vóór het huwelijk eist, voegt hij erbij dat deze kuisheid niet ‘het voorbeeld is dat in zijn jeugd gegeven werd’. Dit ideaal is ‘een opvatting die tegengesteld is aan onze zeden’. In Engeland schrijft Alexander Niccholes, uit de 17de eeuw, dat ‘the forward virgins of the day’ geloven dat de maagdelijkheid iets is dat vroeg moet worden vergeten, liefst op 14 jaar en beter nog op 13. Rond dezelfde tijd betreurt Philip Stubbes dat ‘every sawcy boy of ten, fourteen, sixteen or twenty years’ erop uit is een vrouw te pakken te krijgen en haar te huwen, zonder vreze Gods.Ga naar eind28 Bij de viering van de meiboom wordt er gekust en gevrijd, en van de meisjes die daarna de bossen intrekken, keert volgens zijn schatting slechts een derde maagdelijk huistoe. Het beste bewijs van de ruime verspreiding van de premaritale coitus vinden we in half-officiële en geïnstitutionaliseerde vormen van contact die in grote gebieden van Europa bestaan. Alvorens deze te bespreken, zoeken we een verklaring van het traditionele gedragspatroon. De verspreiders der nieuwe zedelijkheid hadden moeite om te begrijpen dat het gedrag dat zij afkeurden, niet onzedelijk was. Zij hadden geen zicht op de samenhangen tussen de voorechtelijke omgang, de socio-economische toestand en de opvattingen van de mensen. Elke periode en soms zelfs elke groep, heeft een eigen opvatting van de wereld en het leven, een eigen ontologie en cosmologie. De vernieuwers van de moraal stootten op een bevolking die in de 18de eeuw de natuur meer zag als één geheel, een opvatting die o.m. de vooruitgang van de analytisch werkende wetenschap gehinderd heeft. Volgens deze opvatting bestaat er een solidaire samenhang tussen natuur en bovennatuur. De mens moet de tekens die in de natuur verborgen liggen, begrijpen. De natuurverschijnselen zelf vormen een ketting. Eenzelfde wet regelt de loop der sterren, de cyclus der seizoenen, de cyclus der levensfasen, de werking van het lichaam. Het leven moet zijn loop krijgen, van geboren worden tot sterven. Leven wil zeggen, positief deelnemen aan de organisch-samenhangende wereld. Het lichaam wordt niet tegengesteld aan de geest. De functies van het lichaam zijn nog niet in losstaande stukken geanalyseerd. De seksuele drang is endogeen en niet te scheiden van andere behoeften. De ejaculatie, die men soms ook bij de vrouw veronderstelt, is een van de vele afscheidingen van vochten. De genitalia zijn geen zelfstandig orgaan. De seksuele onrust is te vergelijken met andere stemmingen die de mens overvallen en waarvoor hij niet verantwoordelijk is. De passies kunnen niet moreel beoordeeld worden want zij zijn het gevolg van de werking van blinde, mechanische krachten zoals de voeding, de seizoenen en soms liefde- | |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
filters. Door veel wilskracht kan de mens ze enigszins beheersen, er greep op krijgen, zonder ze echter uit te roeien. De seksuele drang wordt niet uitsluitend aangezien als een op lustbevrediging gerichte en nogal autonome behoefte, maar als een onderdeel van datgene wat de man naar de vrouw drijft, datgene wat dient ter voortplanting, datgene wat het huis met nakomelingen vult. Een afzonderlijke seksuele ethiek bestaat niet, evenmin als er een wezenlijke scheiding bestaat tussen natuur- en zedenwet. Deze opvattingen vindt men terug in de volksgebruiken, de gepopulariseerde voorschriften der hygiëne en het bijgeloof. Zelfs de geleerden zijn er niet helemaal van losgekomen. Voor de gewone man van de 18de eeuw is de wereld dus een fluïdum waarin niets duidelijk is afgebakend. De inwerking van de zintuigen is nog globaler. Horen, ruiken, tasten en zien, vormen een onduidelijk geheel. Het innerlijke van de mens is vaag van structuur. Het is nog niet duidelijk afgescheiden van de omgeving. Er is minder scheiding tussen binnen en buiten, tussen gedachten en dingen, tussen bewust en onbewust. Het ‘self’ is weinig ontwikkeld. Zolang de individuatie weinig gevorderd is, kan men moeilijk aan iemand doen geloven dat de drijfveren van zijn daden, en dus ook de verantwoordelijkheid ervoor in hemzelf liggen. Zijn gedrag wordt van buitenaf geregeld. Hij heeft niet de indruk dat de wilsbesluiten, de begeerten en strevingen hun oorsprong in de mens vinden. Hij is seksueel, daaraan is niet te ontkomen, tenzij men abnormaal is of van God een magische, sacramentele kracht krijgt om in onthouding te leven. En zelfs aan dit celibaat wordt niet te veel geloof gehecht; het seksuele schijnt soms machtiger dan de genade. Zelfs de heiligen hadden er bestendig mee te kampen. In deze periode van pre-individuatie (of van pre-individualisme om in plaats van de psychologische, de sociologische term te gebruiken) is er geen grote tegenstelling tussen individu en maatschappij. Niet de enkeling lost zijn seksueel probleem op, hij schikt zich in de oplossingen die in zijn maatschappij bestaan. De pedagogische schrijvers van de tweede helft der 18de eeuw spreken bijna steeds over de onzedelijkheid in groepen, een groep soldaten, internaatsstudenten, herders, herderinnen. In de onderste bevolkingslagen van het westen en in afgezonderde relictgebieden vindt men vandaag nog overblijfselen van dit substraat dat misschien duizenden jaren oud is. Gedurende de hele westerse geschiedenis kwamen de elitegroepen het eerst tot een andere visie op het leven en een andere opbouw der persoonlijkheid: groepen van wijsgeren en door hen beïnvloede personen in de Griekse en Romeinse oudheid, de elite van godsdienstig beinvloede groepen in de middeleeuwen, klerken en geletterden van de late middeleeuwen en de renaissance. Eerst vanaf de tweede helft der 16de eeuw krijgt het nieuwe type een grote verspreiding. Maar al liggen er slechts twee eeuwen tussen de 20ste en de 18de eeuw, - de afstand is te klein om gemakkelijk te begrijpen hoe totaal de mens van de 18de van de huidige ver- | |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
schilde - toch mag men niet vergeten dat de mens op ingrijpende wijze gedurende die twee eeuwen veranderde onder invloed van de veranderde materiële omstandigheden, van een langdurig onderwijs, van een letterkunde die zich ook richtte tot de gewone man, van een zich uitbreidend staatsbestel, van de ontelbare verenigingen, van de staatkundige, godsdienstige en morele acties, van de toenemende sociale en geografische mobiliteit. De huidige ‘proletarische achterhoede’ leeft volgens een model dat vele gelijkenissen vertoont met het patroon van de meerderheid der mensen uit de 18de eeuw. Een godsdienstig-moreel-pedagogische werking kon slechts invloed hebben wanneer de mensen anders gingen wonen, zich anders kleedden, andere opvoeding ontvingen, meer wetenschappelijk inzicht kregen waardoor het bijgeloof verdrongen werd, andere betrekkingen tot zichzelf en tot de medemens kenden. | |||||||||||
(5) Invloed van het huwelijk op het voorechtelijk gedragHet probleem van de voorechtelijke omgang kan niet los gezien worden van het huwelijkstype. Het zou zich anders stellen wanneer het bv. zou gaan om kinderhuwelijken. Deze in de 18de eeuw minder voorkomende gewoonte kende in vroegere eeuwen een zekere verspreiding. Het gebeurde dat de huwelijkspartners elkaar vóór de dag van hun huwelijk niet hadden gezien. In dit geval zouden we alleen kunnen spreken over een mogelijke omgang met andere partners. In vele gevallen deden de ouders de partnerkeuze. Hierdoor veranderde eveneens de aard van het voorechtelijk gedrag. Deze geschiedde doorgaans op grond van economische overwegingen. De rijkere boeren brengen vee en akkers samen; de echtgenote moet in de eerste plaats boerin zijn, meesteres van de hof; de liefde blijft daaraan ondergeschikt. Vorsten brengen landen en gewesten samen. De adel sluit soms een geldhuwelijk met de burgerij, de burgerij een titelhuwelijk met de adel. Het belang dat men aan de vruchtbaarheid hechtte beïnvloedt eveneens de premaritale fase: tot op het einde van de 19de eeuw is waarschijnlijk een derde tot de helft van alle geboorten buitenvoorechtelijk of voortijdig. Een deel van deze zwangerschappen was bewust gewild. Naarmate het huwelijk meer conjugaal wordt, d.i. gesteund op de wederzijdse liefde en waardering van de individuele eigenschappen van de partner, daalt de beïnvloedingskans der ouders en verandert de aard van de premaritale periode. De partners kunnen er in dit geval naar streven geen omgang te kennen met anderen en zelfs de eerste omgang uitstellen tot na de huwelijkssluiting. Belangrijk zijn ook de gebruiken en gewoonten die het sluiten en het ingaan van het huwelijk regelen. Wanneer bv. aan het huwelijk zelf minder belang gehecht wordt dan aan de handslag, het afsluiten van het contract en de verloving, dan is de grens tussen gehuwd en nog niet gehuwd zijn minder goed afgebakend en zelfs verplaatst. Ook het verschil in huwelijksleeftijd der partners is belangrijk. Wanneer het meisje bv. huwt op | |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
14-15 jaar en de man op 30, zal het patroon van hun beider voorechtelijk gedrag verschillen.
In alle variaties vinden we dezelfde kern terug: de ouders dulden vrijheid maar wensen zekerheid omtrent de huwbaarheid en de huwelijkskansen van hun kinderen omwille van de grote belangen die op het spel staan. Dit misschien wel universele streven heeft ook het westers voorechtelijk gedrag bepaald. Dit patroon is het best gekend voor de landbouwgewesten waar het gedurende vele eeuwen weinig veranderingen onderging. Daar de landbouwers tot in de 18de eeuw 80 tot 90 % van de bevolking der continentale landen uitmaakten en vele stadjes een agrarisch karakter hadden, is dit patroon veruit het meest verspreide. Men kan er drie stadia in onderscheiden. De huwelijksmarkt wordt verkend tijdens de wervingsperiode; daarop volgt de verloving met de geschikt bevonden partner; het huwelijk is de ceremonie waardoor het geheel wordt afgesloten. De eerste en de tweede fase zijn gekenmerkt door een geleidelijke overgang van korte relaties met talrijke partners naar exclusiever en langduriger omgang. In de eerste fase wil men vooral zekerheid krijgen omtrent wie met wie is. Geleidelijk wordt de controle strenger en de sociale sancties tegen diegenen die paren zonder werving, of buiten de regels en het toezicht van de jongerengroep om, zijn soms streng. De jongere kon slechts vrijheid krijgen indien hij zich aan de regels onderwierp. De regels waren erop gericht de verhandelingen van de huwelijksmarkt ordelijk en min of meer openlijk te doen verlopen. Was na een fase van verkenning en werving, de verhouding tussen een jongen en een meisje vast (‘gewiss’), dan wist heel het dorp het en waren de betrokken ouders doorgaans akkoord. Was een verhouding eenmaal vast, dan bestond er weinig kans dat zij zou worden afgebroken, tenzij men dacht dat het meisje onvruchtbaar was. In deze toestand van zekerheid omtrent een a.s. huwelijk, was de voorechtelijke omgang niet het te vroeg prijsgeven van iets onherstelbaars, maar het bevestigen van het succes bij de werving, het in bezit nemen van het veroverd gebied en het testen van de vruchtbaarheid. De openbaarheid die, hoewel niet formeel, toch in overeenstemming was met de gewoonterechtelijke toestand, was een waarborg die in de huidige tijd slechts door het formeel huwelijk verkregen wordt. Het afsluiten der werving geschiedde door een openlijke bevestiging (Ja-Trunk, handslag, ja-öl). Hiermee bedoelden de ouders dat de onderhandelingen afgesloten waren, dat de overeenkomst vastgelegd was. Een officieel huwelijk of een officiële verloving was onder deze omstandigheden, waarin de kern een transactie was tussen twee families en dus eerder een privé-aangelegenheid dan een zaak die de kerk of de maatschappij aanging, van bijkomstig belang. Dit huwelijk kon slechts de bestaande toestand bevestigen. Het kon een waarborg méér zijn, maar deze werd vooral geëist door degenen die meer invloed op het volk wensten, aanvankelijk de kerken, later de staat. Voor het | |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
volk was dit huwelijk slechts een definitieve ‘traditio puellae’, het overhandigen van de vrouw aan de man, en het begin van het soms afzonderlijk (neolocaal) wonen. Enkele maanden nadien was het soms reeds een gezin. De premaritale coitus was dus subsidiair ten opzichte van datgene wat reeds was vastgelegd, de bevestiging van de consensus matrimonialis. Het ‘op proef liggen’, het ‘gaan proberen’ was niet het begin van een relatie maar vloeide uit de andere regelingen voort. De toestemming der ouders voor het nachtbezoek was daarom onontbeerlijk, niet omwille van de seksuele maar van de economische implicaties. Eeuwen lang hebben de kerken conflicten met het volk gehad omdat zij aan het huwelijk dé grote waarde toekennen. Totnutoe had de kerk slechts de plechtigheid die de zaak afsloot in handen. Een eerste bevestiging van de sacramentele aard van het huwelijk was het trouwen wat eerst vóór de kerkdeur (ante foras ecclesiae) plaats had binnen in de kerk te doen gebeuren. Maar dit was niet het belangrijkste. De verloving moest gedevalueerd worden zodat de inzegening plaats kon vinden vóór de paring, die het ‘Realmoment’ van de ‘Konsensehe’ was en er een juridische betekenis aan gaf. De coitus was de bevestiging die het hoogtepunt van de werving, nl. de handslag, de Handgabe afsloot. Het huwelijk betekende de legitimatie van de gevolgen van de coitus. De langzame evolutie is in de 18de eeuw nog niet voltooid. Vooral in de meer afgelegen landbouwgebieden waar geen sterke godsdienstige acties gevoerd werden, houdt men in de praktijk nog aan de opvatting vast dat de verloving het eigenlijke huwelijk is, zodat de coitus vóór het huwelijk begint. Strikt genomen kan men zeggen dat volgens de volkenrechtelijke overlevering de voorechtelijke coitus een echtelijke coitus is. Voor de kerken was hij echter steeds premaritaal. De premaritale omgang was dus niet, zoals de moralisten der 18de eeuw beweerden, een uiting van losbandigheid. Slechts in die gebieden waar de regulering en controle in de groep door de sociale desintegratie verstoord werden, kende men soms een ‘losbandigheid’ met als gevolg een groter aantal ongehuwde moeders. | |||||||||||
(6) Het gedrag van enkele sociale groeperingenAdel - Een uitvoerige bespreking van het gedrag van de adel is overbodig. Het moderniseringsproces had bij deze stand slechts weinig invloed op het seksueel gedragspatroon dat sinds eeuwen dezelfde constanten vertoonde. We hoeven slechts de oude ridderverhalen, maar dan in de voorchristelijke versie, te lezen. De jonge edelman kent een langdurige periode van premaritale ervaringen. De ouders helpen soms bij het kiezen van de courtisanes of adellijke weduwen die de jongere moeten inwijden in de ‘edele manieren’ bij de omgang met het andere geslacht. Daarna kan hij verder experimenteren met meisjes van alle slag, behalve de goed bewaakte adellijke meisjes. Malthus schrijft in 1798 dat de hoogste sociale klassen niet graag huwen, | |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
omdat daardoor hun plezier beperkt wordt. Barbier (Journal, januari 1751) beweert dat de kinderen van de hoge franse adel ‘hun jonge jaren in de weelde, de vermaken en de losbandigheid bij de vrouwen doorbrengen.’ Dit gedrag wordt begrijpelijk wanneer men rekening houdt met het milieu waarin deze jongeren opgroeien of waaraan zij vroeg deelhadden, bv. door de dienst als page, als hoveling of in het leger. De partnerkeuze was bij de adel minder vrij dan in andere standen en het huwelijk was niet op liefde gegrondvest. Een gezinsleven zoals in de lagere standen was ondenkbaar. De edelman beriep zich op zijn verplichtingen aan het hof of in het leger om veel afwezig te zijn. Zijn vrouw ging op in haar ‘vie mondaine’ en liet de kinderen die nog thuis waren aan het dienstpersoneel dat doorgaans in een intiemere relatie met hen stond dan de ouders. Een mooie illustratie van de opvattingen over het premaritaal gedrag vindt men in de reeds ten dele besproken brieven die de graaf van Chesterfield (1694-1768) gedurende twintig jaar schreef aan Philip Stanhope (1732-1768), de bastaardzoon die hij had van een franse maitresse. In de brief uit 1748, Philip is dan 16 jaar, geeft hij raad over de vrouwen. Ze zijn grote kinderen, men mag ze niet vertrouwen. Men moet er zich alleen maar mee vermaken. Wat later zegt hij dat de vrouwen slechts twee passies kennen, ijdelheid en liefde. Daarom moet men ze vleien. ‘Hij die ze meest vleit, bevalt hen het best. En ze zijn het meest verliefd op de man van wie ze denken dat hij hen aanbidt.’ Wanneer Philip 18 is, maakt de vader zich bezorgd over het feit dat zijn zoon nog geen maitresse bezit. Hij dringt erop aan dat hij een ervaren oudere vrouw zoekt die hem de galanterie leert. ‘Niets zou u meer goed doen dan zo'n verliefdheid’. Toen ook dit niet hielp, kwam hij met een concreet voorstel voor de dag. ‘Ik ben er van overtuigd dat Madame de Blot... buitengewoon lief is; en dat, vooral dat, ze tot nu op een scrupuleuze wijze aan haar man trouw is gebleven, hoewel ze al meer dan een jaar getrouwd is’. Ook dit brengt geen baat, zodat de graaf de kunst der verleiding in detail uiteenzet. Men moet verliefde blikken werpen, aanhoudende blijken van attentie geven, soms met kracht optreden, vurige liefdesverklaringen afleggen. Indien een eerste poging niet tot succes leidt, probeer het een tweede, een derde, een vierde maal. Indien de vesting niet reeds bezet is, wees er zeker van, ze kan ingenomen worden. Deze vergelijking met de strategie is typisch voor de 18de eeuw. De verovering der vrouw vraagt even veel krijgslisten als het innemen van een vesting. In beide gevallen moet men er zelf zo ongeschonden mogelijk uit komen. Chesterfield geeft daarom aan zijn zoon ook de raad zich niet te fixeren op één vrouw. Dat gebeurde echter wel. Philip stierf op 36 jarige leeftijd en was in het geheim gehuwd met een onaantrekkelijke vrouw van lagere herkomst. Chesterfield was misschien de bestgemanierde Engelsman van zijn tijd; hij was geletterd, een bekend diplomaat, o.a. ambassadeur in Den Haag. Niet alle vaders hebben zich zozeer om de opvoeding van een zoon bekommerd. | |||||||||||
[pagina *13]
| |||||||||||
[pagina *14]
| |||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||
De premaritale periode van de hele europese adel was, indien men er geld genoeg voor bezat, gevuld met libertinage; in hedendaagse termen zou men spreken van dolce vita, of play-boy-philosophy. Na deze ‘éducation sentimentale et morale’ bekeerde men zich tot het huwelijk of werd men een roé. Typische kenmerken van het premaritaal gedrag van de adel zijn de dubbele moraal (een verschillende norm voor de vrouw en voor de man) en verder het feit dat men zich onthoudt van omgang met het meisje met wie men zal huwen. Deze eisen worden heden nog gehandhaafd in de hogere en de middenklassen van de Middellandsezeewereld, en van de hispanoamerikaanse gebieden.
Soldaten - Van oudsher bezaten de soldaat en de student bijzonder seksuele prerogatieven. In Pruisen waar toestemming om te mogen huwen vereist was, waren er op het einde van de 18de eeuw honderdduizenden soldaten die volgens de getuigenissen van eigentijdse auteurs een bron van verderf voor het hele volk waren. Zij kwamen op jeugdige leeftijd in militaire dienst, woonden dicht bijeen, kregen een flinke lichamelijke maar een slechte morele vorming, veel geld en een ‘teugelloos diëet’. Hun kazernes lagen in de grotere steden waar meer kans op losbandigheid was. ‘De esprit de corps onder de soldaten ziet geslachtelijke omgang met deernen als iets zo gewoons, natuurlijks en noodzakelijks als eten en drinken. Men gaat fier op het verleiden van een maagd of een gehuwde vrouw. Beheersing en kuisheid zijn een schande, een bewijs van domheid, van vrees en impotentie.’ Over Montaigne wordt in een werkje van 1780 als merkwaardigheid vermeld dat hij, hoewel opgevoed tussen soldaten, onbevlekt bleef. De venerische ziekten zijn volgens Bauer algemeen verspreid. Deze typering van Bauer, vindt men terug bij Salzmann, Basedow, Pestalozzi en bij andere schrijvers. In de tweede helft der 18de eeuw waren adel en hogere burgerij in Pruisen van dienstplicht ontslagen. De vrijstelling werd ingetrokken voor de burgerjongens die hun studies niet mochten voortzetten wegens ‘Liederlichkeit der begangenen Exzesse’ of wegens ‘Unwissenheit beim Examen’. De recrutering uit deze klassen was dus selectief in deze zin dat de losbandigen en mislukkelingen van de burgerij als straf ‘Cantonpflicht’ kregen. De adel oriënteerde zich op een tijdelijke of vaste officiersdienst. Het verschil tussen het gedrag van de pruisische en de franse soldaat hebben we niet onderzocht. Waarschijnlijk zijn er geen belangrijke verschillen. Het seksueel gedrag wordt immers vooral bepaald door de sociale klasse waartoe men behoort.
Platteland - Zoals het leven van de landlieden nl. de boer, de dagloner, de kleine ambachtsman, de herder gedurende vele eeuwen vrij ongewijzigd bleef, zo veranderde ook hun seksueel gedragspatroon weinig. Er bestaat waarschijnlijk meer overeenkomst tussen de toestand van het einde der 18de | |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
eeuw en bv. die in de 14de eeuw, dan tussen de 18de en de 20ste eeuw, al mag men zich niet laten misleiden want traditionele maatschappijen geven soms een indruk van onveranderlijkheid, terwijl er in feite een zeer langzame verandering plaats grijpt. Een groot deel van de boeren verkeerde op het einde van de 18de eeuw nog in een toestand van horigheid, was verplicht tot diensten, was arm en bekrompen. De beste en soms alle weiden waren ingenomen door de heren. De kinderen waren slecht gevoed, slecht opgevoed, gingen niet naar school wanneer ze het vee moesten hoeden of bij de landbouw betrokken werden. De school sloot 's zomers of diende als kinderbewaarplaats voor de kleinsten die ‘voor geen enkele arbeid deugen’. De meerderheid der woningen was klein en onhygiënisch; mensen en dieren leefden er samen. Deze toestand vindt men nog vandaag in de achtergebleven gebieden van Europa. Iselin schrijft in zijn Geschiedenis der menschheid: ‘Het gemeenvolk is in de meeste Europische Staaten bijna nog zoo barbaarsch, zoo bijgeloovig, zoo ruw, zoo onredelijk, als het ooit in de middeltijden mag geweest zijn’. Daarbij was het ook vuil; velen waren lelijk, hadden een huid geschonden door littekens van ziekte. Toch projecteren de met de natuur dwepende adel en burgerij op hen het beeld van ‘pureté, sérénité, joie’. Ook Faust heeft het over ‘de landlieden, waar de onschuld en goede zeden nog heerschen’, wat niet belet dat hij elders in zijn boek deze stereotypie tegenspreekt. Ook de stedelingen van de 20ste eeuw vervormen het beeld van de seksualiteit op het platteland. L. von Wiese spreekt echter van ‘een ruwe, naïeve liefde- en vreugdeloze seksualiteit’. Het seksuele leven kan inderdaad niet sterk geërotiseerd zijn omdat de Daseinsentlastung kleiner is. E.H. Meyer zegt in 1898 dat van Oost-Friesland tot aan de Alpen, het volk het woord ‘lieben’ niet kent en in de plaats ervan woorden gebruikt die de meer zinnelijke zijde van de seksualiteit aanduiden. K.R.V. Wikman vindt deze negatieve beoordeling overdreven. De seksuele prikkels zijn wel krachtiger en massiever, maar daarom is er nog geen grofheid en liefdeloosheid. Volgens hem is er wel minder romantische liefde, minder fantasiebeleving; de duur van de coitus is beperkter, en deze is niet gericht op het genot, maar op de voortplanting; de voorbereiding van de coitus bestaat haast niet en men vindt het niet mannelijk tederheid te tonen. In Oost-Duitsland, en vermoedelijk ook elders, werd tijdens de 19de eeuw in het boerenhuwelijk nauwelijks gekust. Wikman zegt dat spreken over kussen vroeger in Zweden onbetamelijk was; het kussen was zoals in het oude Japan, alleen toegelaten tussen moeder en kind.Ga naar eind29 Wikman verklaart deze achterstand doordat de boer zich in een vroeger stadium van de evolutie zou bevinden. Maar er is geen automatisch functionerende entelechie die leidt naar een meer gecultiveerde benadering tussen man en vrouw. Een ‘hoger’ stadium wordt niet bereikt doordat de gehele cultuur een trap verder zou staan in haar ontwikkeling. Wanneer de benaderingswijze van de lagere volksklassen ge- | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
tuigt van onhandigheid in het uiten van spontane tederheid dan komt dit vooral doordat zij zich niet hebben kunnen vrijmaken van de anti-lichaam-, anti-lust- en anti-seksuele inslag van de westerse cultuur, en doordat zij geen andere benaderingswijze leerden.
De boerenjeugd, de kinderen van de kleinstedelijke ambachtslui, van de dagloners op het platteland werden vroeg opgenomen in de wereld der volwassenen. Daardoor schenen ze ‘vroegrijp’ in vergelijking met de jongeren der internaten. Daar er weinig beroepskennis vereist was, konden ze jong meehelpen bij de arbeid op het veld, bij het bewaken van het vee, bij de karweitjes op de hoeve of bij de uitoefening van een vak. Men werd als man erkend wanneer men het vormsel (de confirmatie) achter de rug had of wanneer men arbeidsprestaties kon leveren als een volwassene, een zware steen kon tillen, een boomstam ver weggooien, of wanneer men de wapens gedragen of zijn leertijd voltooid had. Vanaf dit ogenblik mocht men deelnemen aan het bezoeken van de meisjes. Bij het bespreken van het seksueel gedrag van de boerenjeugd moet een onderscheid gemaakt worden tussen de jongeren van veetelers en die van landbouwers. De Siedlungshistorici van Göttingen hebben het verschil tussen beide types aangetoond, en gewezen op de gevolgen van de overgang van het ene naar het andere type. Veeboeren hebben een kleine behuizing, bestaande uit een stal en een woonkamer-slaapkamer. Zij komen niet dagelijks naar huis. De zeden in en buiten het dorp zijn anders. De jongens hebben recht op de herderinnen op de bergweide of in de stal. De boer bezoekt niet alleen zijn vee maar ook de ‘Sennerin’. Men zegt dat haar eenzaamheid en haar weinig actief leven een grotere fantasie voeden. De graanboer leeft op zijn erf dat een autarkische wereld moet zijn. Zijn ideaal is zelfstandig te leven, al zal hij dat zelden bereiken want de armoede verplicht hem deel te nemen aan en zelf voordeel te hebben van het werk dat bij gebrek aan betere hulpmiddelen, gezamenlijk gedaan wordt: wijnmaken, bomen hakken, ploegen, oogsten, enz. Het nachtvrijen heeft bij de graanboer een meer individueel karakter. In tegenstelling tot het bezoek in groepen van de herders aan de groepjes herderinnen, berust het meer op losse vriendschap. De meisjes van de graanboeren slapen elk in een kamertje en krijgen individueel bezoek. De cultuur van de landbouwers is echter overwegend één. Zij hebben dezelfde waarden, levensvisie, economische doelstellingen, gezinstype. Reeds in de 18de eeuw werd opgemerkt ‘dass die Bauern wie ein Corpus agieren’. Hun premaritaal gedrag vertoont dezelfde eenheid die men ook terugvindt in de gelijkvormigheid in de volkskunst, het volkslied, de volksdans. Bij de talrijke gegevens kan men onderscheid maken tussen het nachtvrijen, de groepssamenkomsten en het tijdelijk huwelijk. Dit onderscheid kan niet strikt doorgevoerd worden. De gedragspatronen en de normen van het | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
nachtvrijen en die van de omgang tijdens en na de feesten zijn dikwijls dezelfde. Het nachtvrijen en het tijdelijk huwelijk kunnen we ook niet altijd van elkaar onderscheiden.
Het nachtvrijen - In het nachtvrijen (het ‘kweesten’, de ‘Kiltgang’, het ‘fensterl’)Ga naar eind30 vindt men het patroon van een semi-geïnstitutionaliseerde, geleidelijke en gecontroleerde benadering der twee geslachten. Het bezoek van de jongen begint aan het raam van de meisjeskamer. Daarna mag hij in de kamer, dan op het bed, en tenslotte in het bed. Deze gebruiken veranderen alnaar de plaatselijke situatie. Soms moet men het meisje bezoeken in de Sennerei, in de stal, in de schuur, op een zolder of in de gemeenschappelijke slaapplaats. Dit bezoek duurt aanvankelijk kort, daarna de hele nacht. Vrijers die door de ouders gewaardeerd worden, blijven soms nog de volgende dag op de hoeve.Ga naar eind31 Het nachtvrijen beperkt zich tot de zaterdagavond, behalve voor paren die een vaste verhouding hebben. In de gewesten met collectief ingerichte contacten begint het vrijen met een groepsbezoek aan de meisjes. Men zingt, danst, voert spelletjes op, schertst, drinkt, eet en verkent de toestand. Geleidelijk vallen van de groep enkelen af die ofwel achterblijven bij het meisje bij wie zij een kans maken, of die elders hun kansen wagen. Er bestond een ritueel waaruit men kon opmaken welke partners door het meisje aanvaard werden. Wanneer bv. een jongen uit de groep op haar bed kwam zitten en zij draaide zich naar de muur, wist hij dat hij elders moest gaan. Zoals ook bij het individueel bezoek moest de jongen soms uren op de ladder voor het raam wachten en bepaalde formules uitspreken alvorens het venster geopend werd. Dan kreeg hij bv. een ‘bedwarme’ hand, of werd het raam helemaal geopend en praatte men zo verder, of mocht hij de kamer binnen. Het geven en aanvaarden van bepaalde geschenken had een symbolische betekenis: de boerenjeugd sprak minder met woorden dan met gebaren en daden. Meisjes stallen openlijk de geschenken uit en zijn er fier op wanneer deze talrijk zijn. Het verblijf in de kamer, op en in het bed was aan strikte regels onderworpen. De volgorde van de houdingen die men mocht aannemen en van de kledingstukken die men mocht uitdoen was nauwkeurig bepaald. De jongen lag op of in bed, met op zijn uitgestrekte arm het hoofd van het meisje. Vaak waren beiden zo vermoeid dat ze vlug insliepen. In bed mocht hij zijn broek niet uittrekken. De kleding van het meisje in bed verschilde niet veel van de lichte zomerkleding. Soms maakte men speciale kledingstukken. De leeftijd waarop men mocht meedoen werd niet in jaren geteld maar viel samen met de opname in de groep van de ongehuwde jongeren. Eén of twee jaar na de puberteit had de jongere deze status bereikt. Hij ging dan vrij waar hij wilde. De algemene opvatting over de inhoud van het nachtvrijen was dat men ‘in eer en deugd’ (‘auf Treu und Glauben’, ‘auf Ehre und Treue’, på tro og love, in de 16de eeuw soms ‘schlufen bei uf Gelderischen | |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
glauben’ genoemd) moest samenliggen. In een milieu waarin de seksualiteit die niet leidt tot echtelijke vruchtbaarheid weinig gewaardeerd wordt, is het samenslapen waarbij men niet meer krijgt dan wat tederheid reeds waardevol. De jongeren wisten daarbij ook dat zij, naarmate een verhouding vaster werd, grotere vrijheid kregen die overging in voorechtelijke coitus. De duur van een verhouding was minstens 2 jaar; 4-5 jaar werd aangezien als normaal; en een halfjaar als verdacht kort. Het toezicht op het nachtvrijen werd soms door de ouders uitgeoefend. Dit was bv. mogelijk wanneer de jongen op bezoek moest komen in de gemeenschappelijke familieslaapplaats. In andere gevallen werd de deur van de meisjeskamer van een opening voorzien, of mocht die deur niet op slot zodat de ouders toevallig konden binnen komen om bv. wat drank te brengen. De meisjes sliepen niet graag in de gemeenschappelijke slaapplaats of met een ander meisje op hun kamertje omdat dit sommige vrijers zou afschrikken en omdat ze zich geremd voelden. De ‘Sennerinnen’ waren blij wanneer ze in de lente naar de hutten in de bergen konden trekken, en dit niet alleen om aan het ongedierte te ontkomen. De bergweide was een vrijplaats in de dubbele betekenis van dit woord. De meest effectieve controle werd uitgeoefend door Alterklasse-organisaties der jongeren zelf. Deze ‘Burschenverbande’, ‘Zeche’, ‘sociétés de jeunesse’, ‘abbayes’, ‘confrairies’, hadden een militaire, een politierechtelijke functie die zich uitbreidde tot het seksueel gedrag. Deze sociologische groepering der jongeren kwam soms in botsing met de volwassenen. Zij vormde een correctief op het despotisme van sommige boeren. Wanneer een meisje niet met een jongen mocht vrijen en de jongerengroep dit verbod ongewettigd vond, moest de boer afrekenen met plagerijen en ridiculisering. Deze groep omvatte alle ongehuwde mannen die geen hofstede konden krijgen (‘zonder aar of halm’); zij vormden een blok tegen de gehuwden die ‘the keys of the kingdom’ in handen hadden. In zekere zin ging het om de tegenstelling bezittende tegen niet-bezittende. De groep vertoonde een democratische inslag: boerenzoon en knecht waren in theorie gelijk. De zoon van een rijke boer kende minder gezag dan een arme jongen die bijzondere karaktereigenschappen had. Soms was de jongerengroep gesplitst in een jongens- en een meisjesgroep die wel eens met elkaar overhoop lagen, bv. wanneer de jongens gezamenlijk naar een naburig dorp gingen vrijen. De regel was dat de meisjes van een dorp het bezit waren van de jongens. Contact met jongens van buiten het dorp werd verboden, tenzij deze jongens het dulden van hun aanwezigheid afkochten, bv. door drank. Men verzette zich eveneens tegen het binnendringen in de groep van vreemden en soldaten. Het nachtvrijen had een endogaam karakter. Slechts dank zij deze seksuele autarkie, de cohesie van het dorp, de buurt, en het aanvaarden van dezelfde normen door de hele groep, kon men een ruimere vrijheid dulden. De belangrijkste functie van het jongereninstituut was het controleren van de zwangerschap. Al streefden enkelin- | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
gen soms geheimhouding na, doorgaans wist men wie met wie was. Werd een meisje zwanger dan kende men de vader. Het toezicht van de groep was er o.m. op gericht te vermijden dat een meisje zwanger werd van iemand die zij niet als vader van haar kind wilde of die zijn verantwoordelijkheid niet zou opnemen. Dit systeem gaf enerzijds een grotere en kleinere vrijheid dan vele groepen jongeren heden bezitten. De ‘Knabenschaft’ verdeelde soms de jongens over de meisjes. De jongsten moesten zich tevreden stellen met de minder aantrekkelijke meisjes. Een van de ouderen trad op als kwartiermeester, ‘lieutenant’, ‘capitaine’, ‘abbé de jeunesse’. Hij wist wie ergens op bezoek ging, hij kon eisen dat de vrijer zijn identiteit bekend maakte, hij mocht controleren of men zich niet te veel ontblootte en of men niet te dikwijls, te langdurig en buiten de gestelde tijden uit vrijen ging. Andere jongens traden op als makelaar. Deze bemoeiïng in intieme zaken vond men niet aanstootgevend. De persoonlijke binding, de liefde tussen de jongeren was kleiner, dus ook de behoefte aan een privé karakter van de relatie. De boerenseksualiteit is niet zeer verfijnd. Men kan dus in zekere zin iemand in de seksualiteit duwen en die seksualiteit ook controleren omdat de schaamtegrens verderaf ligt. Een belangrijk element is dat de boerenseksualiteit gericht is op de voortplanting. Men controleert dus niet de premaritale technieken maar wel de gang van het boerenleven. Wie de regels overt ad, werd beboet. Hij moest bv. drank schenken; de sterke drank speelt een belangrijke rol; alle jongeren hebben een flesje bij zich. Anderen worden in het water geworpen, op een mestkar gebonden, hun laarzen worden met water gevuld. Te brutale jongens of te gemakkelijke meisjes worden collectief geboycot. Een meisje dat tegelijkertijd twee jongens aan het lijntje hield, werd uitgestoten als een hoer. Het aanzien van een meisje steeg naarmate ze meer en betere aanbidders had. Van belang hiervoor waren de eerste partners. De kansen die men maakte tijdens de eerste vrijerijen waren bepalend voor die der volgende beurten. Jongens en meisjes daalden in aanzien door minderwaardige partners te aanvaarden of op te zoeken. Meisjes werden begeerd wanneer ze van goede afkomst waren, of een streng gedrag kenden, of een prettige persoonlijkheid en andere waardevolle karaktereigenschappen bezaten. Deze gewoonte van het nachtvrijen, de ‘Kiltgang’, vindt men in heel Europa tot aan de Oeral; ook in niet-europese gebieden bestaan er equivalenten. Dit gedragspatroon blijft bestaan tot in de 19de en zelfs de 20ste eeuw. Het ontstond en kreeg zijn vorm door socio-economische omstandigheden zoals bv. kleine woningen, weinig brandstof en verlichting, lange werkdagen, het belang der vruchtbaarheid, een bepaald type huwelijk en gezin. Het verdween doorgaans wanneer deze veranderden. Het duidelijkst is het in de 18de eeuw nog zichtbaar in de gebieden met extensieve veeteelt, bij de halfnomade galactofage volkeren. In deze ‘Sennwirtschaft’ is het zomerge- | |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
drag verschillend van het wintergedrag. Het is niet onmogelijk dat het bezoek aan de meisjes die alleen op de zomerweiden waren het begin betekende van de rechten en vrijheden die tijdens de winter gehandhaafd bleven. Het nachtvrijen is geen rest van de zgn. oerpromiscuïteit maar waarschijnlijk een overblijfsel van de zgn. vrije liefde die in de duizendjaren oude jeugdgroepen heerste. Deze ‘vrije’ liefde werd nauwkeurig geregeld. Op andere plaatsen ziet men dat de nachtwake bij de paarden het vrijen doet ontstaan of polariseert. Bij het nachtelijk vuur wordt er gedanst en gezongen en men legt zich gezamenlijk te slapen.
Samenkomsten in groep - Om vuur en licht te sparen kwam men regelmatig samen in spinningen (Lichtstube, lekstuga, Lichtengänge). Soms gebeurde dit in aanwezigheid van de ouders, de kinderen, het dienstpersoneel en de buren. In andere gevallen verzamelde zich alleen de jeugd. Volgens de moraliserende auteurs der 18de eeuw ging het er onzedelijk toe, ook in het milieu waar de volwassenen aanwezig waren. Peschek klaagt over de onzedelijkheid wanneer het licht werd uitgeblazen en over wat er gebeurt wanneer de jongens de meisjes naar huis brengen.Ga naar eind32 Er werden ook ‘Spielstube’ ingericht. Dan werd er gedanst en gezongen. Dit eindigde met samenslapen. De jongen sliep bij het meisje op wier schoot hij tijdens de avond gezeten had. Peschek klaagt ook over dans- en bieravonden die in de dorpen op het einde der 18de eeuw gehouden werden. Hierna vergezelde de jongen zijn meisje naar huis en bracht hij de nacht bij haar door. De uitverkoren danser werd diegene met wie zij de nacht doorbracht. De ouders waren fier wanneer hun dochter succes had. Peschek zegt dat zij gewillig het jonge paar uit de weg gingen. Na enkele maanden veranderde het meisje van partner. Volgens deze auteur zou de overheid moeten ingrijpen want het gedrag is te promiscueus.Ga naar eind33 De eentonigheid van het bestaan werd onderbroken door talrijke feesten. Daarna overnachtte men gezamenlijk. Hierbij maakte men een scheiding tussen de groep der gehuwden en der ongehuwden. Peschek schrijft dat de gewone ‘Volkslustbarkeiten’ een bron van onkuisheid waren. K.G. Bauer protesteert tegen de kerstnachtgebruiken. Men overnachtte ook samen na de jaarmarkten, na de kerkgang in die gebieden waar men zelden ter kerke kwam omwille van de grote afstanden, en bij de lentefeesten (de ‘Bachelleries’ in Frankrijk)Ga naar eind34 en de oogstvieringen. De seizoenarbeid deed soms seizoenhuwelijken ontstaan. Iets dergelijks vindt men terug in de ‘Maibuhlschaften’, of de ‘Mailehen’ in Duitsland. Ook na een bruiloft sliep de jeugd samen, wat de boerenspreuk ‘van bruiloft komt bruiloft’ in het leven riep.
Probeernachten en proefhuwelijk - F.C.J. Fischer schrijft in 1780 dat de probeernachten een ‘Ursitte der Menschheit’ zijn. Men vindt ze bij alle standen en in alle landen. Zijn beschrijving schijnt echter meer te doelen op | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
het nachtvrijen. F. Henriquez beweert van zijn kant dat de probeernachten en het proefhuwelijk meer verspreid zijn dan het nachtvrijen, dat volgens Fischer overal te vinden was. Tussen beide vormen kan men niet altijd een duidelijk onderscheid maken. Men mag aannemen dat het nachtvrijen leidt tot probeernachten en dat voor deze laatste andere regels golden. Zo waren ze minder gebonden aan de zaterdag- en zondagavond. Ook waren ze individueel. Tussen een proefhuwelijk en de probeernachten kan men ook moeilijk een onderscheid maken wanneer men niet de afbakening van het proefhuwelijk tot één of enkele jaren als criterium neemt. De probeernachten (alleen reeds de term klinkt heden nogal direct) en het proefhuwelijk dienden om de vruchtbaarheid te testen. In Yorkshire was de gebruikte formule bij de plechtige aanvang van dit huwelijk ‘if thee take, I take thee’: men huwt als het meisje zwanger is. De kerkelijke overheid verzette er zich herhaaldelijk tegen. Ze bedreigde de man die een zwanger meisje in de steek liet soms met excommunicatie. De ‘Mailehen’, de ‘Valentinehen’, het oud-Iers jaarhuwelijk en het Schotse ‘handfasting’ (‘for twelve months and a day’) waren zulke proefhuwelijken. Men verneemt meer over hun bestaan door de getuigenissen van het verdwijnen of de desintegratie. Thomas Hardy vermeldt in The well-beloved, dat speelt in Portland circa 1850, dat het gebruik uitsterft. Het kwam voor bij alle lagen van de bevolking op het eiland. De bedoeling was, volgens Hardy, erfgenamen voor het familiebezit te krijgen. Het gebruik verdween door de komst van vreemde arbeiders die de regels niet volgden. Maar anderzijds ziet men dat het in de 19de eeuw van de agrarische naar de industriële maatschappij overgaat. De arbeiders nemen het over uit economische overwegingen, de intellectuelen om principiële. Op het ogenblik dat seksuele hervormers een openlijke erkenning van het kameraadschapshuwelijk (B. Lindsey), van de Zeitehe (Charlotte Buchow-Homeyer, 1928) of van het proefhuwelijk (bv. Dr. med. Urbantschitsch's voorstel dat in Oostenrijk een wetsvoorstel wordt) vragen - ditmaal echter niet bedoeld als vruchtbaarheidstest maar als test van de compatibiliteit der partners, waarbij de zwangerschap moest vermeden worden - blijft in achtergeblevengebieden het oude type voortbestaan.Ga naar eind35
Wijzigingen in de tweede helft van de 18de eeuw - Kerken en moralisten hebben gedurende eeuwen gepoogd veranderingen aan te brengen in het voorechtelijk gedrag. De mate waarin dit gelukte staat in verband met de mate waarin het moderniseringsproces gevorderd was, en dus ook met de wijzigingen in de socio-economische omstandigheden. Ten gevolge van deze wisselwerkingen was het nachtvrijen en het proefhuwelijk als openlijk en geinstitutionaliseerd gebruik in sommige gewesten verdwenen. J.H. Pestalozzi schetst het desintegratieproces en toont aan hoe het vacuüm dat ontstaat, gevuld wordt met niet-geïnstitutionaliseerd, dus ‘onzedelijk’ gedrag. In Lienhard und Gertrud bespreekt hij een ‘Volksphilosophie über | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
den Geschlechtstrieb’. In het verzonnen dorp Bonnal geven de boeren een goede opvoeding aan de jongeren door zelf het voorbeeld te geven. De meisjes wedijveren niet in het behagen maar in bekwaamheid. Vreemden worden geweerd en desnoods ter afkoeling in de bron geworpen. ‘Die Amtmanns-Söhne, Pfarrer-Söhne, Schreiber’ moeten met ernst door de overheid op drie passen van de boerendochters verwijderd gehouden worden. Zaterdag- en zondagnacht houdt men ‘Liechtstubeten’ in de kamer van het meisje en men gedraagt zich volgens door de jongeren zelf opgestelde regels. Deze worden beter gevolgd dan wanneer de overheid ze zou opleggen en controleren. Een jongen moet soms maanden op de ladder wachten alvorens het meisje hem binnenlaat. Elders wordt hij eerst vijf, zes keer ontvangen in de woonkamer waar de ouders aanwezig blijven. Heeft men de pretendent leren kennen, dan kan men hem vanaf de zesde of zevende week alleen laten. Men wenst het paar goede nacht met de woorden ‘houd God voor ogen, en bega geen kwaad’. (Men kan dit vergelijken met een vers, vermeld in het werk over Oud-Achterhoeks Boerenleven door Heuvel: ‘De olde lu die gingen naor bed, Ze wensen ons nog völle pret, Too bleven wie met ons beiden’.) Zo geschiedde het in vroegere tijden, toen men volgens Pestalozzi nog eergevoel en ‘Seele’ had. De huidige lichtzinnigheid komt niet van de jongeren, maar van de ouderen. Men moest de Nachtfreyheiten vooral verbieden omdat ‘Alten und Verehlichten’ er misbruik van maakten. Maar de afschaffing deed nieuwe problemen ontstaan. De boeren van het dorp Bonnal oordeelden dat men ‘niet zozeer bedacht moest zijn op het beletten van het voorechtelijk bijslapen maar veeleer moest denken aan het voorkomen van ongelukkige huwelijken. En daartoe was het nachtvrijen volgens de oude regeling een voortreffelijke instelling. Wanneer de mens de leeftijd en het recht bezit om een vrouw te zoeken, dan moet men hem in Godsnaam er een laten zoeken. En niemand zal hem dan verwijten dat hij geen kat in een zak wil kopen.’ Naast deze gedachten van Pestalozzi zouden we tal van citaten uit hedendaagse werken kunnen plaatsen, zo modern doen de opvattingen aan. En toch, Pestalozzi verdedigt het oude, niet-burgerlijke patroon. Hij is nog niet onder de invloed gekomen van de antiseksuele obsessie der progressieve pedagogen van zijn tijd. Om die reden ook zegt hij dat men de beste resultaten krijgt wanneer men zich bij de opvoeding niet op het seksuele toespitst maar de algemene opvoeding verzorgt. Ook dit ‘modern’ inzicht wordt in de geschiedenis van de seksuele voorlichting eerst kort vóór wereldoorlog II weer bereikt. De algemene opvoeding moet de lichtzinnigheid, de teugelloosheid bestrijden. Vroeger had de boer meer vertrouwen. Men hield geen gevaarlijke honden of legde ze op zaterdag en zondag aan de ketting om de vrijers niet af te schrikken. De vromen baden op zater- en zondagavond een onze vader meer voor hun kinderen. Bijna nooit gebeurde er iets spijtigs. Maar wanneer de ploeg op het veld niet meer veilig was, wanneer men valse eden begon te zweren, dan waren de meisjes in | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
hun kamers niet meer veilig. Vandaag verliest men de hoofdzaken uit het oog. Men bestrijdt op eenzijdige wijze kinderachtige zaken die in feite niet eerloos zijn, zoals het naakt baden in het meer, of de aanwezigheid van de kinderen bij het zogen van de moeder. Vroeger geloofde men ‘Unschuld pflanze Unschuld’. Nu wekt men onder het mom van de kuisheidsstrijd onkuise gedachten en begeerten. Men drijft de jongeren weg van de natuurlijke contacten met de werkelijkheid. Men ziet niet in hoe schadelijk de ‘neumodischen Geheimnismachereyen’ zijn. Deze passages tonen aan hoe de ‘oplossing’ van een probleem,Ga naar eind36 bv. het verbieden van het nachtvrijen, een ander probleem oproept. In zekere zin was dit het geval met al de maatregelen genomen om de antiseksuele waarden van de maatschappij te realiseren. Het verbieden van de spontane omgang tussen jongens en meisjes doet een probleem ontstaan dat men poogt te verhelpen door een kunstmatige coëducatie. Het verheimelijken van het seksuele roept het probleem van de informatie op, dat men verhelpt door kunstmatige voorlichting. De bewust antiseksuele planning van de voorechtelijke fase sindt het einde van de 18de eeuw veroorzaakt waarschijnlijk meer masturbatie, meer prostitutie, venerische ziekten, een groter aantal ongehuwde moeders, meer onaangepaste huwelijken.Ga naar eind37 Voor elk van deze vraagstukken werd een nieuw gedragspatroon ontworpen. Maar deze invloeden konden niet anders dan eufunctioneel zijn ten opzichte van de nieuwe waarden der maatschappij. Pestalozzi zoekt een oplossing door het horloge terug te zetten. Hij schijnt beïnvloed te zijn door het boek Fischer waarin het nachtvrijen in het Zwarte Woud was beschreven als een nog goed functionerend instituut. Maar de ‘lag’ kan men niet verhelpen door een terugkeer naar oude vormen en normen. De desintegratie is niet veroorzaakt door het onzedelijker worden van de jongeren. De voornaamste verandering was het onaangepast zijn van het oude gedragspatroon. We zeiden in de eerste bladzijden van deze studie dat morele normen gedragsregelend werken. Deze regulatoren worden onaangepast wanneer de groep zelf verandert, een proces dat men soms desintegratie noemt. Deze groep kan veranderen bv. door invloeden van buitenaf, zoals economische wijzigingen in een gebied, urbanisatie, aanvoer van vreemde werkkrachten, en ook door invloeden van binnenuit. Hier denken we bv. aan grote demografische sprongen waardoor de endogamie van afgezonderde entiteiten, ‘Isolate’, waarin totnogtoe ‘Engzucht’ of ‘Inzucht’ heerste, vervangen wordt door meer exogame contacten, door de verruiming van de huwelijkskring, door grotere vermenging van de deelbevolkingen. Gewoonlijk volgt op desintegratie een reïntegratie. Dit betekent het ontstaan van nieuwe normen. Aangezien de evolutie de richting van het moderniseringsproces volgt, en dit proces de realisering der burgerlijke waarden betekent, zullen de nieuwe regulatoren seksueel-repressief en nogmaals onaangepast zijn. In de teksten van Pestalozzi kunnen we deze evolutie stap voor | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
stap volgen: verval der oude normen veroorzaakt desintegratie, met als gevolg dat men nieuwe repressieve regels invoert die niets oplossen. Hier vinden we dus de oorsprong van een gedeelte van wat men het seksueel probleem der jeugd kan noemen.
Ondanks het feit dat in sommige gewesten vele huwelijken spoedhuwelijken waren, dat de helft en meer der kinderen buiten het huwelijk werden verwekt (H. Lewandowski vermeldt een passage uit Van der Ven waarin sprake is van 90 % gedwongen huwelijken) houdt men polemieken over de vraag in hoeverre het nachtvrijen seksueel was. Deze vraag was nooit in de gedachte opgekomen van de personen die uit eigen ervaring wisten welke ondergeschikte rol het seksueel element speelde. De zin van de boerenseksualiteit is een andere dan die der burgers. Daar boeren geen boeken schrijven, werden deze polemieken doorgaans gevoerd door personen die deze gebruiken slechts van ver kenden en ze ofwel idealiseerden ofwel beoordeelden vanuit burgerlijk-ethische normen. K.G. Bauer verloochent zijn naam wanneer hij in 1791 het volgende oordeel neerschrijft, waaruit weinig inzicht in de situatie blijkt: ‘In de grote hoeven moet men veel personeel hebben, en hoe liederlijk het er onder hen toegaat is voldoende bekend.’ W.E. Peuckert beweert dat het slapen in de schuren gepaard ging met seksuele activiteiten. Een ander schrijver, August-Wilhelm Hupel zegt echter dat het voorhuwelijks gedrag over het algemeen comform was aan de streng-kerkelijke maatstaven en dat het nachtvrijen (‘Bettlager bei Werbung und Verlobung’) ‘oft in aller Unschuld geschehen mag’. M. Michelet's oordeel is: ‘la froideur du sang germanique justifie cette liberté et cette confiance’.Ga naar eind38 We kunnen voortgaan met het opsommen van uitspraken welker tegenstrijdigheid niet te verklaren is door regionale of chronologische verschillen. In zekere zin zoekt men hier naar de oplossing van een probleem dat er geen is. De boerenseksualiteit kan men niet kenschetsen door het optellen van de coitusfrekwentie, door het beschrijven van technieken en door het nauwkeurig onderzoeken tot welke grens de jeugd gaat. Het gedrag is in de eerste plaats pre-nuptiaal, d.i. voorafgaand aan een huwelijk. Zelfs degenen die slechts weinig kansen hebben om te huwen, zoeken naar de beste gedragingen om dat toch te realiseren. Dit is een wezenlijk verschil met het gedrag van de studenten, de jongeren der hoge burgerij en van de jonge adel die zich avonturen met meisjes uit de lagere standen kunnen veroorloven, omdat hun huwelijkskansen hierdoor niet kleiner worden. Ook het gedrag van de soldaten is niet gericht op een huwelijk en dus meer anomisch en minder pre-maritaal. Zowel de boerenmaatschappij als de boerenjeugd zelf interpreteerde elke norm in zijn verhouding tot het huwelijk.Ga naar eind39 Een meisje kon streng zijn of gemakkelijk. De ouders konden een strikt toezicht uitoefenen of de benadering in de hand werken. De jongen kon zijn goede naam verspelen of door een voorbeeldig gedrag aanvullen wat hij | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
aan bezit miste. De beslissing over deze houdingen gebeurde doorgaans niet op grond van godsdienstig-ethische motiveringen maar van de huwelijkskansen, van de aantrekkelijkheid van een partner en van het risico aan het vrijen verbonden.
Studenten - De groep der universiteitsstudenten volgt een gedragspatroon dat sinds de middeleeuwen tot in de volle 20ste eeuw weinig veranderingen onderging. Een belangrijke wijziging is dat sinds het einde van de 18de eeuw het nastreven van meer zedelijkheid en verfijning in het gedrag, voordien individueel voorgestaan, een collectiever vorm krijgt. Naarmate deze stroming ingang vindt, valt de studentengroep uiteen in een groep van zich libertijns gedragenden en een andere, die zichzelf als een elite beschouwt, en het ideaal van de onthouding huldigt. De studenten hebben zich steeds gedragen als een sub-groep, met eigen normen. Zij vormden een soort staat in de staat, met een eigen academische rechtspraak die zich o.a. ook inliet met de seksuele misdrijven, met resten van middeleeuwse klederdracht, van middeleeuwse gewoonten en ruwheden, ‘Grobianismus’, verachting van de beschaafde mens en van de verfijning. Zij behoorden tot de weinige groepen die hun prerogatieven konden behouden na het einde van het ancien régime. Jozef II had in het laatste kwart van de 18de eeuw de zelfstandigheid van de academische rechtbanken opgeheven in de Oostenrijkse landen, maar in Duitsland regelden de academische instanties tot in 1879 het leven door de wetten die ze opstelden zonder inmenging van buitenaf. Profiterend van het aureool dat hun persoon omringde, evenals de soldaten aan de rand van de maatschappij levend, in tal van kundigheden bedrevener dan de gewone man, weinig gecontroleerd en zelf een samenhangende groep vormend, voelden de studenten zich minder onder de druk van het verantwoordelijkheidsbesef van hun daden (‘ein Gewebe von Kindereien, Absurditäten und Präsumtionen’ volgens Magister Laukhard). Hun gedrag was, gezien de langere studieduur en door het feit dat zij sociaal in aanzien stegen door hun studies, gedurende een hele tijd niet gericht op een later huwelijk. De intrede in de universiteit was voor velen een overgang naar een nieuwe sociale groep, met nieuwe waarden en normen. In dit milieu maakten de nieuwe moralisten-pedagogen geen kans, vooreerst omdat ze er weinig banden mee hadden, en verder omdat én student én professor kritisch stonden. Het duurt tot in de 19de eeuw alvorens een professor, zich steunend op de autoriteit die hij in zijn specialisatiegebied verworven had, zich inzet ten voordele van de nieuwe zedelijkheid. Deze universiteitsstudenten kwamen van de ‘Lateinschule’, de ‘Gelehrtenschule’, de colleges die men in de kleine steden vond en waar de kinderen van de middenstand in de banken zaten. De tucht diende in deze scholen gewoonlijk om wanorde tegen te gaan, en minder om zedelijk op te voeden. | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
De vrijheid was groot; men schonk weinig aandacht aan de onzedelijkheid. De internaten bevonden zich soms buiten de school, zeker in de instellingen van het traditionele type. Zij waren een soort privé-pension zonder veel toezicht, ongeveer zoals vele studentenhuizen vandaag. Men verbaast er zich niet over wanneer Pestalozzi de scholen ‘die ersten Grundkeime der Schamlosigkeit, der Unsittlichkeit’ noemt. Dat is de klacht die men hoort aan het einde van de 18de, maar ook in de vorige eeuwen. In het Franse stadje La Flèche moest de overheid in 1625 speciale voorschriften uitvaardigen om aan de uitspattingen der studenten van het jezuïetencollege het hoofd te bieden. Aan prostituées werd verboden zich in de stad te vestigen. De cabarettiers (houders van verdachte huizen), de tripottiers en hostelliers mochten geen studenten herbergen. ‘Alle vrouwen en meisjes van slecht en schandelijk gedrag’ moesten drie mijl van de stad wegblijven. Gymnasiasten bezoeken in 1781 Komödiantenweiber, volgens J.G. von Herder. K. Fr. Bahrdt (1741-1775) beschrijft zijn verblijf tussen 13 en 15 jaar in Schulpforta, een van de drie grootste scholen van Saksen, beroemd om zijn degelijke studies en zijn strenge tucht: er heerst volgens hem een onzedelijkheid (masturbatie, homoseksualiteit) waarop niemand let. Hij beweert de enige te zijn die er zijn onschuld bewaarde. In de andere scholen is het niet beter. Joh. Georg Rist (geboren in 1775) bezoekt in de negentiger jaren de Hamburger Gelehrtenschule en is er geschrokken van het gedrag der studenten waartegen de school niets onderneemt. De studenten organiseren ‘Wagenfahrten’ naar de dorpen der omgeving waar ze drinkgelagen aanrichten. Ze hebben omgang met deernen (‘demoiselles’), een gedrag dat door Rist een ‘lockere Lebenswandel’ genoemd wordt. Wie geen geld heeft, moet zich tegen zijn zin onthouden; ‘mancher wollte gerne löffeln und kans nicht’ leest men in een tekst van 1620. In de teksten vindt men natuurlijk alleen de vermeldingen van de normafwijkingen; maar het aantal vermeldingen is groot, zodat men de mogelijk onjuiste indruk krijgt van algemene normafwijkingen. Vooral de vermelde onverschilligheid der opvoeders is treffend.
Er is geen reden te veronderstellen dat wanneer deze jongeren, voor wie de deugd der onthouding ‘sei lächerlich geworden und als eine altmodische Pedanterie verschrieen’, jongeren die hun seksuele drang ‘bis zum Ekel befriedigt’ hebben, op de universiteit komen, een ander gedragspatroon zullen volgen. Vooral over de duitse student is veel gepubliceerd. Gegevens over zijn gedrag vindt men in tal van biografieën. Steeds wijzen de feiten in dezelfde richting. Peschek zegde dat in 1790 aan de universiteiten een talrijke schare jonge ongehuwde mannen aanwezig is, die door de meisjes niet met platonische onthouding bekeken worden. De seksuele drang die zo moeilijk te bedwingen is ‘breekt uit, stroomt over, vernietigt dijken en bruggen’. Het is daarom dat de universiteiten en hun omgeving door lichtzinnigheid en zedeloosheid beheerst worden. F. Schnabel vertelt over zijn studententijd | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
te Leipzig, einde 18de eeuw: men werd ‘zinnelijk bekoord, methodisch verleid en - minstens zeer dikwijls - zo beetgenomen dat een grondige kuur tegen de syphilis noodzakelijk werd.’ ‘Het zedenverderf was in puncto Veneris in Leipzig werkelijk erg.’ Karl von Raumer die van 1801 tot 1803 te Göttingen studeerde, ‘leerde aan de speeltafel het ontzettend liederlijk leven van de studenten kennen, die meestal afschuwelijk syphilitisch waren.’ Ernst Brandes zegt over de negentiger jaren dat ‘de jongelingen over hun uitspattingen en venerische ziekten als over iets prijzenswaardig spreken’. Een ‘Hofmeister’ begeleidt zijn leerling die les volgt aan een academie ook in de bordelen. Magister Laukhard bekent dat hij als 18-jarige op de universiteit omgang had met de ‘Nymphen’, dit zijn de prostituées. Zijn kameraden deden hetzelfde. De meeste hospita's waren de studenten ‘ook in het bed terwille’. Ze hadden zoveel ‘bestendige bijslapers als ze studenten in huis hadden’. Salzmann schrijft over een twintigjarige student die een dertig-jarige ‘Aufwärterin’ zwanger maakte. Bauer spreekt eveneens over de verleidingen van de studenten in de kosthuizen. Kamermeisjes, meisjes die voor het wasgoed zorgden, dienstmeiden, diensters uit herbergen werden ingepalmd. Studenten werden ook cicisbeo of lieten zich verleiden door ‘jonge dames die de kunst der verleiding zo goed kennen’. Studenten hadden ‘geheime Bühlerinnen’ in afgelegen huizen. ‘In Halle zijn er wel geen openbare bordelen, maar men vindt er toch plaatsen waar het uitwerpsel van het vrouwelijk geslacht hun luie vleesmassa's voor weinig geld aan de verdierlijkte wellusteling aanbieden.’ Een van de gevolgen van deze promiscueuze omgang was een grotere verspreiding der venerische ziekten. Eén derde van de studenten uit Halle zou in 1795 besmet zijn. Tien jaar later schat prof. Reil dit aantal op één vierde. Deze toestanden duren voort tot in de 20ste eeuw. Het ontbreekt in de 18de eeuw niet aan voorstellen om deze toestand te verbeteren. J.J. Cella stelt in 1784 de vraag of men aan de universiteiten niet beter bordelen zou inrichten want in het eerste half jaar komt een derde van de studenten terecht in doktershanden. De bordeel-‘Schwester’ is te verkiezen boven de straathoer, het braaf burgermeisje of de gehuwde vrouw. In 1792 staat in een anoniem gepubliceerde brief: ‘Wie weet of het niet beter zou zijn, wanneer in de academiën bordelen, waarin de noodzakelijk voorzorgen voor de reinheid en de gezondheid genomen werden, ingericht worden?’ Peschek geeft toe dat het geen zin heeft en dat er geen kans bestaat om de studentenseksualiteit in te tomen. Men kan deze ‘volheid des levens’ niet doen wijken. Daarom moet men op de ‘bron van het kwaad’ inwerken, nl. ‘het samenhopen van zoveel ongehuwde jonge mensen in één plaats.’ Moet men dan de universiteiten afschaffen? Neen, men moet ze spreiden. Het bestaan van grote instituten is voor de naarstig in boeken studerende student overbodig. Waarom zou men de studenten niet laten huwen? | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
Men vindt het ten onrechte belachelijk wanneer heden (in 1790) een in feite wijs man, die vrouw en kind heeft, college loopt. In de tweede helft van de 18de eeuw polemiseert men over de studentenhuwelijken. Tot in de 18de eeuw werden de huwelijken die studenten aangingen om zich seksueel en economisch veilig te stellen, verboden en nietig verklaard. De studenten werden soms zwaar gestraft. Er waren te veel gevallen waarin de student na volbrachte studies verdween. Een derde oplossing was het verspreiden van het ideaal der onthouding. In de 17de en vooral de 18de eeuw werd in deze deugd geoefend bij de leerlingen der internaten en in de tweede helft der 18de eeuw verspreidt ze zich onder de universiteitsstudenten. In 1792 schrijft Karl Heun zijn Vertraute Briefe an alle edelgesinnte Jünglinge, die auf Universitäten gehen wollen. Hij beveelt een waardige omgang met het andere geslacht aan, d.i. de onthouding. | |||||||||||
Masturbatie(1) InleidingTotnutoe hebben we het seksueel gedrag van de jongeren uit verschillende standen en beroepsgroepen besproken. De zelfbevrediging komt bij alle standen voor. De bestrijding in de 18de eeuw is een probleem dat vele vragen oproept. De historici en seksuologen hebben er weinig of geen aandacht aan geschonken.Ga naar eind40 Wanneer we termen zoals ‘bestrijding’ gebruiken, dan is dit gerechtvaardigd door de aard van de acties. We staan hier niet voor een optreden van opvoedkundige en zedelijke autoriteiten, die op een rustige wijze en met als bedoeling de morele verheffing van de mens aan de voorkoming der zelfbevrediging aandacht besteden. Integendeel. Het feit dat men in de 18de eeuw een campagne voert, zou niet zo merkwaardig zijn, ware het niet dat men op nogal korte tijd overgegaan was van een doorgaans inschikkelijke houding naar een felle bestrijding. Vele aspecten van deze actie wijzen naar de pathologie. Een studie is eveneens gewenst omdat deze actie bepalend was voor het ontstaan en de aard der beweging voor seksuele voorlichting. Tevens is het interessant ook voor dit onderdeel van de geschiedenis van het seksuele te wijzen op het ontstaan in het begin van de 18de eeuw van een houding die zo dikwijls typisch negentiendeeeuws en victoriaans genoemd wordt. Tenslotte constateren we dat deze bestrijding niet inzette in de milieus waarin men ze zou verwachten wanneer men het seksueel taboe typisch christelijk noemt; integendeel, zij begon in de medische milieus, om later over te gaan naar pedagogische en eerst drie kwart eeuw later naar religieuze milieus. | |||||||||||
(2) Het oude patroon; de toestand tot aan het begin der 18de eeuwAlgemeenheden - Vanaf de middeleeuwen tot aan de 18de eeuw vindt | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
men slechts schaarse gegevens over de seksualiteit der jongeren; over masturbatie vindt men nog minder. Mag men hieruit besluiten tot de zeldzaamheid van deze uiting? Een veronderstelling van die aard moet met ernstige argumenten gesteund worden, want men mag a priori veronderstellen dat de jongeren in elke maatschappij zich masturberen: de zelfbevrediging is vrij zeker een fylogenetisch bestanddeel van de soort mens. Zij verdwijnt ten dele door gepaste repressiemiddelen en meer nog door geschikte kanalisering. De meeste natuurvolken nemen een mild veroordelende, duldende, welwillende of aanmoedigende houding aan. De houding bij egyptenaren, grieken en romeinen is duidelijk niet-repressief. De zelfbevrediging heeft soms een betekenis in het ritueel of in de cosmogonie. Zelfs in het oude en het nieuwe testament vindt men geen passage waarin op masturbatie gedoeld wordt. In Leviticus XV, 16-17 wordt gesproken over de zaadlozing zonder copulatie, nl. de pollutie, waarvoor dezelfde zuiveringsriten voorzien worden zoals voor de andere lichaamsafscheidingen. Het verhaal van Onan houdt geen verband met de masturbatie. Men heeft de indruk voor een maatschappij te staan waarin de masturbatie niet bestaat, wat waarschijnlijk betekent dat zij niet opgemerkt werd of dat zij zeer mild be- of veroordeeld werd.
Christendom en masturbatie - Het is niet gemakkelijk de vroegere houdingen der christelijke kerken weer te geven. De christelijke historici der moraaltheologie hebben tot voor kort weinig aandacht aan een historische benadering van teksten en situaties geschonken. Het verleden werd in het licht van en als bewijs voor huidige stellingnamen geïnterpreteerd. Ook het absolute karakter dat lange tijd speciaal de seksuele normen kenmerkte, belette het zoeken naar het bestaan van een andere morele en moraaltheologische houding. Zodra men het christelijk standpunt historisch benadert, rijzen vragen. Aangezien de huidige terminologie waarmee men de masturbatie aanduidt vooral uit de 18de eeuw dateert, moet men zich afvragen of het verschijnsel voordien ook bekend was, of de elementen vóór de 18de eeuw dezelfde waren en of men er dezelfde plaats aan gaf in het geheel der seksuele activiteiten. Men moet onderzoeken welke invloed het androcentisch standpunt uitoefende op dit onderdeel van de moraaltheologie. Werd ook de zelfbevrediging van de vrouw veroordeeld? En maakte men een onderscheid tussen deze activiteit vóór en na de puberteit? Maakte men een verschil volgens de gebruikte technieken? Indien het een zonde was, hoe groot was ze dan? Vanaf welke periode begon de veroordeling en op welke gronden. Het eerste wat omtrent de christelijke moraaltheologische stellingnamen gezegd moet worden, is dat tot in de 16de-17de eeuw een samenhangende leer omtrent het seksuele ontbreekt. We mogen hier waarschijnlijk niet spreken van een leemte. Zou het niet zo zijn dat het seksuele eerst in de | |||||||||||
[pagina *15]
| |||||||||||
[pagina *16]
| |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
17de-18de eeuw tot een voor het bewustzijn samenhangend geheel verenigd werd, zodat een speciale ‘seksuele moraal’ voordien geen zin had? En wanneer wij heden zelf trachten de detailuitspraken tot een geheel te systematiseren, krijgen we een systeem waarvan we de coherentie door gebrek aan kennis van het verleden niet begrijpen. Men kan bv. trachten de inhoud der biecht- en penitentieboeken te systematiseren; men kan zoeken naar de grondbeginselen waarop men de afkeuring van vergrijpen grondvest, men kan een progressie in de strafbaarheid trachten te vinden. We hebben ondervonden dat dit niet goed mogelijk is. Moeten we dan besluiten tot een volledige systeemloosheid of moeten we rekening houden met ons onbekende historische factoren? We vermoeden dat de laatste weg moet gevolgd worden. Dit betekent o.m. dat we er rekening mee houden dat onze huidige visie op tal van verschijnselen zeer seksueel is. Het seksuele kon voor een bevolking die hoofdzakelijk uit veetelers en landbouwers bestond, en welker elite celibatair leefde, niet dezelfde betekenis hebben als voor ons. Men moet verder rekening houden met de androcentrische opvatting van de ethiek, de wetten en dgl. Zo lijkt het op het eerste zicht bv. niet noodzakelijk te bewijzen dat de kerk de zelfbevrediging afkeurde, daar waar voor vele kerkvaders het huwelijksgebruik zonder voortplantingsdoeleinden gelijk stond met prostitutie, en het gebruik van contraconceptiva met echtbreuk en moord. Hierop kan men antwoorden: (1) De inhoud van het begrip is historisch en cultureel bepaald: de masturbatie van kinderen, meisjes en vrouwen, en sommige technieken. werden vroeger ofwel niet opgemerkt ofwel anders beoordeeld. (2) In talrijke werken tot in de 18de eeuw, zoals biechtboeken, penitentieboeken, catechismussen, moraaltheologische werken worden uitvoerige lijsten van zonden aangegeven. De opsomming van seksuele zonden is zelfs opvallend lang. E.P.R.S. Callewaert spreekt van een ‘bijzonder grote, haast obsessionele aandacht’.Ga naar eind41 De masturbatie wordt echter nauwelijks of helemaal niet vermeld. Thomas Aquinas rept er met geen woord over. Toch mag volgens hem de zaaduitstorting slechts geschieden ‘ten dienste van de voortplanting, want daartoe dient de coitus’. ‘Elke vrijwillige zaaduitstorting is ongeoorloofd.’ Men kan nog preciezer teksten vinden. Maar gespecialiseerde commentatoren van Thomas manen tot grote voorzichtigheid aan bij de interpretatie. Wanneer hij spreekt over de ‘zonden tegen het eigen lichaam’, moet men ‘corpus suum’ op androcentrische wijze vertalen als ‘zijn echtgenote’. Het verbieden van ‘ongeordende zaadafscheiding’ betekent nog niet het afkeuren van wat men later ‘Eheonanismus’ ging noemen. Het probleem van het zo goed als niet vernoemen der masturbatie door Thomas blijft onverklaard. De hypothese dat men er in zijn tijd helemaal geen aandacht aan schonk gaat niet op, aangezien enkele andere auteurs er wel over spreken. In elk geval is het zo dat, wanneer bij het begin van de 15de eeuw J. Gerson (1363-1429) zijn campagne voert, men | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
uit zijn bewoordingen en argumentaties de indruk opdoet dat het iets nieuws betrof. Hij schreef er een boek over: de confessione mollicei en in zijn sermoenen reageert hij herhaaldelijk tegen de jeugdmasturbatie. Hij is een van de eersten die de seksuele gedragingen van kinderen van 10-12 jaar opmerkt. De zelfbevrediging is algemeen verspreid, schrijft hij. De kinderen zelf weten niet dat zij zonde bedrijven; zij wrijven zich tijdens een erectie aan de genitalia zoals zij aan andere organen zouden wrijven. Deze behoefte komt voort uit de erfzonde, ‘ex corruptione naturae’ (ook Rousseau sprak over een verdorven natuur die de jongere tot zelfbevrediging brengt). Aan de veroordeling door Gerson kan niet getwijfeld worden. Maar zijn actie beperkt zich tot zijn omgeving en zijn tijd. In de catechismussen die vanaf de 16de eeuw verschijnen, wordt deze zonde niet vernoemd: de bespreking van het zesde gebod handelt over de echtbreuk: ‘leeft kuysch/v bedde niet en bevleckt’. Ignatius van Loyola die doorgaans geen enkel feit onvermeld laat, spreekt niet over de zelfbevrediging. Ook in de teksten van de grote katholieke en protestantse moraaltheologen der 17de eeuw ontbreken duidelijke aanwijzingen. Het resultaat van deze verzwijgingen is de toestand die men in de 18de eeuw vindt: (1) artsen voeren de campagne; (2) de bevolking, jong en oud, weet niet altijd wat men juist met masturbatie bedoelt, weet niet dat ze schadelijk en nog minder dat ze zondig is; (3) de geestelijken zijn in twee groepen verdeeld, degenen die onverschillig zijn en degenen die oordelen dat men bij de acties der artsen niet achter mag blijven. Men moet de masturbatie zondig verklaren door het extrapoleren van het zesde gebod. Maar verschillende geestelijken uit de 18de eeuw schrijven dat zij in de bijbel geen teksten vinden en dat zij geen andere kerkelijke verboden kennen om de zelfbevrediging te kunnen veroordelen.
Toen we de seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen bespraken, hebben we de vraag gesteld of tot in de 18de eeuw niet een wezenlijk verschil gemaakt werd tussen de seksualiteit vóór en na de puberteit. In de biecht- en penitentieboeken uit de vroege middeleeuwen wordt inderdaad aandacht geschonken aan de leeftijd waarop men kan zondigen. Maar eensgezindheid omtrent de juiste data bestaat er niet, d.i. de leeftijd van pueri, ‘kinderen’, ligt al naar de tekst onder, of boven 10 jaar. Soms wordt men eerst na zijn 20ste jaar bij de volwassenen gerekend. Doorgaans is de jongere leeftijd een verzachtende omstandigheid: de straf voor een vrijwillige of onvrijwillige pollutie is kleiner ‘omwille van de zwakheid van de leeftijd’. Het is mogelijk dat men in deze boeken weinig over seksuele zonden bij de jeugd sprak omdat men oordeelde dat de jeugd nog niet kon zondigen, dus ook niet moest biechten. Omtrent de leeftijd vanaf welke men moet biechten, bestaat geen eensgezindheid tot in de 16de eeuw, en zelfs dan krijgt men slechts langzaam een vaste bepaling die eerder boven dan onder de leeftijd van tien jaar ligt. Auteurs uit de 15de eeuw zeggen herhaaldelijk | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
dat er grote individuele verschillen bestaan. Fantinus Dandulo schrijft dat ieder christen het sacrament der penitentie eenmaal per jaar moet ontvangen ‘vanaf de leeftijd waarop men goed en kwaad kan onderscheiden, d.i. 14 jaar voor de jongen en 11 voor het meisje’. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat nog in de 15de eeuw acties gevoerd moesten worden om de gelovigen te doen biechten: men krijgt soms de indruk alsof de kerstening nauwelijks begonnen was. De biecht zelf was een vorm van catechese; de priester moest aan het volk dikwijls de ‘paternoster’, het ‘ave maria’ en het ‘credo’ aanleren. De ‘manieren en gedaanten’ der zonden zijn volgens Gerson aan ‘vele simpele mensen’ onbekend. Tenslotte moeten we nog opmerken dat het vraagstuk van de zondigheid der masturbatie zich anders stelt niet alleen ten opzichte van de jongere, maar ook ten opzichte van de vrouw en dus ook van het meisje. In de biechtboeken vindt men wel veroordelingen van homoseksualiteit, maar vermeldingen van masturbatie bij vrouwen ontbreken. Er is zelfs meer: in betrekkelijk recente moraaltheologische werken wordt de masturbatie van de vrouw toegestaan, mits ze voor of na de coitus geschiedt om het orgasme te bereiken. De reden van deze inwilliging moet men zoeken in oude opvattingen: de vrouw zou tijdens het orgasme een inwendige zaadstorting kennen waardoor de bevruchting mogelijk werd. Zelfs degenen die deze theorie niet aanvaardden, hadden hun geldige redenen voor het aanvaarden van de zelfbevrediging bij de vrouw, en a fortiori bij het meisje. Want indien de vrouw geen semen heeft, indien haar schoot slechts de voedingsbodem is voor de rijping van het mannelijk zaad, kan men niet aanvoeren dat zij semen verspilt. Vanaf de 18de eeuw verwerpt de latijnse kerk trouwens de epicureïsche theorie van een vrouwelijk semen en wordt de man onder invloed van de nieuwe animalculistische opvattingen een moordenaar indien hij tot coitus interruptus en zelfbevrediging overgaat, terwijl deze opvattingen inhouden dat de vrouw niet kan zondigen, omdat vrouwen geen zaad bezitten. We vatten samen: de masturbatie bij jongeren werd doorgaans niet verboden; slechts in enkele milieus en tijdperken vindt men pogingen om ze zondig te verklaren. Het ontbreken van een duidelijke kerkelijke uitspraak kan verklaard worden (1) doordat sommige daden die wij nu zelfbevrediging noemen, toen niet zo werden geïnterpreteerd; (2) doordat men oordeelde dat de jongere tot aan de puberteit niet seksueel was, en dus geen seksuele zonden kon bedrijven; (3) doordat de jongere tot ongeveer aan zijn puberteit niet moest biechten; (4) doordat sommige biologische theorieën de afwezigheid van semen of ejaculaat bij de vrouw en dus ook bij het meisje beklemtoonden.
Inschikkelijke houding van artsen en opvoeders - Tot in de 18de eeuw kan men niet spreken van een bestrijding der jeugdmasturbatie door moraal- | |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
theologen en andere geestelijken. Ook artsen, hygiënisten, opvoeders en ouders dulden deze activiteiten of schijnen zich nauwelijks te verzetten. We mogen deze houding niet interpreteren als een ‘laisser-aller’, zoals de bestrijders der masturbatie sinds de 18de eeuw beweerden. We staan voor een fundamenteel verschillende attitude, die we vandaag nog in andere culturen terugvinden. Niet alleen het gewone volk dacht er zo over. Vanaf de 13de tot aan de 18de eeuw, en soms tot in de 20ste namen medici, soms sprekend vanaf universitaire leerstoelen of in publikaties met grote autoriteit, stelling ten voordele van zekere vormen van zelfbevrediging. Zo oordeelt Arnold van Villanova (ca 1235-1312), een frans geneesheer, dat het een hygiënische eis is het verdorven semen, dat na langdurige onthouding toxisch kan worden, het lichaam te doen verlaten door masturbatie. Andere artsen verdedigen dit, zo bv. Johann von Wesel (ca. 1470-79), Paul Zacchias in 1688, Ch.H. Marc (1771-1841) e.a. Zelfs S.A. Tissot, de centrale figuur in de campagne, spreekt in 1760 over therapeutische masturbatie; hij betwijfelt of volledige kuisheid voor iedereen goed is en sluit zich bij Gallenus aan waar deze zegt dat ingehouden semen soms ziek maakt. De therapeutische masturbatie komt ter sprake in het geval van een gezonde weduwe van 40 jaar; vroeger kende zij een frekwente geslachtelijke omgang, maar na de dood van haar man kreeg ze aanvallen van hysterie en viel zelfs in bezwijming. Ze werd weer gezond door ‘stevige wrijvingen aan de genitalia, die haar een convulsieve siddering bezorgden, gevolgd door een overvloedige ejaculatie’. Ook bij een meisje, bij een non en in nog andere gevallen werd therapie toegepast. Peschek spreekt ook over een ‘Manipulation’ die volgens hem niet anders dan op kosten der kuisheid kan geschieden. In medische werken werden tot in de 18de eeuw geen theorieën ten voordele van de seksuele onthouding verdedigd, integendeel.Ga naar eind42 Men spreekt er op een neutrale wijze over de masturbatie. In 1708 schrijft de Gentse arts Jan Palfijn dat het hymen soms geschonden wordt door ‘aanrakingen’ (‘les attouchements que les filles sont excitées à se faire elle-mêmes quand elles commencent à sentir les premiers aiguillons de l'amour’). Buffon spreekt in 1749 over ‘irritations forcées’. In 1748 protesteert Michel Procope-Couteau (in zijn merkwaardig boek L'art de faire des garçons) tegen het vooroordeel ‘de traiter en bagatelle les plaisirs solitaires’. Zijn reactie wordt ingegeven niet door moreel-godsdienstige maar door demografische motieven. De seksualiteit moet nuttig zijn voor de maatschappij. Om deze reden vindt hij de celibatair met onwettige kinderen nuttiger dan de gehuwde die de coitus interruptus beoefent. De demografische behoeften worden sterk beklemtoond, en dat in een tijdperk van demografische expansie. In het citaat van Procope-Couteau lezen we dat de zelfbevrediging destijds gebagatelliseerd werd. Het is niet moeilijk om vele bewijsteksten uit de 18de eeuw aan te halen die aantonen dat pedagogen, ouders, huisleraren, leerkrachten op school, kortom al wie contact | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
had met de jongeren en niet progressief gezind was, zich inschikkelijk toonde. Men beschouwde haar doorgaans ‘als een onschuldig vereischten der natuur’, een vereiste en dan nog een onschuldige. Gedurende de 18de eeuw heeft men de traditioneel-gezinde opvoeders en artsen moeten wijzen op de gevaren, en later de zondigheid, der zelfbevrediging. Nadat de campagne is begonnen, zegt Tissot rond 1760 dat sommige medici er niet in geloven. G.J. Zimmermann en J.F. Oest schrijven dat degenen die de schadelijke gevolgen aanvaarden tevens denken dat ze niet erg kunnen zijn. De opvoeders worden van lichtzinnigheid beschuldigd, de gevolgen worden door hen aan andere oorzaken toegeschreven. Salzmann verkondigt dat hij het duitse volk wakker wil schudden. Hij moet aanklagen en de jeugd redden want de opvoeders zijn niet alleen onwetend, maar op een onverantwoordelijke wijze onbezorgd en zorgeloos. Hij dreigt ermee de ‘besmette’ scholen te noemen indien er niet meer aandacht aan besteed wordt. Het gaat zelfs zo ver dat de opvoeders elke leerling verleiden. Ook de jongeren verkeren in onwetendheid: ‘ik hield masturbatie hoogstens voor iets ondeftigs, dat niet openlijk gedaan wordt’ zegt een man van 21 jaar. Een andere jongere bevredigde zich in volle onschuld en kon voordien en achteraf biechten; hij was er niet beschaamd over. Salzmann zegt dat men aan de kinderen moet meedelen dat ze hun genitalia niet mogen misbruiken. Leerlingen van 8 tot 20 jaar en ouder masturberen zich alleen of in groep, onder hun lange mantels, op school achter de kachel, onder tafel ‘en geen van deze betreurenswaardige mensen hield het voor iets schadelijks of verderfelijks ... ja hield het wellicht niet eens voor laster en strafbaar’. Salzmann vermeldt ook een brief van een handwerksman die gedurende 14 jaar reisde; hij hoorde in den vreemde dikwijls zeggen dat masturbatie gezond was omdat ze de boze vochten verdreef. Von Winterfeld citeert uit G.J. Zimmermann's Warnung an Eltern und Erzieher het geval van een ‘lerares, een oude redelijke vrouw’ wier ‘kinderen’ veel masturbeerden. ‘Uit onwetendheid had ze de in haar school zeer verspreide zelfbevlekking niet bestraft, omdat zij deze voor onschuldig hield of voor een teken van aanwezigheid van wormpjes aanzag. Ze beweerde dat de kinderen er zich altijd ten zeerste door verlicht voelden.’ Ouders en dienstpersoneel dulden of bedrijven de masturbatie omdat de kinderen daardoor beter slapen of rustig worden. Schoolhoofden denken dat men ze niet uit de school kan verbannen, dat ze zelfs nuttig is als alternatief ten overstaan van de prostituele omgang. Leerlingen bedrijven ze als ‘Modevergnügen’. Vreemden die met uitheemse dieren de kermissen bezoeken, hebben hun apen zo gedresseerd dat deze op een gegeven teken ‘de duivelse handeling der zelfschending’ bedrijven. De reactie van het publiek is tekenend: er ontstaat een algemeen gelach.Ga naar eind43
Verklaring van deze houding - De westerse cultuur wordt doorgaans anti- | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
seksueel genoemd. Voor deze uitspraak denkt men dan aan de negatieve houding tegenover de seksualiteit zonder voortplantingskansen, aan het afkeuren van de lust, de lichamelijkheid, enz. We hebben echter reeds gewezen op een zekere (daarom niet proseksueel te noemen) inschikkelijkheid tegenover de premaritale coitus en de extramaritale seksualiteit. Ook trachtten we aan te tonen dat moraaltheologen, artsen en pedagogen, ouders en dienstpersoneel masturbatorische handelingen duldden en soms bevorderden. Hoe moeten we deze inschikkelijke houding begrijpen? - We verwijzen vooreerst naar de theorie omtrent de lichaamssappen, volgens welke een zaadlozing vanaf een bepaalde leeftijd noodzakelijk is. In deze theorie heeft men het over volwassenen. Aan de jongeren leggen de medici speciale beperkingen op: het is schadelijk vanaf te vroege leeftijd ejaculaties te kennen. Bepaalde sappen, nodig voor het opbouwen van het lichaam, worden eraan onttrokken. De magische krachten vervat in het semen worden verspild. Het belang van dit argument wordt echter verzwakt doordat men tot in de 18de eeuw bleef aanvaarden dat jongeren een grotere potentie dan volwassenen hebben en dat zij soms meer semen hebben dan datgene wat voor de groei in aanmerking komt. Door de meerderheid der bevolking werd ook aangenomen dat het lichaam van de mens moet functioneren zoals het gemaakt is, dat een behoefte aan seksuele uiting een van de bewijzen is van groei die men niet te zeer mocht tegenwerken, dat de masturbatorische uiting zowat te vergelijken is met darmstoornis, nl. een ongeordende, ongewenste, niet-voorziene en tijdelijke uitingswijze, die later door wat beters moet worden vervangen.Ga naar eind44 De theorie der lichaamsvochten kan ook niet gebruikt worden om de zelfbevrediging te veroordelen vóór de puberteit, omdat er dan nog geen ejaculatie is. De masturbatie bij het meisje en de vrouw wordt er slechts door getroffen indien men aanvaardt dat zij een soort van ejaculatie kennen. Hierover waren medici en hygiënisten het niet eens. Er bestaat geen andere theorie om de zelfbevrediging bij prepubers, meisjes en vrouwen te verbieden. Het duurt tot in 1760 alvorens men medische theorieën construeert om de zelfbevrediging vóór de puberteit nog schadelijker te vinden dan erna. - Bij de bespreking van de houding der kerken werd aangetoond dat tot op het einde der 18de eeuw slechts enkele acties ondernomen werden om de jeugdmasturbatie zondig te verklaren. Een duidelijke veroordeling vindt men eerst op het einde van de 18de eeuw in de protestantse en in de 19de eeuw in de katholieke landen. Vooraleer men de jeugdmasturbatie tot zonde kon verklaren, moesten twee voorwaarden vervuld worden. Eerst moest het inzicht gewekt worden dat de jongere in staat was tot zonde en verder moest een duidelijker begrip gevormd worden omtrent mogelijke seksuele zonden die door de jongeren konden worden bedreven. Het seksueel aspect van een zonde hield in een agrarische maatschappij verband met de biologische rijpheid, d.i. met het vermogen tot voortplanting. We zullen nog aantonen dat | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
men in de 18de eeuw aan de masturbatie een naam moest geven, alsof men nooit een benaming gekend had. De term ‘onanie’ werd zelden gebruikt, en hij diende om de coitus interruptus aan te duiden. In het begin van de 18de eeuw beginnen enkele medici deze term te gebruiken én voor de coitus interruptus én voor de masturbatie. Ook moest men bewijsteksten zoeken om dit gedrag moraaltheologisch te veroordelen.Ga naar eind45 De assimilatie met Onan, door God met de dood gestraft, was één mogelijkheid. Maar het was moeilijk een uitspraak van een godsdienstige autoriteit te vinden. Salzmann wil in 1785 de masturbatie tot zonde verklaren, maar hij maakt geen gebruik van de Onan-passage omdat deze in de streek waar hij woont nog te duidelijk doelt op coitus interruptus. Hij vindt zelfs in het nieuwe testament of in de decaloog geen passende passage. ‘Het zesde gebod, dat verder niets dan echtbreuk verbiedt, wordt door deze zonden helemaal niet overtreden. Wel echter de goddelijke leer van Jezus die zozeer bij de menselijke natuur aansluit.’ Hij moet erkennen dat grote seksuele zondaars op het einde van hun leven terecht kunnen beweren de tien geboden onderhouden te hebben. - Men kan de geschiedenis van de houding tegenover de zelfbevrediging niet los zien van die der houding tegenover andere uitingen en van de voorwetenschappelijke opvattingen over de natuur, het leven, het lichaam en zijn werking. Er bestaat waarschijnlijk een parallellisme tussen de bestrijding van de masturbatie en de toenemende beperkingen op het spuwen, het zich ontlasten,Ga naar eind46 het boeren laten, het winden laten,Ga naar eind47 het geeuwen, het neussnuiten,Ga naar eind48 het nagelbijten, het transpireren. In de ‘civilités’ worden deze uitingen in één adem genoemd met de seksuele gedragingen, en men gebruikt voor allen dezelfde terminologie (‘vilain’, ‘mal séant’, ‘indécent’). De conclusie is dat de zelfbevrediging door de een mild veroordeeld, door de ander geduld en soms aanbevolen wordt. De masturbatie bij de jongeren is niet belangrijk genoeg om ertegen te reageren. Zij schijnen redelijk schuldvrij te zijn. Niemand zegt hun dat de masturbatie zondig, slecht of ongezond is. In de theorieën van moraaltheologen, artsen, hygiënisten en opvoeders vindt men geen elementen die kunnen dienen om dit gedrag speciaal te bestrijden. | |||||||||||
(3) De bestrijding in de 18de eeuwGeschiedenis - (a) Inleiding - Nadat men gedurende eeuwen dezelfde houding had aangenomen, verandert deze attitude vanaf het begin der 18de eeuw essentieel. Men ontdekt een overal verspreide masturbatie alsof die er vroeger niet geweest was. Ook bemerkt men dat zij enorme schade aanricht. De nieuwe attitude is zo onvoorzien dat men een benaming moet maken en dat men in talrijke geschriften het beeld van wat men onanie, masturbatie, e.d.m. zal noemen, moet beschrijven en ingang doen vinden. Dit beeld is ten dele nieuw. Uit de reeks der seksueel-libidineuse handelingen en genietingen worden enkele gedragingen gegroepeerd. Aanvankelijk | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
zijn er onzekerheden omtrent de inhoud, de leeftijd (kunnen kinderen ook masturberen?), de sekse (kennen meisjes en vrouwen iets van die aard?), de gebruikte technieken (manueel of ook andere middelen?). Een ander belangrijk feit is dat vooral artsen, en na hen, opvoeders, de strijd voeren. Er heeft zich reeds een antimasturbatiehygiëne en -pedagogiek gevormd vóór de geestelijken zich engageren.
(b) Vóór Tissot - De campagne begint in Engeland en heeft zich van daar maar het continent verplaatst. De eerste publikatie dateert uit 1710. Ze werd anoniem uitgegeven maar is zonder twijfel geschreven door de arts Bekker. De titel van het boek is een programmaverklaring: Onania, or the heinous sin of selfpollution and all its frightful consequences in both sexes, considered with spiritual and physical advice. Bekker associeert de masturbatie met Onan (Genesis 38, 9-10), maar hij bewaart de soms gelegde relatie tussen deze term en de coitus interruptustechniek, want in de verdere titel van zijn boek is er sprake van ‘een brief van een dame aan de auteur betreffende het gebruik en misbruik van het huwelijksbed’. Hoewel hedendaagse moraaltheologen het hoogst onwaarschijnlijk vinden dat bij de bijbelverklaring een verband moet gelegd worden tussen de dood van Onan en de coitus interruptus als zodanig, hoewel (behalve Augustinus) de kerkvaders in hun uitvoerige commentaar over het verhaal van Onan met geen woord over het gebruik van contraceptiva reppen en hoewel in de biechtboeken van de 6de tot de 12de eeuw de naam Onan slechts één keer vermeld wordt, legt men in de 17de eeuw een relatie tussen zijn dood en sommige technieken waarbij het semen verloren gaat. Men kan vermoeden dat de heilige François de Sales in 1608 met ‘le geste d'Onan’ de contraceptie in het algemeen en de coitus interruptus in het bijzonder bedoeld heeft. Maar dit is niet zeker, want men leest in 1686 een passage van een rechtsstudie uit Friesland: ‘Stomme ontucht bij zich selve gedaan, die men doorgaens de sonde van Onan noemt, wort ook niet gestraft; buiten twijfel om de meenichte der misdaders hoewel het anders geen minder zonde is als slechte hoererije’. In 1724 verschijnt te Londen Erononia, or the misusing of the marriage-bed by Er and Onan. Voor Voltaire was de zonde van Onan de coitus interruptus. Er werd reeds op gewezen dat Salzmann in 1785 geen gebruik maakt van de Onan-passage om de masturbatie te veroordelen; Oest doet dat in 1787 evenmin. In hetzelfde jaar maakt M.A. von Winterfeld nog een onderscheid tussen onanie en zelfbevlekking. ‘Dagegen ist das mit der Selbstbefleckung nahe verwandte Laster der Onanie auf dem Lande so wenig unbekannt als in Städten’. Onanie is de coitus interruptus, beoefend tegen ‘allzustarken Ehesegen’.Ga naar eind49 P. Villaume noemt onanie en masturbatie in 1787 vreemde en mysterieuze namen die niet anders dan nieuwsgierigheid opwekken en die daarom niet gebruikt mogen worden.Ga naar eind50 Een eerste constatering is dat de campagne leidt tot het invoeren van | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
termen waarin de afkeuring duidelijk uitgedrukt wordt. De oudere benamingen waren bv. ‘plaisirs solitaires’, ‘attouchements’ (Palfin, 1708), ‘irritations forcées’ (Buffon, 1749), ‘le desordre du premier âge’ (Rousseau, 1762), ‘feu naturel physique’ (Venel, 1766), ‘cri de la nature’ (Venel, 1766).Ga naar eind51 De nieuwe zijn meer medisch- of moreel-veroordelend zoals ‘luxure artificielle’, ‘la crapule de la jeunesse’ (Rousseau, 1762), ‘Affengräuel’ (Hermes, 1789), ‘Laster der Unreinigkeit’ (Basedow, 1770), ‘Selbstschwachung’, ‘Selbstschändung’, zelfbesmetting (1790), ‘zelfbevlekking’, ‘moralische Uebel’, ‘insanity’, ‘self-pollution’, ‘self-abuse’, ‘heimliche Sünde’, ‘geheime Sünde’, ‘Unkeuschheit’ (1781), ‘onanistische Thorheiten’ (Peschek, 1790), ‘mauvaises habitudes’ (Daignan, 1786), ‘pratiques sourdes’ (Daignan, 1786) ‘beschadiging van de geslachtsorganen’ (Salzmann, 1785), ‘unnatürliche Ausschweifungen der Jugend’ (Jais, 1784), enz. De term masturbatie, overgenomen uit de klassieke oudheid, wordt zelden gebruiktGa naar eind52 Ook de snelle verspreiding van het boek van Bekker is treffend. In 1737 kent het zijn 17de uitgave sinds 1710. Hav. Ellis heeft meer dan 80 edities geteld. Het werd vertaald en bewerkt in verschillende talen. Ook andere werken over de masturbatie zijn bestsellers. Maken handige charlatans gebruik van bestaande schuldgevoelens om bekendheid en fortuin te verwerven? In Frankrijk werden bv. de dokters Pomme en Tronchin schatrijk door de ‘vapeurs’ van de rijke dames. Waarom zeggen sommige schrijvers zo expliciet dat het hun niet te doen is om geldgewin?Ga naar eind53 Waarom legt de groep filantropijnen rond J.H. Campe er sterk de nadruk op? Waarom moet S.A. Tissot zich afduwen tegen het volgens hem onbetrouwbaar boek van Bekker en dit werk verdacht maken, terwijl men hem van hetzelfde beschuldigt?Ga naar eind54 Hav. Ellis noemt het werk van Bekker geen ernstig geschrift maar een middel tot sensatie en reclame voor een ‘teinture fortifiante’.Ga naar eind55 Chr. Fr. Börner die in 1769 ook sterk de indruk wekt een cliëntele te werven voor zijn vriend apotheker, maakt eveneens Bekker verdacht. Sommige andere werken zijn op een doorzichtige wijze vervalst; er bestaat geen twijfel over dat een deel van de brieven die zgn. ‘spontaan’ werden geschreven, door de auteur zelf werden opgesteld. Bij de huidige stand van het onderzoek is het niet mogelijk een uitspraak te doen omtrent deze vragen. Men kan alleen dit opmerken: de drie beschuldigingen die in het eerste deel van de 18de eeuw tegen werken zoals die van Bekker en Tissot geuit worden, nl. dat ze te pornografisch zijn, niet ernstig en ingegeven door geldgewin, worden niet meer uitgesproken rond het einde van de 18de eeuw en evenmin in de loop van de 19de eeuw, al is er geen reden om te denken dat deze verwijten voor die perioden minder gerechtvaardigd zijn. Verder moet nog deze evidentie naar voren gebracht worden: het gaat niet op, heel de campagne te herleiden tot één oorzaak zoals bv. geldgewin. In plaats van een monistische etiologie moet men zoeken naar een pluralistische verklaring. In een milieu met reeds bestaande schuldgevoelens wordt een actie | |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
gevoerd door personen die - soms ook geldelijk - succes oogsten met hun inspanningen. Vanwaar komen de schuldgevoelens? Op deze vraag zullen we verderop uitvoeriger antwoorden. Het is voldoende hier te zeggen dat men, zoekend in de periode van en vóór Bekker, terechtkomt in het engels puritanisme. Rud. Stamm wees erop dat ten tijde van Daniel Defoe de seksualiteit door velen of door de moreel-leidinggevenden als zondig werd aangezien. In de tweede helft van de 17de eeuw leest men in werken over opvoeding die een nieuw en strenger patroon verdedigen, passages die interpretatie-moeilijkheden oproepen, en waarbij men zich de vraag stelt of soms niet datgene bedoeld wordt wat een eeuw later masturbatie zal genoemd worden. In de jansenistisch-geïnspireerde Education des filles van Fénelon, gepubliceerd te Parijs in 1687, leest men over ‘hevige aandoeningen’, ‘woeste genietingen’, ‘hartstochtelijke spelen of zulke die een meisje aan onbehoorlijke lichaamsbewegingen gewennen’ en die alle gevaarlijk zijn voor de ‘onschuld’. Het ‘najagen van prikkelend genot dat de zielerust schaadt’ geeft ‘noodlottige gevolgen’ en dat juist op een leeftijd ‘waarop de hartstochten beginnen te spreken’. Een gedeelte van deze uitspraken moet gezien worden in het licht van het ideaal door Fénelon aangeprezen, nl. ernstig, degelijk werk, aangename en leerzame gesprekken, nuttige spelen, muziek, huisvlijt, huiselijkheid, beheersing, ingetogenheid. Daartegenover staan: de balspelen, het veelvuldig op bezoek gaan, lopen en hollen, ijdelheid, romans lezen, te nieuwsgierig zijn, opschik, nietsdoen, verveling. De jansenistische achtergrond van Fénelon is hier duidelijk. Maar ook bij de arts J. Locke vindt men soortgelijke passages. ‘Op die wijze zoudt gij den vrijen teugel vieren aan allerlei onbetamelijkheden’ (§ 78), of ‘Hoe zal het mogelijk zijn, hem [de jongeling] altijd te bewaren voor de besmetting van ruwheid en ondeugd?’ (§ 70). Men vindt ook uitspraken betreffende het verstrekken van seksuele voorlichting, de voorhuwelijkse geslachtelijke omgang en verder nog andere elementen uit de antimasturbatiepedagogiek, maar niets dat er direkt op wijst. Verstaat men die teksten heden verkeerd, omdat men ze vertaalt in bewoordingen die een andere inhoud en gevoelswaarde hebben? Hoewel deze vergissing inderdaad onvermijdelijk is, leest men met verbazing dat passages die men heden niet zou durven interpreteren als doelend op de masturbatie, in 1787, dus een eeuw na de publikatie van Locke's werk, wél zo verstaan werden. M.A. von Winterfeld schrijft nl. ‘toch vermeldt Locke de zaak, maar in algemene bewoordingen, zonder de zelfbevlekking bij name te noemen.’
Bekker schrijft het eerste werk in een reeks van honderden, die met kortere tussenpozen in steeds meer landen verschijnen. Men kan spreken van een haast epidemische verspreiding. Bekker is nog gematigd. De door hem voorspelde gevolgen zijn beperkt: stilvallen van de groei, phimosis, priapisme, bezwij- | |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
mingen, epilepsie, impotentie, hysterie, ruggemergtering, enz. Hij prijst veelvuldige meditatie aan, voorzichtigheid bij de maansveranderingen en een karig diëet. Men mag de genitalia niet nodeloos aanraken en er ook niet aan denken. Het huwelijk is het beste preventief. Na hem wordt het syndroom verder uitgewerkt in de monografieën van Robinson (1727) en van Lewis (1748). Van Engeland komt de bestrijding naar het vasteland. In 1730 verschijnt te Rotterdam een vertaling van het boek van Bekker, en in 1736 wordt hij in het duits vertaald. Nog andere werken verschijnen in het duits, alle gepubliceerd in het protestantse gedeelte van het land.Ga naar eind56 In Frankrijk verschijnt er tot in het eerste derde van de 19de eeuw geen enkel boek over, al vindt men in sommige werken korte verwijzingen. Volgens R. Spitz werd de duitse vertaling van Bekker verboden. Of deze bewering juist is, kunnen we niet nagaan omdat Spitz niet naar een bron verwijst. Anderzijds vinden we bij Spitz nog andere historische onnauwkeurigheden zodat we kritisch staan tegenover deze bewering. In de loop van de 18de eeuw wordt in Duitsland enkele malen de gedachte uitgesproken dat men te beschaamd is om over zelfbevrediging te schrijven of te spreken; sommige werken verschijnen anoniem of in het latijn; maar er zijn geen aanwijzingen omtrent censuur. J.H. Zedler die in 1743 over de zelfbevrediging schrijft in het Lexikon aller Wissenschafte und Künste, kent de duitse vertaling. Volgens hem masturberen velen zich omdat zij denken dat het mag en omdat zij geen straf of schade vrezen. Veel bekendheid kreeg zijn tekst niet, want A.H. Niemeyer noemt als eerste die in het duitse taalgebied durfde te schrijven, en die anatomie, fysiologie, religie en moraal gebruikte om te waarschuwen, niet hem maar Sargenek, een theoloog die in 1746 een Warnung vor allen Sünden der Unreinigkeit und heimlicher Unzucht publiceert. Hij was helper bij de pedagoog Freyer in het Pädagogium te Halle. Het boek bestaat uit excerpten van de Onania-uitgave van 1736. Na deze werken verschijnt er in Duitsland niets meer tot ca. 1770. Dan begint de publikatie van een reeks boeken die onder de invloed van Tissot en Rousseau staan.
(c) S.A. Tissot - Een belangrijke datum in de geschiedenis van de masturbatiebestrijding is 1760. Dan verschijnt de franse vertaling van een werk dat twee jaar vroeger door dezelfde auteur in het latijn was gepubliceerd, nl. De l'onanisme van S.A. Tissot (1728-1797).Ga naar eind57 Deze medicus die als omnipracticus te Lausanne begon, wist zich door zijn boek europese faam en een goede cliëntele te verwerven. Het boek werd druk vertaald en Tissot werd geëerd als een weldoener der mensheid.Ga naar eind58 Men bood hem leerstoelen aan universiteiten aan, de Paus ontving hem tijdens een reis door Italië in privé-audiëntie, hoewel Tissot protestant was. Tissot werd aangezien als dé autoriteit op het gebied van de masturbatie, in zulke mate dat weinigen het waagden zijn beweringen in twijfel te trekken. Zijn bijdrage herleidt zich | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
hoofdzakelijk tot het handig propageren van een incoherente theorie over de schadelijke gevolgen. Aan wat reeds in 1710 door Bekker was gezegd, heeft hij geen nieuwe elementen of inzichten toegevoegd, wat niet belet dat Tissot nadrukkelijk beweert uit diens boek slechts twee en een halve bladzijde overgenomen te hebben. Tissot zegt de masturbatie te bestrijden als ziekte en niet als zedelijke misdaad. Om die reden gebruikt hij de meer neutrale term masturbatie (in de latijnse tekst manustuprazione). ‘Ik heb me voorgenomen te schrijven over de ziekten door masturbatie veroorzaakt en niet over de misdaad der masturbatie.’ Hij verwijt aan Bekker ‘theologische en moralistische platitudes’. Maar Tissot spreekt regelmatig over de ‘gruwelijke misdaad van Onan’ die ‘gestraft zal worden zelfs wanneer men denkt genezen te zijn of geen ziekte te hebben’. Soms verbetert de algemene toestand van de zieke maar niet die van de genitalia: ‘men mag op de letter voorspellen dat het lichaamsdeel dat gezondigd heeft, datgene zal zijn dat zal sterven.’ We krijgen de indruk dat het wat anders is dan medische toewijding en bezorgdheid wanneer hij beweert dat voor degenen die aan de straf der venerische ziekten wilden ontkomen door de eenzame seksualiteit ‘une corruption plus ravageante peut-être que la petite vérole’ te wachten staat. Te meer daar we in sommige uitgaven lezen dat Tissot op de meest nadrukkelijke wijze beweert, niet door briefwisseling of vragen om behandeling gestoord te willen worden. Hij wil zijn tijd liever offeren aan diegenen die ‘om eerbare redenen’ ziek werden. De duitse vertaler van deze passage vermeldt in voetnoot echter dat hij wel clientèle aanvaardt. Nog andere uitspraken zijn moraliserend. Zo zegt Tissot dat een masturbant ‘dikwijls’ een zelfmoordenaar wordt, waardoor dus de zondigheid en strafbaarheid wordt bewezen. De persoon die nachtelijke polluties heeft, levert daardoor het bewijs zeer slecht en ziek te zijn. Deze weinig opwekkende gedachten verspreidden zich vlot. Twee jaar na l'Onanisme verwerkte Rousseau in Emile (1762) de opvatting dat de zelfbevrediging te allen prijze moest vermeden worden. Het geven van voorlichting was daarop gericht. ‘Men moet de wetten der natuur in al hun waarheid uiteenzetten; men moet aantonen dat de sanctie dezer wetten in de lichamelijke en zedelijke kwalen ligt die de overtreding aan de schuldigen doet toekomen.’ Rousseau ziet Emile liever overgeleverd aan een vrouw dan aan de zelfbevrediging. Ondertussen wijzen franse medici op de gevaren, o.m. Jean Astruc (1684-1766) in zijn zesdelig werk over gynaecologie (1761), M. Vénel in zijn boek over de medische opvoeding der meisjes die zich op het huwelijk voorbereiden (1766), de Bienville in een boek over nymphomanie (1771) en M.G. Daignan in een werk dat vooral over de puberteit handelt (1786). Enkele jaren na Rousseau had Voltaire in zijn Dictionnaire philosophique (1764) een artikel over Onanisme geschreven. Het is echter in het protestantse deel van Duitsland dat de bestrijding, evenals de seksuele voorlichting, de vorm van een beweging aannam. | |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
De evolutie van de bestrijding kunnen we met volgende trekken kenschetsen: - Rond 1710 begint zij in Engeland. Een kwart eeuw later vindt men enkele publikaties in Duitsland. In het franse taalgebied begint de campagne rond 1760 en van daar verspreidt zij zich naar Duitsland met de eerste belangrijke publikatie in 1769. Van uit Duitsland breidt de bestrijding zich in de 19de eeuw uit naar Frankrijk. - De bestrijding begint in het milieu der artsen; daarna komen de opvoeders en tenslotte de moraaltheologen. Van 35 schrijvers uit de 18de eeuw waarover gegevens konden gevonden worden, zijn 17 arts, 13 pedagoog, 4 geestelijke en 1 militair. Dat maakt 31 niet-moraaltheologen tegen 4. Deze 4 zijn allen duitsers, 3 protestant en 1 katholiek. Pas in 1784 verschijnt het eerste katholiek werk waarin enige aandacht aan de campagne geschonken wordt. - De eerste werken handelen niet speciaal over de jongeren. Aanvankelijk is het onderscheid tussen masturbatie en bepaalde anti-conceptieve technieken niet duidelijk gemaakt. Geleidelijk heeft men het meer speciaal over de zelfbevrediging bij de jongeren en bedoelt men duidelijk niet-coitale uitingen. - De campagne richt zich eerst tegen het gedrag bij het mannelijk en daarna pas tegen dat van het vrouwelijk geslacht. - Nadat duidelijk was gemaakt wat men onder zelfbevrediging verstond, kende de inhoud van het concept een typische uitbreiding. - Steeds frekwenter worden allerlei moraliserende oorzaken opgesomd. De houding wordt meer sadistisch. Bij Börner vindt men in 1769 nog een vrij rustig betoog ten voordele van een beter diëet, van hydrotherapie, van farmaceutische middelen. J. Stuve prijst de lichamelijke opvoeding aan. Maar gaandeweg wordt het aspect vergelding sterker beklemtoond. De veroorzaakte schade moet zo groot mogelijk zijn; ze wordt van lichamelijk ook moreel-psychisch. De genezingskansen zijn klein, en de therapie is hard. - In het begin omvat de campagne het stellen van het probleem, het waarschuwen en het aanduiden van remedies. Deze gegevens worden besproken in medisch-vulgariserende werken. Daarna leert men aan de ouders en andere opvoeders een uitgebreid gedragspatroon om de masturbatie te voorkomen, te ontdekken of te behandelen. In handboeken, encyclopedieën, tijdschriftartikels voor ouders, leraren en geestelijken, romans en dgl. wordt dat verder verspreid. Gaandeweg tracht men in internaten een masturbatievrije toestand te scheppen. De strijd wordt een belangrijk impliciet onderdeel van de pedagogie. - Van het einde der 18de tot bij het begin der 20ste eeuw is er weinig verandering tenzij een meer intensieve en vooral meer verinnerlijkte, op godsdienstige redenen en schuldgevoelens gegrondveste bestrijding. In 1908 | |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
kon men in een vrouwentijdschrift gedeelten van Seehase's boekje over voorlichting en masturbatie uit 1784 opnieuw uitgeven. Aan de probleemstelling en de behandeling was weinig of niets veranderd.
(d) Duitsland - Het eerste duitse werkje na Tissot steekt af tegen al het voorgaande. Het werd anoniem uitgegeven in 1769, waarna het in 1776 grondig herwerkt verscheen, met toevoeging van de naam van de auteur, dr. Chr. Fr. Börner, geneesheer te Leipzig. Dit boek is niet pseudo-geleerd zoals dat van Tissot, maar populariserend geschreven: het leert hoe men zelf de ziekte kan ontdekken en behandelen. Het doet te midden van de andere werken sympathiek aan door zijn niet-polemische toon. Het bevat weinig anecdoten, schrikverhalen, wellustige beschrijvingen. In ruil daarvoor wordt meer aandacht besteed aan de behandeling. Börner stelt ook meer genezingskansen dan Tissot in het vooruitzicht. De therapie is niet sadistisch. Eerst moet de zieke zich versterken door een diëet te volgen, waarvan meer hulp in de strijd te verwachten zou zijn dan van de moraal of de godsdienst. Börner geeft uitvoerig uitgewerkte diëet-schema's voor de hele dag, vanaf het 4de-5de tot het 15de levensjaar. Hij somt zoveel verboden spijzen op dat men zich de vraag stelt wat nog toegelaten blijft. Het baden is eveneens belangrijk. Hij maakt reclame voor het Lauchstädter Bad; hij prijst ook de hydrotherapie in een bidet aan, waarbij men in het water chemicaliën voegt. Aan de lichamelijke opvoeding wordt eveneens aandacht gegeven. Wanneer de mens op deze wijzen gesterkt is, kan de tweede fase, nl. de aanval op de ziekte beginnen. Dat doet men door de kleding aan te passen (hij geeft aan, welke plaatsen meer en welke minder moeten gekleed zijn, de dikte van de stof, de soort stof, het spannen of niet-spannen, enz.). De ziekte moet ook bestreden worden door farmaceutische produkten; hij somt tientallen recepten op (het boek is opgedragen aan een apotheker). Over deze recepten wordt uitvoerig gediscussiëerd. Men draagt ook best ter versterking een suspensorium scroti. Vooral moet men de warmte bestrijden. Zij maakt zelfs het ijzer slapper, dus is de mens er zeker door bedreigd. Hij beveelt koude spijzen aan, vooral na verhittende lichaamsbe-wegingen. Börner beschouwt de zelfbevrediging als een ziekte. Een andere soort publikatie is duidelijk pedagogisch. Zo richt de leraar J. Zimmermann zich rechtstreeks tot de jongens in Briefe für Knaben. Von einer kleinen Sittenakademie (Solothurn, 1772). Deze publikatie wordt voorgesteld als het resultaat van een briefwisseling over moraal en letterkunde tussen 4 jonge zwitserse en 5 beierse jongens. Zij bevat waarschuwingen in de vorm van een droom. In 1779 schrijft J. Zimmermann een nieuw werk, ditmaal voor de ouders, waarin erop gewezen wordt dat de zelfbevrediging zelfs bij jonge meisjes voorkomt. | |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
Ook de godsdienst wordt ingeschakeld. In 1784, dus 74 jaar na het eerste boek, publiceert W. Fr. Hufnagel een werk waarin aangetoond wordt dat het nodig en mogelijk is in de catechismuslessen over de zelfbevrediging te spreken. Zijn motivering is: ‘het is een van de belangrijkste punten der opvoeding’ en van groot belang voor de gezondheid. Dus tweemaal een niet-moraaltheologische fundering. In dit boek zien we dat aan de jongeren een nieuwe gedragscode betreffende ‘Unschuld und Keuschheit’ moet aangeleerd worden en hoe de leerkrachten geen aandacht aan de zelfbevrediging schenken want opvoeder en opvoedeling zijn onwetend. Deze toestand is volgens Hufnagel onvermijdelijk, want geen enkele van de tien geboden bevat een waarschuwing tegen de zelfbevrediging. Men leert aan het kind nutteloze of minstens voortijdige geboden, zoals het zesde gebod over de echtbreuk. Dit is duidelijk ‘onzin in de mond van het kind’. Het houdt geen verband met de zo noodzakelijke strijd voor de onschuld van het kind ‘omdat het alleen een burgerlijke wet tegen een van de meest beledigende uitspattingen der wellust inhoudt’. Zo is het niet gewaarschuwd tegen een vijand waaraan het zich in onwetendheid misschien helemaal onderworpen heeft. Echte zedelijke opvoeding veronderstelt een aanpassing van de inhoud en van de geleidelijke verklaring van de catechismus aan het kind. Er bestaat een behoefte aan een specifieke ‘kindermoraal’. Vooreerst stelt zich het probleem van de moraaltheologische fundering der nieuwe normen. Deze vraag werd reeds herhaaldelijk gesteld. Hufnagel ziet maar één oplossing, nl. de particuliere inhoud van het zesde gebod verruimen. Maar deze manipulatie wordt gehinderd door de nagestreefde grote schaamte van het kind. Men kan hoogstens spreken in een soort van tautologieën: ‘doe het kwade niet want het is slecht’, of men kan ook vage allusies maken, bv. dat elke ongeoorloofde blik en gedachte ‘strafbaar’ is. Maar in verband met het gebod ‘matig uwe begeerten en onderdruk uwe slechte gedachten’ mag men slechts aan rijpere knapen en meisjes een seksuele interpretatie geven, om ‘de geslachtsdrift te matigen’ in overeenstemming met ‘het werk der natuur’. ‘Hoeveel ervaring wordt niet verondersteld, hoeveel verstand, alleen reeds om het begrip neiging te vatten, en zelfs hoeveel taalkennis, daar het woorden zoals hartstocht, neiging, gevoel, begeerte nog niet kent.’ Voor Hufnagel is het kind een specifiek wezen. Daarom geeft hij een model hoe men het geleidelijk dichter bij het seksuele terrein kan brengen. Dit betekent ‘het schilderen van de moordenaar der onschuld’ zonder de onschuld te kwetsen. Deze zelfbevrediging kan men dus niet bestrijden zonder voorlichting te geven. De jongeren moeten vernemen waartoe de geslachtsdelen dienen. Hufnagel's collega Rahn gaat niet akkoord met die overgevoeligheid. ‘De masturbatie is zo bekend als maar mogelijk is’. Dus waarom er niet over spreken? Maar seksuele voorlichting geven is uiterst moeilijk. Theoretisch gezien zou men aan sommige kinderen vanaf hun achtste jaar individueel iets kunnen meedelen, maar hoe kan men dat praktisch verwezenlijken | |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
zonder dat de ‘natuurdriften’ geprikkeld worden? Niet iedereen heeft het formaat van een Campe en een Salzmann. Dus beter geen voorlichting. - Dus twee standpunten t.o.v. voorlichting; in allebei vertrekt men van de vraag of voorlichting nodig en nuttig is om de masturbatie te bestrijden. Zij werd slechts gegeven voor zover zij onmisbaar was om de zelfbevrediging te bestrijden.
In 1783 kondigt Chr. G. Salzmann aan dat hij een boek over de zelfbevrediging wil schrijven. Hij richt een oproep tot de artsen om hem te melden wat ze over de oorzaken, de gevolgen en de bestrijding denken. Een geneesheer schreef hem in 1784 een brief waarin hij aandrong op het niet publiceren van het aangekondigde boek: schrijvers over masturbatie beweren wel de deugd te dienen maar verspreiden in feite de ondeugd. Hierop antwoordt Salzmann met een brochure 1sts recht über die heimlichen Sünden der Jugend öffentlich zu schreiben? Of deze polemiek bedoeld was als reclame voor het komende boek kan men niet achterhalen. Maar men twijfelt terecht aan de echtheid van vele brieven in het boek dat in 1785 verschijnt. Deze vertonen geen verschil in stijl; hun toon is onnatuurlijk en hun inhoud illustreert stuk voor stuk de punten van Salzmann's gedachtengang. Elke brief geeft één oorzaak of één gevolg aan. Het boek doet ook pompeus en emfatisch aan. Salzmann roept pathetisch uit: ik wou dat ik overdrijf, zoals beweerd wordt. Maar voor ik op de hoogte gesteld werd van de verspreiding der zelfbevrediging wist ik niet dat ze zo verspreid was. Duitsland moet wakker geschud worden, vooral de opvoeders die hun naam niet waardig zijn. Ik ben hard zoals de arts dat moet zijn. Ik verwacht geen dankbaarheid voor mijn werk maar ik doe mijn plicht, d.i. ik moet aanklagen. De rest van het boek, over de oorzaken, de gevolgen, de bestrijding, is in dezelfde overspannen stijl geschreven. Het boek zelf verdedigt soms interessante stellingen die men zelden leest, zo bv. dat de autoërotiek ook endogeen kan zijn of dat, moest men meer kans krijgen om naaktheid te zien, men er minder door zou geroerd worden dan door naaktheid in de verbeelding. Salzmann zegt ook dat er vele soorten van zelfbevrediging bestaan. Zo zal het verlies van sappen bij de volwassene minder schade veroorzaken dan bij de jongere; de zenuwen zijn ook minder vlug beschadigd dan bv. tussen 8 en 14 jaar. Men moet ook een onderscheid maken tussen een onbezonnen uitstorting van semen, uit overvloed, en een uitstorting waarvoor men de natuur geweld moet aandoen. Er bestaat een verschil tussen masturbatie bij de zwakke en bij de sterke, masturbatie die bestendig of die af en toe bedreven wordt. Er zit dus veel goeds in zijn boek. Dat denkt Salzmann zelf ook. Door zijn correspondenties kwam hij in het bezit, zegt hij, van documenten die voor de mensheid beslist van groter belang zijn dan ergens een manuscript uit de vijfde eeuw. In de inleiding tot de derde uitgave (1799) van zijn boek zegt hij dat zijn werk ‘in heel Duitsland groot | |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
opzien en weldadige beïnvloedingen verwekt heeft’.Ga naar eind59 S.G. Vogel,Ga naar eind60 een arts, die een jaar later een boek publiceerde, verwijt aan Salzmann dat hij verschillende belangrijke oorzaken niet zag omdat hij als pedagoog daarvoor onbekwaam was. Vogel zoekt de oorzaak bv. in phimosis, wormpjes, enz. Zijn boek is, vergeleken met het werk van Tissot, rustig. Maar de uitsluitend-medische benadering van het vraagstuk wordt zeldzaam. Vogel schrijft het laatste werk van dit genre. Het volgende jaar verschijnen vijf boeken van niet-medici, waarvan die van Oest, een pedagoog, Von Winterfeld, een militair, en Villaume, een predikant, de belangrijkste zijn. Deze werken worden in het overzicht van de seksuele voorlichting besproken. Hun inhoud is niet nieuw; het is alsof de schrijvers elkaar parafraseren. Alleen bemerkt men een sterkere veroordeling. Zelfs het boek van de arts Chr. A. Peschek, uit 1790, is zeer moraliserend; men leest het in de titel ‘een bijdrage tot de zedenleer en de opvoedkunde’. In hetzelfde jaar dat het boek van K.G. Bauer, verscheen, verschijnt ook het werk waarin dr. B. Chr. Faust voorstelt tot aan de puberteit het dragen van broeken te verbieden. Op dit boek wordt gereageerd door Fr. Rehm, een geestelijke, die in de volgende tien jaar verschillende publikaties over masturbatiebestrijding zal brengen. Zijn laatste werk, uit 1802, sluit voorlopig de evolutie af die eerst in het laatste kwart van de 19de eeuw zal verder gaan.
Pathologische aspecten van de bestrijding - Na een beschrijving van het chronologisch verloop der feiten, is het van belang deze in hun ware betekenis te vertalen. Dit komt erop neer aan te tonen dat we niet te doen hebben met een gewone pedagogische of morele actie, maar met een antimasturbatiesyndroom, met een pathologie, met een psychopathia sexualis die kan vergeleken worden met andere pathologieën zoals de heksenwaan, de hysterie, de syfilofobie, de jodenhaat en de misogynie.
- We constateren dat de bestrijding vrij plotseling begint, een paar eeuwen duurt, en rond het midden van de 20ste eeuw plaats maakt voor een rustiger benadering. We worden getroffen door het feit dat velen, zonder onderzoek, onbewezen uitspraken van onbekende of weinig gekende medici en pedagogen aanvaardden. De verspreiding van deze opvattingen geschiedde opvallend vlug, en het zijn degenen die zichzelf als slachtoffer beschouwen die in de voorspelling van de catastrofale gevolgen geloven. De auteurs verdedigen onwaarschijnlijke theorieën die indruisen tegen datgene wat door de medische en pedagogische autoriteiten aanvaard werd. Geen enkele bekende arts of opvoedkundige heeft tegen de zelfbevrediging geschreven. De uitspraken schijnen niet alleen vandaag fel overdreven, maar ook aan de achttiende-eeuwse lezer, een mens met enige ontwikkeling, moeten zij minstens als betwijfelbaar zijn voorgekomen, vooral als men rekening houdt met de ernstige gevolgen die voorspeld werden op zulk een zwakke bewijsgrond. | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
De aard van de bestrijding kan alleen begrepen worden als men een speciale wisselwerking tussen de beïnvloeder en de beïnvloede veronderstelt, nl. een relatie van sado-masochistische aard. De bestrijder was bezield door de begeerte te straffen, de masturbant wilde gestraft worden. Het speciaal karakter van de masturbatiebestrijding kan men enigszins inzien, wanneer we ze vergelijken met de campagne voor het zogen door de moeder zelf; deze duurde vele eeuwen, werd onophoudelijk gesteund door de grootste autoriteiten, en mislukte.
- De auteurs voeren geen rustig betoog. Zij wensen niet op een gewone wijze voor gevaren te waarschuwen. Er bestaat verschil tussen een ‘normaal’ optreden en de driftige bestrijding. Zij werken geen echte medische theorie uit en tonen niet aan hoe zij tot nieuwe inzichten kwamen en welke argumenten hun stellingen staven. Zij discussiëren niet over onzekerheden en vergissingen. De artsen schrijven alsof zij verbeten moralisten waren en de pedagogen gebruiken twijfelachtige. medische argumenten. De gebruikte toon is dramatisch en bezwerend. Zij aanvaarden niet dat men aan de enorme schade of aan de ruime verspreiding zou twijfelen, tenzij men zelf reeds verdorven is. De juistheid van de beweringen wordt niet gecontroleerd en toch doet men alsof de uitspraken op onbetwijfelbare wetenschappelijke gegevens berusten.Ga naar eind61 Men kent slechts uitersten. Van 1710 tot in de eerste helft der 20ste eeuw blijft het ziektebeeld ongewijzigd. Men mag aan studies uit de 18de eeuw geen hedendaagse eisen stellen, maar men kan ze wel met elkaar vergelijken. In dit geval moet men erkennen dat het peil der werken over masturbatie laag is naast dat der andere medische, moraaltheologische of pedagogische werken.
- Het oordeel over de verspreiding en uitbreiding van de masturbatie vertoont niet de gewone afwijkingen die te wijten zijn aan een gebrek aan inlichtingen. Het is op een typische wijze vervormd: de boeken schilderen de toestand zo zwart mogelijk. De situatie is ‘veel erger dan men denkt’. Het aantal masturbanten is ‘fast unglaublich’ hoog bij de jongeren en de ouderen; de masturbatie is zeer verspreid. Op 100 ‘kinderen’ zijn er 2 die stelen maar 90 die zich masturberen. Soms is een hele school besmet, soms een heel dorp of een hele groep van jongens van 14-15 jaar. De meeste geleerden zouden zich tijdens hun jeugd gemasturbeerd hebben. De zelfbevrediging is zo bekend mogelijk en zelfs in de perioden van het grootste verval in het oude Griekenland en Rome was de toestand niet zo erg als nu. Rousseau gebruikte woorden zoals ‘la corruption des collèges’.Ga naar eind62 De schrijvers van de 18de eeuw tonen aan dat het niet om uitzonderingsgevallen gaat. Geen enkele openbare school is er vrij van; ‘bij de kinderen die niet op een openbare school gaan’ kent Oest meer schuldigen dan onschuldigen. Gehele scholen zijn aangetast in Nederland, Duitsland, vooral in de grote steden. | |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
Men masturbeert zich in de klas onder de ogen van de leerkracht. P. Villaume heeft het zelf gezien in zijn jeugd en horen vertellen.Ga naar eind63 Dat gebeurt dagelijks. Men verschuilt zich achter tafels en kachels. Men masturbeert zich terwijl men alleen of met twee halfnaakt in bed ligt. Soms laat men zich door honden aan de genitalia likken. Men bevredigt zich in de kerk of thuis bij het lezen van de bijbel, bij het lezen van franse prikkellectuur, bij het lezen van Tissot. Deze masturbaties geschieden alleen of wederkerig, of in groepen, met de hand of met gebruikmaking van voorwerpen,Ga naar eind64 of vanzelf tijdens het paardrijden. Tot deze activiteiten wordt men verleid door kameraden, broers of zusters, de eigen vader, een leerkracht, de godsdienstleraar op school enz. Een andere kenmerkende trek is de bewering dat de masturbatie zich snel uitbreidt. Twee eeuwen lang blijft men dat beweren. Het is niet duidelijk hoe een toename tweehonderd jaar kan voortduren, en nog minder hoe men er in gelukt die uiterst kleine verschuivingen te blijven waarnemen. Het lijkt dus aannemelijk dat er gedurende twee eeuwen een behoefte bestond aan het uitspreken van dit oordeel. Zoals men vandaag in niet-wetenschappelijke boeken over bv. de jeugddelinkwentie, de invloed van de televisie op de jeugd enz. meer verneemt over de psychologische en morele instelling van de schrijver dan over de feitelijke toestand, zo kan men ook een typologie maken van de personen die over zelfbevrediging geschreven hebben. Men kan ook een lijst opstellen van de toestanden waartegen zij zich richtten langs de (voor hen onbewuste) omweg van de strijd tegen de masturbatie. Naast individuele verschillen, bestaan er punten van overeenstemming. Zo geven haast allen toe dat de zelfbevrediging in de steden, vooral de grote, meer verspreid is dan op het platteland. Maar toch mag men niet denken dat de boeren zo zuiver zijn. De ondeugd is ook meer verspreid bij de hogere dan de lagere standen. Dit komt doordat de lagere standen vlijtiger werken, minder weelde kennen en niet zo blootgesteld zijn aan de verderfelijke invloeden van de nieuwe kunst, de letterkunde en het societyleven.Ga naar eind65 Salzmann zegt uitdrukkelijk dat men de masturbatie overal vindt ‘waar cultuur is’. Onder de kinderen van rijke ouders zijn er maar weinigen die zich tussen 6 en 12 jaar niet masturberen, d.i. juist in de jaren die men later de zgn. latentieperiode zal noemen. P. Villaume geeft getallen: de helft van de kinderen der welgestelden doen het, en één vierde van de kinderen der lagere standen.Ga naar eind66 Op 30 ‘Knaben’ van de eerste klas in een beroemde stadsschool zijn er volgens J. Stuve slechts twee die zich niet bevredigen. Wat het onderscheid jongens-meisjes betreft, wordt in de 18de en 19de eeuw doorgaans een grotere verspreiding bij de jongens verondersteld.Ga naar eind67 - Alle auteurs besteden uitvoerig aandacht aan de oorzaken van deze uitbreiding. Het zou wonder heten indien sommige van deze oorzaken niet inderdaad een gedeeltelijke toename in sommige bevolkingsgroepen tot gevolg konden hebben. Maar het treffende is dat het bespreken van de oor- | |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
zaken de gelegenheid biedt om breeduit kritiek te leveren op de eigen tijd of om er eigen projecties in te leggen. In de werken der filantropijnen wordt de schuld gegeven aan de kunstmatige voeding, kleding en huisvesting. In de werken geschreven na het experiment der filantropijnen krijgen de pedagogische vernieuwingen der 18de eeuw de schuld. Volgens protestanten heeft het celibaat der katholieke priesters veel kwaad gesticht. Vrouwenhaters geven de schuld aan de verleidelijke vrouwen. De passages waarin deze oorzaken besproken worden zijn interessante tijds-documenten. Nagenoeg alle schrijvers zeggen dat hun tijd (de 18de eeuw) te nerveus, te prikkelend, te seksueel, te onzedelijk is. Er is te veel luxe, d.i. de kamers zijn verwarmd, men drinkt warme dranken, men eet stevig, men kleedt zich warm. De jongeren rennen en lachen veel, worden gekitteld, men stuurt ze op jonge leeftijd naar school. Daardoor wordt hun bloed verhit en hun zenuwen ontredderd.Ga naar eind68 Alles wat het bloed verhit, bespoedigt de rijpheid van het kind. Ook de hersenen kunnen verhit worden door te vroeg en te lang leren en lezen. Dit veroorzaakt prikkels want men veronderstelt het bestaan van een belangrijk contact tussen de hersenen en de genitalia langs het ruggemerg. De kinderen zijn te vroeg rijp en kennen problemen op een leeftijd waarop men vroeger nog onwetend was. De opvoeding is ‘wekelijk’. Men wil alleen aangename gewaarwordingen aan de kinderen geven. De kinderen vertoeven te vroeg en te lang bij de volwassenen. Ze lezen hun romans, ruiken hun reukwaren, proeven van hun specerijen. Theaterbezoek, dans en voordrachtkunst waarbij men in zichzelf de gevoelens uit de tekst moet opwekken om ze goed te kunnen interpreteren, zijn verderfelijk. De kinderen leren niet meer werken; men ontziet de meisjes terwijl de leuze vroeger was ‘wat de hand aan fijnheid verliest, wint het lichaam aan sterkte.’ Er is het ‘hoogst schadelijk gebruik’ de kinderen in de bijbel te laten lezen. Vandaar dat ‘onze scholen en universiteiten meer een tempel van Cythera dan van Minerva zijn’. Jongeren masturberen zich ook wanneer zij fysiologische beschrijvingen lezen of afbeeldingen zien. Zelfs de beroemde kopersneden uit het Elementarwerk van J.B. Basedow zijn gevaarlijk. Ongeveer alles kan oorzaak van zelfbevrediging zijn, een bestraffing met de roede, een klopje op het achterwerk, een ‘schertsende liefkozing’, de hand in de broek houden, lang stilzitten op school of tijdens een preek, in de kamer der ouders slapen, zelfs het paardrijden. De arts Börner stelt de vraag of het paardrijden zelf geen vorm van masturbatie is, vooral wanneer vrouwen een mannenzadel gebruiken. ‘Dat het rijden de vrouwen wellustig en onvruchtbaar maakt, is reeds in de oude tijden geweten. De Scythen schreven de ondergang van hun natie aan de overdreven neiging tot rijden toe.’ De vrouwen werden onvruchtbaar doordat de clitoris te veel geprikkeld en dus ongevoelig werd. Voor andere organen beweert men echter dat een veelvuldig functioneren de kwaliteit verbetert. | |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
Enorm gevaarlijk is het koordklimmen, het rijden op een stokpaard, het springen, het schommelen en het boomklauteren. Jongens klimmen ‘onschuldig’ een boom op, en dalen ‘voor goed verloren’ neer. ‘Een knaap klom in een boom en gleed weer naar beneden. Een ongewone gewaarwording maakte zich van hem meester, en het was gebeurd.’ Salzmann zegt ‘met de grootste nadruk’ dat het toilet ‘het graf der onschuld’ is. Eén vonk van de passie, en de jongere is volgens M.G. Daignan voor goed verloren. Sommige wijzen van zitten zijn gevaarlijk. Met geopende benen voor de haard zitten zoals men veel deed, verwekt masturbatie. Op een stoelpunt of een tafelhoek zitten, is pervers. Men moet voetbankjes maken, want ‘een meisje dat de gewoonte had bij het naaien haar enkels te kruisen, ontdekte zo de masturbatie.’ Men kan niet al deze oorzaken als fictief afwijzen. Zo is het niet onwaarschijnlijk dat de gevolgen van de toenemende domesticatie van de mens die in enkele sociale groeperingen plaats vond, een verandering in de seksuele potentie of in het niveau der prikkelbaarheid verwekt kunnen hebben. Er werd ook reeds gewezen op de grotere erotisering ten gevolge van het moderniseringsproces. Andere oorzaken moeten aanvaard worden als alleen maar subjectief juist. De auteurs steunen zich ten onrechte soms op toenmalige opvattingen van de geneeskunde, zoals theorieën over vochten, warmte, soorten voedsel, afrodisiaca, en dgl. Deze dubbele beperking neemt echter niet weg dat de keuze van de oorzaken hoofdzakelijk vanuit de reeds aangeduide projecties en moralismen uitgelegd moet worden. Symptomatisch is bv. het feit dat men in de hele literatuur der 18de eeuw over de zelfbevrediging slechts enkele malen spreekt over een endogene oorsprong. Dit was nochtans de gangbare opvatting. Verder worden dikwijls oorzaak en gevolg verward en maakt men zelden onderscheid tussen tijdelijke en dwangmatige masturbatie. De huidige lezer ontkomt niet aan de indruk dat het aanduiden der oorzaken meer de gelegenheid wordt om kritiek op de beschaving te geven. Dezelfde opmerking maakten we trouwens bij de bespreking der zgn. acceleratie.
- Dezelfde betekenisvolle afwijking vindt men ook in de nosologie, de prognose en therapie van de masturbatieziekte. Het polytroop ziektebeeld is niet origineel maar gecopiëerd op dat van de Venus nimia der klassieke medici. Alles wordt echter overdreven tot in het paradoxale. ‘Bijna is er geen ziekte of zij kan uit ontuchtigheid en zelfbevlekking voortkomen’. S.G. Vogel, die deze uitspraak doet, vermeldt dan vele bladzijden lang in telegramstijl alle mogelijke ziekten, zoals ‘duizenderlei maag-ziektens; lodderige, zwakke, roode, betrokken, holle, zeer, gebrooken, druipende oogen; gezwollen oogleden; volslaagen blindheid...’. In gevallen van onzekerheid kiest men voor de ergere gevolgen. Een jongen masturbeerde zich door het knijpen van de gekruiste benen op de penis; dit was geen ‘manustupratie’ | |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
maar ‘even zoo slecht als manustupratie en waarschijnlijk nog erger en gevaarlijker’. De gevolgen omvatten ongeveer alle zware ziekten maar deze slaan vlugger en fataler toe dan anders.Ga naar eind69 Wie zich maar één keer masturbeert kan enkele dagen later dood zijn. Wie hoopt gelukkig ontsnapt te zijn, wordt na jaren van schijnbare gezondheid nog zwaarder getroffen. Het aantal van degenen die ziek blijven is volgens S.A. Tissot tienmaal groter dan dat van hen die genezen.Ga naar eind70 Vooral in de therapie ontdekt men sadistische componenten. Hoewel de medici dit terrein voor zichzelf opeisenGa naar eind71 en aan de pedagogen verwijten over hun vergissingen in de etiologie en therapie maken, schrijft iemand als Tissot openlijk dat hij zijn tijd wil vrijhouden voor het behandelen van meer eerbare ziekten. Afgezien van deze betwistingen tussen artsen en anderen omtrent ieders vermeende prerogatieven op het seksuele terrein, zijn allen het erover eens dat de vooruitzichten schrikwekkend moeten zijn.Ga naar eind72 Men kan opwerpen dat deze bestrijding, evenals later die der venerische ziekten, gebruik moest maken van de overdrijving ten einde voldoende vrees te wekken.Ga naar eind73 Hierop kan men antwoorden dat zowel de speciale masturbatiebestrijding als de syfilofobie pathologische kenmerken vertonen.
- De evolutie van de inhoud die men aan het begrip masturbatie geeft, is eveneens symptomatisch. Vooreerst constateert men een eenzijdige, maximaler toepasbaarheid van het concept. Aanvankelijk heeft men het alleen over sommige uitingen bij de man. Dan wordt het begrip ook op de vrouw toegepast. Men past het toe op de zeer jonge leeftijdsgroepen; zelfs ‘geheel jonge kinderen’, zuigelingen van minder dan één jaar, masturberen zich. Het onderscheid tussen nachtelijke pollutie, onvrijwillige ‘dagbevlekking’ (Wichmann, 1782), homoseksuele omgangsvormen en masturbatie, wordt vager.Ga naar eind74 Bepaalde prikkeltechnieken die men voordien geen masturbatie zou genoemd hebben, worden ook binnen deze sfeer betrokken: ze hoeft niet in de genitale streek te geschieden, de handen zijn er niet bij nodig zoals bij de drukken der dijen, een orgasme of ejaculatie mag ook ontbreken en ze kan zelfs louter psychisch zijn (‘datgene wat te vooren ligchaamlijke wulpschheid was, wordt nu wulpschheid der ziel’). Bepaalde coitale omgangsvormen worden masturbatie genoemd: bv. de coitus interruptus, orogenitaal contact, interfemoraal contact, petting, enz.Ga naar eind75 Vat men de opgesomde symptomen samen, dan kan men dat geheel de naam geven van een syndroom. De vervorming in de denkwijzen zijn te vergelijken met de karakteristieken die Adorno, Jahoda, Christie, Rokeach e.a. aangeven voor het autoritair, het fanatiek, het ‘closed mind’ denken. De psychologie van de personen die de masturbatie bestrijden, de actiemiddelen, de inhoud van de boeken, het proseletisme, kortom alles wijst niet op de rustige pedagogische houding die door de situatie verantwoord kan worden, maar wel op typische deformaties. | |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
Oorzaken van de bestrijding - De vaststelling dat de bestrijding pathologisch is, maakt het zoeken naar de oorzaken niet gemakkelijk. Men is aangewezen op psychologische en vooral dieptepsychologische verklaringen waarvan de historische dimensies onvoldoende gekend zijn. Toch zullen we dit thema in het kort onderzoeken omdat we menen dat sommige oversimplificaties of naïeve uitleggingen beantwoord moeten worden. Men mag bv. niet veronderstellen dat de masturbatie op deze typische wijze werd bestreden omdat de jongeren de nodige waarschuwing voor een reëel gevaar moesten krijgen, of omdat zij intenser werd afgekeurd, of omdat de artsen een gevaarlijke ziekte ontdekt hadden waartegen men dringend moest optreden. Een langdurig fenomeen van sociale pathologie kan trouwens niet ‘verklaard’ worden door het aanwijzen van een beginpunt, door een ‘einmalig’ feit. Strikt genomen kan men opwerpen dat het niet helemaal juist is de bestrijding in de 18de eeuw te laten beginnen. Wel volgde op de ene vorm van bestrijding een andere. We stellen dus beter deze vraag: ‘waarom begint in de 18de eeuw een felle bestrijding van de masturbatie?’ Zo krijgen we een vast vertrekpunt, nl. het feit dat in de 17de eeuw geen enkel en in de 18de eeuw een hele reeks werken tegen de masturbatie geschreven werden. Welke zijn de verschillende theoretische mogelijkheden van verklaring voor deze vrij plotselinge verandering? (a) De masturbatie kan zich in de loop van de 18de eeuw sterk uitgebreid hebben. (b) Personen betrokken bij de opvoeding der jongeren, kunnen beter op de hoogte gekomen zijn van de verspreiding, bv. doordat zij het gedrag der jongeren controleerden. Hierdoor kregen zij misschien de indruk dat deze gewoonte een grote uitbreiding nam. (c) Afgezien van het feit dat de frekwentie daalt, gelijk blijft of toeneemt, kan de veroordeling ervan strenger geworden zijn. (d) Afgezien van een verandering in het aantal masturbanten, kan zich een wijziging in de aard voorgedaan hebben: van noodmasturbatie, tijdelijke, functionele masturbatie, of beoefend in een toestand van onvolledig besef van wat men doet, zou men kunnen evolueren naar bv. een zelfbevrediging die men bewust als seksueel aanvoelt, waarvan men weet dat ze zondig is.
(a) Onderzoek van de onderstelling dat het aantal masturbanten toeneemt en/of beter opgemerkt wordt - Alle auteurs van de 18de en 19de eeuw beweren dat de masturbatie toeneemt. Bestaan er wetmatigheden die bepalend zijn voor een groter of kleiner aantal masturbanten? Mag men bv. aanvaarden dat het percentage masturbanten daalt wanneer er andere bevredigende uitingskansen beschikbaar worden? Men mag veronderstellen dat in de 17de-18de eeuw de niet-masturbatorische seksuele uitingskansen waarschijnlijk verminderen in die groepen waarvan men zegt dat hun masturbatiepercentage stijgt, nl. de leerlingen in de scholen en internaten. Hier ligt theoretisch een mogelijkheid van verklaring der uitbreiding van de masturbatie. Naar alle waarschijnlijkheid bestaan er ook verbanden tussen ener- | |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
zijds de voeding, de huisvesting, de levenswijze, het langdurig stilzitten op school, de kleding, en dgl., en anderzijds het aantal masturbanten en de frekwentie van hun activiteit. Het al of niet masturberen kan ook verband houden met sommige psychologische structuren. Wanneer in een bepaalde periode het ontstaan van dit type van persoonlijkheid bevorderd of verhinderd wordt, kan dat invloed hebben op het percentage. Tenslotte kan men nog denken aan factoren zoals het al of niet bestaan van een aanrakingstaboe van het lichaam, van hygiënische verzorging van het lichaam (bv. de genitalia), van een algemene aanvaarding of verwerping van het seksuele, van de lichamelijkheid, de lust. Enkele van deze hypothesen zullen we, in verband met de 18de-eeuwse toestand, onderzoeken. Welke van deze factoren kunnen een mogelijke toename verklaren? Allereerst kan men wijzen op uitbreiding van het aantal internaten en kosthuizen ten gevolge van de pedagogische inspanningen. Verschillende emotionele, affectieve toestanden in deze instellingen kunnen de oorzaak worden van een frekwentere zelfbevrediging. Een grote groep jongeren is in isolering bijeen, dag en nacht zodat de kans op ‘besmetting’ stijgt. Tezelfdertijd vallen andere uitingsvormen zoals vrijen, voorechtelijke coitus, bordeelbezoek weg. Een derde factor vindt men in de situatie der meeste internaten. De zelfbevrediging neemt er gemakkelijker dan elders een collectieve vorm aan. In de meeste scholen overnachtte men met twee in één bed, vele bedden in één slaapzaal. Zo is het mogelijk dat, met de uitbreiding der internaten waarin de jongeren uit de standen die nog niet ten volle gedisciplineerd zijn volgens de nieuwe regels, terechtkomen, er reacties loskomen bij de pedagogen. Het is van belang op te merken dat zulke reacties niet gekend zijn, behalve vanuit het progressief milieu der filantropijnen en dat van L. von Zinzendorf. De eersten voerden propaganda o.m. met het feit dat zij er niet zoals al de andere scholen onverschillig tegenover stonden maar er maatregelen tegen namen. Zekerheid omtrent de toename als gevolg van het gestegen internaatsbezoek kan men bij gebrek aan objectieve bronnen niet krijgen. Trouwens, hoe groot het aantal internaatsstudenten en het percentage masturbanten onder hen ook was, het is een feit dat de pedagogen er tot ca. 1770 weinig of geen aandacht aan schonken, ook niet wanneer daartoe gelegenheid was, zoals bij de uiteenzetting van het 6de gebod. De eerste halve eeuw bestrijding heeft weinig of geen relaties met de school en het internaatsleven. Bij de bespreking van de middelen ter bestrijding zal men zien welk belang destijds aan voeding en drank gehecht werd. Nu is het mogelijk dat in de 18de eeuw de kwaliteit en kwantiteit der voeding in de standen waarover sprake is in verband met masturbatie verbetert, al wordt door specialisten het tegendeel aangetoond bv. voor wat de vleescomsumptie betreft. Daardoor zou de gezondheidstoestand, mede onder invloed van een verbeterende hygiëne vooruitgegaan zijn. De mensen leven inderdaad langer. Een persoon | |||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||
die gezonder is, kent een grotere vitaliteit, ook seksueel Men mag dus theoretisch besluiten tot een mogelijke vergroting der behoeften en misschien tot een zekere vervroeging. Toch moet men voorzichtig zijn. Zonder de invloed van de voeding te willen loochenen (een van de liefdesintrigues uit Tom Jones van Henry Fielding is op de afrodisische uitwerking van grote hoeveelheden voedsel gebaseerd) is er geen reden waarom men aan deze factor een belangrijke betekenis zou toekennen. We staan bv. sceptisch tegenover de beweerde invloed van sommige dranken (thee, koffie, chocolade) en van specerijen. Over de afrodisische effecten van deze en andere spijzen is weinig bekend, tenzij dat de vermeende stimulerende waarde ervan vooral of uitsluitend op magie en suggestie berust. Nu is het mogelijk dat de mensen uit de 18de eeuw dachten dat deze stoffen prikkelend waren, zodat onrechtstreekse beïnvloeding niet onmogelijk zou zijn. Maar ook bij deze veronderstelling kan het effect slechts klein en van korte duur zijn. Voor zover men op dit ogenblik kan zien, zijn er geen redenen om te denken dat de wijzigingen in de voeding gedurende de 18de eeuw een voldoende invloed zouden hebben uitgeoefend, zeker niet op het gedragspatroon der jongeren, en nog minder op dat der jongeren in de internaten, waar de voeding ‘eenvoudig en sober’ was, naar monachaal model. Niet de invoering van de aardappel, de tomaat, van nieuwe dranken en meer specerijen kan de veronderstelde masturbatie-epidemie verklaren. Enig belang mag men hechten aan het sedentair schoolleven (congestie in de abdominale streek) en aan de toenemende domesticatie van de mens, nl. de geleidelijke veranderingen in de wijze van wonen, de kleding, een andere indeling van de dag, groter comfort, meer rust, kortom, meer ‘Daseinsentlastung’. Gedomesticeerde dieren kennen dikwijls een grotere seksuele activiteit. Men mag niet a priori de mogelijkheid uitsluiten dat ook bij de mens iets dergelijks geschiedde. Nog andere factoren zouden een vaker voorkomende masturbatie kunnen verklaren. De toenemende individualisering van de mens en de desociabilisatie van de maatschappij maken het leggen van sociale contacten moeilijker. In sommige gewesten constateerde men de desintegratie van de al of niet geïnstitutionaliseerde voorechtelijke contacten zoals de kiltgang. Voor de bevrediging van zijn seksuele behoeften was de mens dus meer aangewezen op de ‘outlet’ van de eenzame. Ook maakte de toenemende afkeuring van het seksuele het uitspreken van een verlangen ten overstaan van een mogelijke partner moeilijker. Omtrent een stijging van de leeftijd waarop men huwt, of een daling van de kansen om te kunnen huwen, of een tijdelijk verbreken van de sex ratio zijn geen gegevens voorhanden. Deze factoren die een invloed op het masturbatiecijfer zouden kunnen hebben, worden door de schrijvers weinig ter sprake gebracht. Wel wordt veel aandacht besteed aan het vervroegd optreden van de puberteit en aan de later komende sociale rijpheid. Na de | |||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||
bespreking die reeds aan deze factoren werd besteed, is het voldoende hier te herhalen dat de beweerde zgn. vervroeging vermoedelijk voortkomt uit een verlangen naar retardatie. In de voorgaande bladzijden vonden we weinig steekhoudende argumenten voor de thesis dat de bestrijding voldoende te verklaren is door het stijgen van het aantal masturbanten. Enige invloed ging waarschijnlijk uit van de voortschrijdende domesticatie. Misschien mag men ook een zekere invloed van het desociabilisatieproces aannemen. De veronderstelling dat men de zelfbevrediging intenser ging bestrijden omdat zij beter werd opgemerkt, bv. dank zij het internaatsleven, gaat niet op. De bestrijding is ontstaan en werd lange tijd gevoerd buiten het milieu van de internaten.
(b) Men kan de bestrijding ook trachten te verklaren doordat de aard van de zelfbevreding verandert - Bij de bespreking van de inschikkelijke houding tot aan de 18de eeuw, hebben we gezegd dat we vroeger een meer holistische, cosmische visie op de natuur, het leven en de mens veronderstelden. Er werd ook gewezen op de latere splitsing van dat geheel. Een van de gevolgen was dat sommige activiteiten meer geseksualiseerd en het seksuele meer gegenitaliseerd werden. Herhaaldelijk hebben we ervoor gewaarschuwd vroegere toestanden niet in hedendaagse terminologieën te beschrijven. Na twee eeuwen beïnvloeding weet vandaag ongeveer iedereen wat zelfbevrediging is, hoewel deze bewering niet helemaal juist is: zelfbevrediging bij heel jonge kinderen en sommige technieken worden vandaag slechts door specialisten herkend. In de 18de eeuw heeft men aan velen moeten leren wat masturbatie is. Men moest de mensen van het bestaan van deze activiteit bewust maken en deze leren herkennen. We mogen de toestand vóór de expliciete bestrijding waarschijnlijk vergelijken met diegene die we vinden in sommige niet-westerse gebieden. In het hoofdstuk over masturbatie in The cradle of erotica door Allen Edwardes en R.E.L. Masters (New York, 1962) vinden we een beschrijving van gedragingen die we voor het oude westerse patroon typisch hebben genoemd. Een langdurige actie zou nodig zijn om aan deze volkeren de nieuwe westerse zedelijkheidsnormen bij te brengen. Zelfs vandaag is het in het westen zo dat sommige masturbatie onbewust geschiedt: de betrokkenen ontdekken eerst later door het lezen van boeken wat ze gedaan hebben. Een gedeelte van wat men zelfbevrediging noemt, is een niet duidelijk afgebakende activiteit, vóór de puberteit door het ontbreken van ejaculatie niet duidelijk te onderscheiden van andere lustgewaarwordingen, na de puberteit niet altijd te onderscheiden van de polluties, en bij het meisjes nog diffuser dan bij de jongen. Door de verpreutsing zou men als meer seksueel ervaren wat er voordien slechts een vage relatie mee had. Deze associatie maakte de zelfbevrediging vermoedelijk zondiger, dus slechter en tevens aantrekkelijker. Deze indruk wordt bij de betrokkenen versterkt doordat men sinds de 16de eeuw sterker | |||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||
de nadruk legde op het aanrakingstaboe. Hieruit ontwikkelde zich de ‘hands-off-pedagogie’. Dit taboe wordt vooral effectief wanneer het in de eerste jaren voorbereid wordt. Dit gebeurt stilaan sinds de 17de-18de eeuw. Hierdoor wordt de zelfbevrediging minder een ‘release of tension’ of een genot en meer de overschrijding van een taboe. De status van de masturbatie werd gewijzigd. In dit verband kunnen we nog wijzen op de toenemende verinnerlijking. Het genot wordt groter naarmate de fantasie er meer bij betrokken wordt. Maar tezelfdertijd worden de bezwaren weer groter, omdat men van schaamtenaar schuldmoraal overgaat. Hiervan gaat dan invloed uit op de aard der zelfbevrediging. Het is treffend hoe dikwijls in de 18de eeuw wordt beweerd dat men zich schuldvrij bevredigt, maar het niet durft te bekennen aan de anderen; men is dus niet schaamtevrij. Schaamte moet schuld geworden zijn, wil men de eenzame seksualiteit effectief kunnen bestrijden. Het is echter moeilijk uit te maken of de mogelijke verandering van de aard der zelfbevrediging oorzaak dan wel gevolg is van de typische bestrijding. Eén aspect van de correlatie is vrij zeker: men heeft de volwassenen en de jongeren bewust gemaakt van de zelfbevrediging en hen leren beseffen welke activiteiten men hierdoor bedoelde. Door deze handelingen als gevaarlijk te brandmerken is de aard ervan gewijzigd. Door deze wijziging kan men niet het ontstaan maar wel de toenemende masochistischgetinte bereidheid verklaren, dat zo velen zo gemakkelijk zo erge gevolgen van de zelfbevrediging wilden aanvaarden.
(c) Werd de zelfbevrediging sterker afgekeurd? - We mogen vooreerst niet de denkfout begaan, te beweren dat de zelfbevrediging feller werd bestreden omdat zij meer dan voordien werd afgekeurd, terwijl we de oorzaak van die intensere afkeuring in de sterkere bestrijding zoeken. Wanneer we de oude en de nieuwe houding tegenover elkaar stellen, kan men niet twijfelen aan een grotere negatieve sanctionering. We moeten dus naar pere reacties veroorzaakt tegen gedesociabiliseerde uitingen. De ‘social control’ van een groep verzet zich tegen desintegrerende stromingen die de samenhang bedreigen. De veroordeling van de zelfbevrediging zou zich in dit geval niet tegen de seksuele component richten, maar tegen het gebrek aan sociabiliteit. Men kan deze hypothese verder uitbouwen en stellen dat de actie sterker moest zijn omdat deze uiting niet controleerbaar was. Het optreden van de groep tegen de gemakkelijker te ontdekken prostituele omgang moet verschillen van dat tegen bv. de zelfbevrediging. Deze laatste moet met uitgebreide, diepgaande, zelfstandig werkende en dus innerlijke sancties omgeven worden. Zo ontstaat gemakkelijk een over-taboeëring, te vergelijken met de taboes waarmee in de loop van het westers civilisatieproces het mes omgeven wordt. In de beide gevallen bestaat er geen rationele overeenstemming tussen de werkelijke gevaren en de hoeveelheid en | |||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||
aard der verboden en voorschriften. Het verbod op de zelfbevrediging kan dus voortkomen uit reacties van primair-emotionele aard (angst, schuld, enz.), verwekt en gebruikt door de zichzelf beveiligende maatschappij. De rationele rechtvaardiging is niet diegene die door de bestrijders van de zelfbevrediging wordt aangegeven (hygiëne, enz.), maar wel het reëel of vermeend welzijn van de groep. Het strenger afkeuren kan ook een ander gevolg zijn van het moderniseringsproces dat o.m. gekenmerkt wordt door het privatiseren van expressies, emoties en begeerten, en door het taboe op het lustvol genieten. De attitude tegenover het lichaam en zijn functies (het spuwen, het niezen, enz.) werd gewijzigd. De taboes op deze uitingen werden, evenmin als het taboe op de zelfbevrediging, niet dadelijk in verband met godsdienst of geïnterioriseerde zedelijkheid gebracht. Hoe zou men trouwens een minimum aan inschikkelijkheid tegenover de zelfbevrediging bewaren, wanneer andere functies nauwelijks geduld werden? De 18de eeuw was, daarover zijn de historici het eens, een van de meest onzindelijke eeuwen; men waste zich weinig, niet omdat men het lichaam aanvaardde zoals het was - een denkfout die te vergelijken is met ‘alleen vuile mensen wassen zich’ - maar omdat men van dat lichaam vies scheen te zijn. De functionele en andere betekenis van de zelfbevrediging daalde, toen ook andere lichaamsfuncties gedevalueerd werden. Naast deze gevolgen van het civilisatieproces moet men rekening houden met invloeden van kerkelijke groepen, die het ofwel rechtstreeks op het seksuele gemunt hebben, ofwel - en dit is belangrijker - vele componenten en de voedingsbodem van het seksuele aantasten. De meeste kerken verzetten zich rechtstreeks of onrechtstreeks tegen het ervaren en genieten van visuele, gestuele, tactiele, olfactorische en erotiserende lichamelijkheid. Zij richtten zich speciaal tegen het element lust dat kon worden bestreden omdat het geen noodzakelijk bestanddeel van de voortplantingsfunctie was. Indien het begrijpelijk is dat uit hoofde van de lustvijandigheid, het seksuele meer dan andere uitingen onderdrukt wordt, dan kan men ook aanvaarden dat in het geheel der seksualiteit juist de masturbatorische uitingen het felst bestreden werden. Het is een gedrag waarbij weinig beperkingen voortkomen uit de aard zelf. Men riskeert geen zwangerschap zoals bij de premaritale coitus, geen syfilis zoals bij het bordeelbezoek; men moet niet wachten tot een partner beschikbaar is. Men ontsnapt aan alle wetten en regels, aan alle sociale controle, aan alle verantwoordelijkheid. Er blijft dus een maximum aan lust over zodat de straf zwaar moet zijn. Men bestrijdt de zelfbevrediging niet zozeer om ze te doen verdwijnen, maar om ze te bestraffen. Deze sadistische vergeldingselementen staan in wisselwerking met de reeds vermelde masochistische zelfbestraffingstendens. De boeken worden gemakkelijk gekocht en graag geloofd.Ga naar eind76 Vele schrijvers zeggen het openlijk: de vreselijke gevolgen zijn een straf voor de zonde, en sommige | |||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||
masturbanten straffen zichzelf en plegen zelfmoord. A. Kardiner heeft op de gevolgen van het verbieden en toelaten der zelfbevrediging in verschillende maatschappijen gewezen. Het betreft hier beïnvloedingen die vanaf de prilste kinderjaren door het al of niet aanleren van het aanrakingstaboe aanwezig zijn en die lange tijd blijven bestaan in verschillende sectoren van de menselijke persoon. Het is niet onmogelijk dat het verbod op de masturbatie niet alleen een uiting is, maar tevens op zijn beurt een verwekker van de toenemende preutsheid. Alle schrijvers van boeken tegen de zelfbevrediging zijn personen uit de middenklasse. Sv. Ranulf toonde aan dat de morele verontwaardiging sinds de 16de en 17de eeuw speciaal aan de lagere middenklasse eigen is. Als sociaal-psychologisch fenomeen ontbreekt de ‘moral indignation’ in nietwesterse culturen en ook tijdens onze middeleeuwen. De schijnbaar gedesinteresseerde neiging tot straffen of tot helpen straffen is ten dele vermomde sociale afgunst. Men moet echter ook rekening houden met bepaalde elementen uit de puriteinse psychologie, zoals de behoefte aan reguleringen door wetten en aan automatische straffen. Een halve eeuw lang zijn het weinig bekende artsen die boeken over zelfbevrediging schrijven. Dit feit kan men als volgt trachten te verklaren. Het puritanisme van het einde 17de, begin 18de eeuw, vooral in Engeland waar de bestrijding begon, was niet meer van het oude type. Voor het oude type zou zelfbevrediging zonde geweest zijn en zonde was zonder meer zonde. De oorzaak, de bedoeling en therapie van deze zonde zou geen rol spelen. De oude puriteinen waren niet zozeer op het heil van de groep gesteld (daarom moest men als godsdienstige plicht opleggen datgene wat niet uit ‘verantwoordelijkheidsbesef’ voortkwam) maar iedereen was eerder bedacht op het bereiken van het eigen heil. De bedoeling was niet de vaste ordeningen van God en de natuur te verbeteren. Het puritanisme van de periode der Aufklärung heeft echter het vast geloof dat de rede de mens en de wereld beter kon maken. Men durft een oordeel uit te spreken over zowat alles, zelfs over God. Soms vindt men religieuze en rationele motiveringen naast elkaar als fundering van een gebod. Daniël Defoe oordeelt in zijn boekje over het gebruik en het misbruik van het huwelijk, uit 1727, over sommige wijzen waarop een huwelijk aangegaan wordt: ‘To rush into matrimony as a horse into the battle, intimates a fury, not a rational, sober, christian proceeding: in a word, it detects the person of the crime ... a raging inflamed appetite’. Deze zonde, een van de vormen van ‘matrimonial whoredom’, wordt niet veroordeeld omdat zij een zonde is, maar omdat de handelswijze irrationeel en onmatig is. Passieliefde is gekkenwerk. Trouwen omdat men brandt van begeerte is dwaas. Defoe gebruikt op een typische wijze drie woordjes na elkaar: ‘rational, sober, christian’.Ga naar eind77 De term ‘christian’ komt als laatste en is slechts de sanctionering van de vorige fundering. Datgene wat als christelijke moraal wordt voorgesteld, is burgerlijk van oorsprong en inhoud. | |||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||
Daarom was het mogelijk dat medici de bestrijding van de zelfbevrediging inzetten, dat na hen pedagogen kwamen, en pas heel laat, religieuzen.Ga naar eind78 Maakt men de verklaring echter niet onnodig ingewikkeld door de rol der artsen in een speciaal licht te plaatsen? Men kan zich immers indenken dat juist de medici met deze campagne begonnen omdat hun beroep hen met het intieme in contact bracht. In de protestantse landen, waar geen biechtpraktijk bestaat, zou de arts de vertrouwensman geweest zijn die ontdekte welke verspreiding de zelfbevrediging kende, die wist welke gevaren eraan verbonden waren en die dus waarschuwde. Hiermee zou verklaard zijn waarom de bestrijding ontstond in medische kringen van protestantse landen in een periode waarin het aanzien van de medicus steeg en zijn werkkring zich uitbreidde. Deze veronderstelling schijnt op het eerste zicht aanvaardbaar. Het is alleszins waarschijnlijk dat ten gevolge van de bestrijding door medici, sommige masturbanten zich inderdaad zorgen maakten en de artsen raadpleegden. Maar het is vooreerst opvallend dat slechts een gedeelte der artsen in het belang van de bestrijding geloven terwijl de meesten sceptisch blijven. Het onderscheid tussen de katholieke en de protestantse landen is ook onverklaarbaar groot. Indien er niet een katholieke en daarnaast een ervan verschillende protestantse geneeskunde bestaat in de 18de eeuw, met elk hun eigen nosologieën, therapieën, enz., dan is het onwaarschijnlijk dat men in de protestantse gewesten wèl ziekten constateert ten gevolge van masturbatie en in de katholieke niet, in de veronderstelling dat de zelfbevrediging in de beide gewesten verspreid was. Een tweede argument tegen de thesis dat de masturbatiebestrijding ontstond om specifiek-medische redenen, is te vinden in de aard van de medische boeken. Men kan niet zeggen dat het medische werken zijn zoals de andere. De gebruikte terminologieën houden reeds een morele veroordeling in. De toon waarop geschreven wordt is niet objectief maar aanvallend en bestraffend.
Rationalisaties - Bij de bespreking van de inschikkelijke houding der artsen tegenover de zelfbevrediging, hebben we gezegd dat er geen speciale theorie bestond om deze af te keuren. Wanneer in de 18de eeuw artsen medische argumentaties gebruiken om de zelfbevrediging af te keuren, hebben zij dan nieuwe feiten ontdekt? Tot in de 18de eeuw aanvaardde men het bestaan van wisselwerkingen, steunend op directe contacten tussen de genitalia en de hersenen. Omdat men hiervan a priori overtuigd was, controleerde men de fysiologische mogelijkheden voor deze contacten niet. De theorie liet trouwens toe een reeks verschijnselen te verklaren. Een stoornis in een van de beide polen (de hersenen, of de genitalia) beïnvloedde ook de andere pool; het ruggemerg dat de verbinding tussen de twee polen was, kon zelfs ontaarden (tabes dorsalis, ruggemergtering, Rückendarre, consomption dorsale, enz.) Zwakke hersenen (bij zwakzinnigen) verwekten een sterke seksualiteit. Wie zich uitputte in seksuele activiteiten deed aan de andere pool | |||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||
de hersenen verschrompelen en zelfs uitdrogen ‘zodat men ze hoorde rammelen in de schedel’. Het ontbreken of blokkeren van elke kans op seksuele uiting bij een normaal mens, veroorzaakte spanningen aan de andere pool, nl. de betrokkene werd misschien gek of minstens onevenwichtig. Het seksueel systeem kon dus oorzaak zijn van psychische ziekten wanneer men overdreef in de uitingen of in het blokkeren van uitingen. Anderzijds is de seksuele uiting ook therapeutisch voor psychische stoornissen. Nog in de eerste helft van de 19de eeuw gelooft men dat geesteszieken geholpen worden door gelegenheid te geven tot coitus, door ze zwanger te doen worden of door de zelfbevrediging. Ook komt men tot hogere intellectuele prestaties wanneer men weinig seksueel actief is (de latere sublimatietheorie). Deze en soortgelijke opvattingen zijn populair tot in de 20ste eeuw. Zij zijn de kern van de volksopvattingen en zelfs van die van academici. Volgens deze theorie kon zelfbevrediging niet schadelijk zijn. Alleen de overdrijving was schadelijk, even goed als alle Venus nimia. Deze bespiegelingen worden echter naar de einde van de 18de eeuw vervolledigd met de thesis dat niet alleen het geslachtsmisbruik maar ook de onnatuurlijke bevredigingswijze een oorzaak kon zijn van geestesziekten. In hoeverre we hier te doen hebben met een trend die de masturbatie deed veroordelen, of omgekeerd, met een beïnvloeding van de geneeskunde door de masturbatie-bestrijding, is niet duidelijk. De studie van A. Wettley Von der ‘Psychopathia sexualis’ zur Sexualwissenschaft spreekt zich niet uit over een mogelijk verband; de chronologie der verschillende boeken wijst volgens ons echter op een prioriteit van de masturbatiebestrijding.
- De theorie van het geslachtsmisbruik vindt men reeds bij Galenus en Hippocrates. Tissot geeft ze als volgt weer: geslachtsmisbruik is de meest frekwente oorzaak van verzwakking. Het lichaam verliest bestendig krachten; dit verlies moet door voeding goedgemaakt worden. In het lichaam ondergaat de voeding verschillende bewerkingen, nutritie genoemd. Wanneer deze nutritie bv. door een ziekte verhinderd wordt, ontstaat een voortdurende verzwakking. Van alle oorzaken die de nutritie verhinderen is het geslachtsmisbruik de frekwentste. Wil de voeding de nodige graad van bewerking bereiken, dan moet er een zekere hoeveelheid van reeds bewerkte vochten in het lichaam aanwezig zijn. Hoe intenser deze vochten bewerkt werden, hoe beter en vlugger de volgende nutritie zal gebeuren, en dus, hoe gezonder de mens zal zijn doordat hij meer bestanddelen uit zijn voeding kan halen. De melk van een min is bv. weinig bewerkt; daardoor kan de min er elke dag een belangrijke hoeveelheid van afstaan zonder ziek te worden. Het semen daarentegen is veel meer gecondenseerd, in zoverre dat verlies van één ons meer verzwakking veroorzaakt dan het verlies van 40 ons bloed.Ga naar eind79 Een bewijs van de kracht van het semen is dat het de puberteits-verschijnselen veroorzaakt en dat een castratie rampzalige gevolgen heeft.Ga naar eind80 | |||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||
Tissot verlaat echter Galenus wanneer hij beweert: ‘de ongelukken die degenen beproeven die zich door een natuurlijke geslachtelijke omgang uitputten, zijn vreselijk, maar die ten gevolge van masturbatie zijn het nog veel meer.’ De gewone coitus is volgens Democritos of volgens Haller, een vriend van Tissot ‘een soort epilepsie’, ‘een zeer heftige handeling die erg op stuiptrekking gelijkt, en die juist daardoor op verrassende wijze uitput en het hele zenuwstelsel beschadigt.’ Dus buiten de verzwakking door de zaadlozing is er nog de uitputting ten gevolge van de spasmen. Vandaar dat ‘talrijke’ personen de coitus met de dood bekopen. Na een discussie over wat meest uitput, nl. de ejaculatie of de spasmen, besluit Tissot dat de coitus een algehele ontreddering in de huishouding van het lichaam betekent, waaruit ongeveer alle ziekten voortvloeien. De gevolgen voor de vrouw zijn nog rampzaliger. Aangezien haar zenuwstelsel minder sterk is, bestaat er meer gevaar voor een totale ontreddering.Ga naar eind81 En, hoewel zwakker, bezit de vrouw ‘dikwijls’ een grotere ‘geilheid’ en vermogen tot ‘wellust’ dan de man, zodat haar toestand daardoor nog gevaarvoller wordt.
Om te bewijzen dat de zelfbevrediging nog schadelijker is dan de gewone coitus, moet men volgens Tissot geen beroep doen op een speciale tussenkomst van de goddelijke voorzienigheid, die de onveranderlijke wetten van natuur zou wijzigen. Alles kan door de natuurwetten verklaard worden. Volgens Sanctorius is een coitus die niet door de natuur maar door de verbeelding opgewekt is, schadelijk: hij verzwakt de ziel en vooral het geheugen. Er ontstaat slechts een natuurlijk seksueel verlangen wanneer er genoeg ‘liqueur’ is die daarbij nog te dik moet zijn om overgepompt te kunnen worden in het gewoon bloed; bij deze zaadlozing is geen verzwakking te vrezen. Maar wanneer de coitus en de zelfbevrediging niet uit een fysiologische behoefte ontstaan, wordt een daad gesteld die niet noodzakelijk is. De behoefte wordt onafhankelijk van de hoeveelheid af te voeren vochten. ‘Men onderwerpt zich aan behoeften zonder noodzaak’. Zo komt men op het hellend vlak. Een tweede reden waarom de masturbatie bijzonder schadelijk is, is dat zij over haar slachtoffer ‘l'empire des sens’ uitoefent. Het wordt overspoeld en verkeert in een ‘aanhoudende geestesspanning’. Verder stijgt de frekwentie omdat de kansen tot masturbatie talrijker zijn dan die om geslachtelijke omgang te hebben. Zelfs de veelvuldigheid van de erecties veroorzaakt een uitputtende spanning die verlamming, onmacht en gonorrhoe tot gevolg kan hebben. Ook wordt men vlugger uitgeput wanneer men krachten verliest aan alle kanten; bij de coitus is men althans ten dele door de partner omsloten. Ook masturbeert men dikwijls staande, wat supplementaire vermoeidheid verwekt. Sanctiorius had van de staande coitus reeds gezegd dat hij extra schade veroorzaakt. Er is ook een belangrijk verlies door het zweten vooral omdat men tijdens een coitus of masturbatie waardevoller stoffen uitzweet dan anders. In de gewone coitus wordt dat verlies goedge- | |||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||
maakt doordat men de stoffen die de partner transpireert zelf aspireert. ‘Deze uitwisseling staat dank zij betrouwbare waarnemingen boven alle twijfel’. Hoe groter de vreugde bij de coitus, hoe vlugger het herstel achteraf Daarom zegt Vénette dat de coitus met een mooie vrouw minder vermoeit dan die met een lelijke. De laatste oorzaak van schade door masturbatie is de wroeging. De overdrijving van de schade is een van de pathologische aspecten van de bestrijding. Toch moeten we toegeven dat artsen die zich op een preformatoristisch standpunt stellen (nl. dat bij de geboorte reeds alle zaadcellen aanwezig zijn, die door te grote hitte op te vroege leeftijd kunnen beschadigd worden) een groot zaadbederf dat tot in vele generaties merkbaar is, moeten vrezen. Maar van deze gedachtengang wordt nagenoeg geen gebruik gemaakt. Tenslotte kan men nog veronderstellen dat ten gevolge van de gebrekkige wijze van waarneming in de toenmalige geneeskunde het begaan van vergissingen onvermijdelijk was. Hierop antwoorden we dat het treffend is dat deze vergissingen niet gebeurden in de richting van een te grote toegeeflijkheid ten overstaan van het seksuele. Uit de voorgaande bladzijden concluderen we het volgende. Het antimasturbatiesyndroom is pathologisch. We hebben de onjuiste hypothesen om de oorsprong van de bestrijding te verklaren, een voor een verworpen. We menen daarom dat de zelfbevrediging bestreden werd, niet zozeer om ze te doen verdwijnen, maar om deze anarchische, solipsistische, onbeperkt libidineuze en sociaal-onproductieve activiteit te straffen. Een theorie werd ontworpen die de zelfbevrediging als buitengewoon schadelijk voorstelde. Deze bedoeling blijkt het duidelijkst uit de hierna te bespreken bestrijdingsmiddelen. Deze zijn soms openlijk sadistisch en ze worden opgedrongen hoewel de medische auteurs te voren gezegd hadden dat de genezingskansen miniem, soms niet aanwezig waren.
Bestrijdingsmiddelen - (a) Doen bekennen - Alvorens men de masturbatie kan bestrijden, moet men ze ontdekt hebben. Sinds de tweede helft van de 18de eeuw leert men aan de pedagogen, theologen en moralisten hoe ze de masturbanten kunnen ontdekken. Eén blik op de lichaamshouding, de huidskleur, de ogen of de gelaatsuitdrukking kan soms voldoende zijn. Men suggereerde ook speciale middelen. Volgens P. Villaume moest men o.a. de kinderen en jongeren nasluipen naar de toiletten (‘heimliche Orten’) of de kinderen vroeger dan gewoonlijk naar bed sturen en wanneer ze in hun eerste slaap zijn, het deken zacht wegnemen en de plaats der handen nazien. Men kon ook aan een kameraad van het kind de geheime opdracht geven het te bespioneren, desnoods door beiden in hetzelfde bed te laten slapen. Pedagogen werkten situaties uit om de jongeren tot zelfbekentenis te brengen. In de ‘Voorrede’ tot de hollandse vertaling van Vogel raadt de onbekende schrijver aan, een leerling die ‘aan die ondeugd verknocht’ is, in | |||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||
vertrouwen te nemen, hem seksuele voorlichting te geven en te spreken over het misbruik van het zaad. Op dit ogenblik moet men plotseling van toon veranderen en een handspiegel die men omgekeerd had klaarliggen, voor het gelaat van de knaap houden, waarbij men met een ‘doordringende en ernstige stemme’ zegt: ‘en alle die gevolgen hebt gij u zelven reeds op den hals gehaald; ziet hier uw beeld des doods - hoe lang hebt gij die ondeugd reeds bedreeven? Men mag dan een bekentenis verwachten, want het is reeds echt gebeurd’ dat daarna de knaap stottert en bekent. Men mag op dit moment ook niet vergeten te vragen naar medeplichtigen. Een ander middel bestaat erin een verschrikkelijk verhaal over de lotgevallen van een masturbant te lezen te geven; bij die lectuur houdt men de knaap in het oog. Vogel beschrijft hoe een ‘Hofmeister’ zijn leerling tot de bekentenis brengt. Hij kittelt hem tijdens een wandeling achter het oor, en begint daarop een gesprek over het kittelen in het algemeen, het kittelen van de genitalia in het bijzonder en over de gevaren daaraan verbonden. ‘Meer was er niet noodig, om den jongeling in de uiterste verleegenheid te brengen...’ waarna de totale bekentenis volgt. Het is ook noodzakelijk toezicht uit te oefenen op het bed en het ondergoed. Ontdekt men vlekken op het hemd of het bed, dan moet men dadelijk de schoolarts waarschuwen die de infibulatie moet toepassen. Wanneer deze ‘zaadvlekken’ van onvrijwillige nachtelijke polluties afkomstig zijn, vindt men hierin een bewijs dat de jongere losbandig is en dus daardoor nachtelijke pollutie heeft. Men moet in de slaapkamer en het bed ook zoeken naar verdachte werktuigen die bij de masturbatie gebruikt worden. Masturbanten verraden tenslotte zichzelf, want schermen kunnen ze niet leren, dansen en paardrijden moeilijk. Zodra men zekerheid heeft, begint men met de therapie. Deze bestaat uit: (a) Ontwenning van de gewoonte; (b) algemene versterking van het lichaam na de verzwakking; (c) bestrijding van de afzonderlijke ziektesymptomen en (d) scheppen van een situatie waarin de masturbatie-infectie voorkomen wordt. Daarnaast ontwerpen de bestrijders nog preventieve en profylactische maatregelen, zoals de seksuele voorlichting, de publikatie van angstwekkende verhalen, het creëren van een speciale kleding, chirurgische ingrepen, hydrotherapieën, enz. Vogel somt in zijn boek 21 punten op ‘ter beveiliging tegen de onkuischheid’ in het algemeen en de zelfbevlekking in het bijzonder. Het aantal te nemen maatregelen wordt echter gaandeweg zo groot dat ze niet meer te tellen zijn. Meer nog, men merkt ze niet eens meer, terwijl ze in de sub-liminale sfeer aanwezig zijn als een bestendige controle en aandacht voor een onophoudelijke dreiging. Zonder er zich bewust van te worden, voelt men de aanwezigheid van het ontbrekende. Dit geheel geven we de naam van antimasturbatiepedagogiek. (b) Godsdienst - Uitspraken zoals ‘één blik op het kruisbeeld helpt meer dan het hele boek van Tissot’ of het aanraden van een ‘hartsgrondig’ gebed of van een gesprek met een geestelijke, zijn een grote uitzondering. Zelfs | |||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||
het inroepen van de godsdienst in gevallen van nood blijft een voor de 18de eeuw ongewone raad. De meeste schrijvers beweren de hulp van de godsdienst niet nodig te hebben. Deze houding zal in de 19de eeuw omslaan naar het andere uiterste. Rond 1930 vindt een nieuwe reactie plaats: men oordeelt dat het voor de godsdienst te gevaarlijk is wanneer bij de strijd om de kuisheid religie en kuisheid aan elkaar gekoppeld worden. Want wanneer de kuisheid het niet haalt, wordt ook de godsdienst over boord geworpen.
(c) Diëet - De betekenis die men in de 18de en de vorige eeuwen aan de voeding toeschreef, is groot. Herhaaldelijk leest men dat het individu zelf niet in staat is zijn gedrag in de hand te houden omdat de voeding op haast mechanische wijze op de situatie ingrijpt. Men leest vertwijfelde uitspraken van personen die ondanks een streng diëet niet kuis konden blijven. Men verwijt minder iemands onzedelijk gedrag dan wel zijn mateloze voeding. Hier staan we waarschijnlijk voor een uiting van de reeds herhaaldelijk besproken andere visie op de mens, die op een meer fatalistische wijze deel uitmaakt van en dus ook onderworpen is aan een groter geheel. Het diëet had een dubbele functie. Personen die zich gemasturbeerd hadden, moesten vooreerst een versterkend diëet krijgen. Men gaf hen bv. koortsbast ter versterking van de verzwakte spieren of kina. De masturbant kreeg soms zelfs een min. Iemand kon ook versterkende transpiraties opnemen door bv. tussen twee gezonde minnen te slapen maar hieraan was een nadeel verbonden: zodra de zieke gezonder werd, zou de begeerte geprikkeld worden. Daarom stelt Tissot voor de seksen niet te vermengen. De voornaamste functie van het diëet was preventief. Galenus had in een werkje over het diëet de opvatting verdedigd dat het voedsel sommigen kuis en anderen losbandig maakte. In de kloostermilieus had men een ervaring van eeuwen.Ga naar eind82 Een gedeelte van deze wijsheid was gemeengoed geworden. J. Van Beverwijck zegt met nadruk dat bv. studenten zuivere spijzen moeten gebruiken waar geen vuiligheid van overblijft. Algemeen was men ervan overtuigd dat voor intellectuelen een sobere, eerder schrale kost verkieslijk was. Het voedsel bezat ook een magisch-morele waarde. De zonde begon automatisch door het nuttigen van sommige spijzen. Börner, die veel aandacht schenkt aan het diëet, somt 6 spijzen op die afrodisisch en dus gevaarlijk zijn. Zoute vis bespoedigt het verschijnen van de puberteit en is vooral in de lente gevaarlijk. Veel vlees en alcohol zijn de oorzaak van seksuele perversiteiten (zoals men heden nog denkt dat sterke afrodisiaca bepaalde soorten van seksueel gedrag kunnen verwekken). Men verzet zich tegen het gebruik van vlees, eieren, vette melk, rijst, kruiden, chocolade, punch, koffie, thee, bier,Ga naar eind83 suiker. Het voedsel moest licht verteerbaar, plantaardig, niet te vochtig, niet te warm en niet gekruid zijn. Soms werden antiafrodisiaca zoals kamfer aanbevolen. Ook moeder- en minnezog hadden de aandacht: het mocht niet te zuur zijn, anders werden de genitalia bij de ontlasting geïrri- | |||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||
teerd. Met de stoelgang moest men voorzichtig zijn: sterk laxerende middelen waren uit den boze. Het was geraden 's avonds niet te laat te eten. Uit de besprekingen van het diëet kan men afleiden voor welk publiek deze boeken geschreven werden. Het gewone volk had niet zoveel vlees te eten dat men ertegen moest waarschuwen. Zij aten zwart brood en groenten en dronken water; dus veel zetmeel, weinig proteïnen en te weinig vitaminen. Zij leefden in een bestendige toestand van ondervoeding. Toch projecteerde men op hen een grote wellust en losbandigheid.
(d) Bewoning - De natuur van de mens is goed, maar de kultuur maakt hem slecht. Door de kachel in de woonkamer voedt men jongens en meisjes op, die wellustig worden en zich vroeg masturberen. Maar ondanks deze feiten wil men de opvoedingswijze niet wijzigen. Men wil zelfs niet meer letten op de boerenkinderen ‘die in de harde winter zonder speciale kleding in de koude rondlopen, en toch in kracht en gezondheid toenemen’. Reeds J. Locke had gezegd, dat men de jongeren moest gewennen aan de kou en niet aan de warmte. Er ontstaat een soort koude-pedagogiek. Afkoeling van het lichaam is het doel. We vinden vele aanwijzigingén omtrent de temperatuur in de werken van de 18de eeuw; bij het voedsel, de bewoning, de kleding, de wijze van slapen, het baden, de beoefende activiteiten speelt de warmte of koude een bijna magische rol. De mensen (of beter: sommige mensen) schijnen het bijzonder warm te hebben. Zij reageren tegen al datgene wat ‘scherpte en hitte’ in het bloed brengt. Men waarschuwt tegen het dansen ‘hetwelk meer dan eenige andere verhitheid, voornamelijk bij de vrouwelijke Sexe op de teeldeelen werkt, en de diepten der geheimste gewaarwordingen schokt’. De zedelijkheid van de kleding hangt niet alleen af van de mate waarin zij het lichaam verhult maar ook, en bij B. Chr. Faust zelfs vooral, van de temperatuur die zij veroorzaakt. Warmte en wellust gaan samen. ‘Ik heb gezien dat zeer wellustige personen zich bijna steeds zeer warm kleden en zeer warm slapen’.
(e) Bed - Het bed, de gevarenzone bij uitstek, wordt het voorwerp van voorschriften in verband met de matras, het deksel, de duur van verblijf, de slaapkleding, de slaapgenoten. Deze verboden worden gerechvaardigd door pseudo-medische theorieën. Vanaf 4-6 jaar moet men de kinderen aan het bed ontwennen, zelfs in de winter. Ter bescherming van de onschuld laat men ze slapen op een strozak met een katoenen deken. ‘Federbetten’ zijn zo gevaarlijk als sofa's met stalen veren over welker ‘wellustmakende en verhittende eigenschappen’ de artsen al lang akkoord gaan. De kuisheid is beter gediend met harde matrassen, gevuld met paardshaar of stro, en overtrokken met leder. In de progressieve pedagogiek der filantropijnen in Duitsland is het invoeren van kuisheidsmatrassen met paardehaar een element dat speciaal vermeld wordt. Sommigen spotten er mee als zou- | |||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||
den de nieuwe opvoeders uit zuinigheidsoverwegingen paardeharen matras en katoenen dekens verkozen hebben, waarop Salzmann antwoordt dat de nieuwe matrassen duurder zijn. Er kan niet aan getwijfeld worden, zegt Peschek, het malse, warme bed is het graf der onschuld; ook voor de prikkelbare meisjes. ‘Door de gewoonte op vedermatrassen te slapen, heeft zich een grenzeloze wellust over onze staten verspreid.’ De temperatuur in bed wordt ook bepaald door het deksel. Dit moet licht zijn. Men moet zich harden, en desnoods ongedekt leren slapen. Op de rug slapen moet eveneens verboden worden. Men kan, om het kind te helpen, een grote sleutel op de rug binden. Dat men de kinderen verplicht de handen onder de dekens weg te houden, staat rechtstreeks in verband met het verhinderen van aanrakingen.Ga naar eind84 De handen werden soms aan de bedsponde vastgebonden of in gordels vastgemaakt. Men ontwierp een speciale kleding waardoor de handen uit het bed gehouden werden. Tegen de koude werden handschoenen gebruikt. De eigenlijke slaapkleding moest licht en fris zijn, lang en liefst onderaan dicht. Het ideaal omtrent de duur van het verblijf in bed was: doodmoe erin, en eruit vooraleer men volledig uitgerust was. Wanneer men zich, na zich vlug en dievelings te hebben ontkleed, te bed legde moest men dadelijk inslapen, niet meer praten met bed- of kamergenoten, want slapen is een ernstig werk. 's Morgens moet men fluks uit het bed springen en ervoor zorgen dat men snel veilig onder de mensen was. Een langdurige slaap veroorzaakt ziekten en doet het bloed in slijm veranderen; hij maakt het lichaam slap en ‘de zielskracht stomp’.Ga naar eind85 Het was overbodig in de progressieve pedagogische milieus veel aandacht te besteden aan het alleen slapen in één bed of in één kamer. Deze vernieuwing was reeds aanvaard. In de internaten brandde de hele nacht licht. Tegenover de leerlingen werd dit uitgelegd als voorzorgsmaatregel wanneer zij voor de ontlasting uit het bed zouden moeten. De persoon belast met toezicht moest vilten pantoffelzolen dragen. Het kon aangewezen zijn een tweede persoon in de kamer of in het bed te laten slapen ten einde te ontdekken of een jongere masturbeerde. Deze aanwezigheid kon ook nodig zijn om iemand van deze gewoonte te verlossen of om te verhinderen dat een jongere ermee zou beginnen. Een vader slaapt soms in dezelfde kamer als zijn zoon. Een moeder bewaakte twee jaar lang haar dochter. Een jonge prins werd, volgens Tissot, acht maanden lang dag en nacht bewaakt. Een ‘doortrapt kind’ moet men laten slapen bij zijn oppasser; het moet ‘vervolgd en bespied worden’. Villaume maakte hiertegen bezwaar: ‘de volwassene die bij het kind slaapt, put het uit’, en hij geeft de raad in een bed vlakbij te slapen. Vogel vindt die vrees een ‘hersenschim’. (f) Kleding - De kleding der jongeren onderging in de loop van de 18de eeuw veranderingen. Zij werd aangepast aan het nieuwe begrip ‘kind’ en tevens meer gerationaliseerd, d.i. eenvoudiger en functioneler gemaakt. | |||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||
Camper schreef over een beter model schoenen; Sömmerling voerde een campagne tegen het keurslijf. Verschillende vernieuwingen kunnen we echter niet op rekening van de rationaliseringstendens schrijven. We moeten ook invloeden van de masturbatiebestrijding veronderstellen. De opvattingen omtrent de te hoge lichaamstemperatuur vinden we ook hier terug. Daarom verzet reeds J. Locke zich tegen het dragen van een hoofddeksel, van schoenen, van speciale winterkleding. Men moet ophouden met de kinderen in de winter pels te doen dragen, oordeelt Peschek. Vervang wol door katoen, maak de halsuitsnijding ruim en open; das, halsdoek, kraag moeten afgeschaft worden. Het hemd moet een slappe en wijde open kraag hebben; de borst blijft daardoor ten dele naakt, maar dat is de bedoeling. Het hemd mag niet te lang zijn, even onder en liever nog boven de knie, omwille van de goede ventilatie; het moet los rond het lichaam hangen, om dezelfde reden. Al wat klemt, spant en dus de ventilatie belemmert en de bloedsomloop stremt, moet vermeden worden. Zakken in de broek moeten afgeschaft worden: zij maken volgens Dr. B. Chr. Faust ‘de kinderen hebzuchtig, twistgierig, valsch en menigmaal diefachtig’; indien ze niet kunnen gemist worden dan moet men nauwkeurig letten op de plaats en de diepte: zakken maken de zelfbevrediging gemakkelijker. Tientallen jaren wordt door de progressieve pedagogen fel gestreden tegen de lange mantels. Zij zijn een ‘dekmantel der ontucht’. Ook de zijopening in de kiel van jongens en meisjes moet dichtgemaakt worden. Kousen en schoenen kunnen gemist worden of moeten tot het hoogst nodige beperkt worden. Het belangrijkste discussiepunt van de kleding is de broek. Sommigen willen ook de meisjes een broek laten dragen om ze ‘moedig, krachtig, vrij’ (‘degagiert’) te maken. De mode der matrozenpakken voor kinderen begint in deze tijd: deze kleding bevat enkele antimasturbatie-elementen.Ga naar eind86 Er is ook een tendens om het dragen van broeken door jongens af te schaffen. Veel invloed heeft deze actie niet gehad: er werden enkele boeken pro en contra geschreven. Maar hun inhoud is interessant. De promotor van deze anti-broekbeweging was dr. B. Chr. Faust, een arts die lange tijd op het platteland had gepractiseerd, die zich had ingespannen voor een betere opleiding der vroedvrouwen, voor meer hygiëne, voor een betere diëtiek, voor koepokinenting, voor rationele huizenbouw, voor de verzorging der soldaten, voor de vrede, enz. Hij wordt de uitvinder genoemd van de wieg, het bed voor zieken, de baringstafel.Ga naar eind87 In 1791 publiceert hij een boek waarin hij het afschaffen van de broek tot aan de puberteit bepleit. Het bevat een voorwoord van J.H. Campe, een belangrijk auteur over seksuele pedagogiek. Campe noemt het boek ‘een van de merkwaardigste schriften, die mij zedert langen tijd waren voor het oog gekomen.’ ‘Over de broek is het vonnis nu geveld’, schrijft dr. Faust. Met de toename der kleding nam ook het verderf en het verval van het mensdom toe. Minder kleding betekent meer bloei. Kijk naar de Grieken, de Romeinen, de | |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
Eskimo's, de oude Germanen; zij droegen geen broek en werden groot. Heden leeft er nog een ‘klein volk zonder broeken, de bergschotten of schotse hooglanders’. Zij eten slechts haverbrood en enig wildbraad; hun land is arm en onvruchtbaar. Maar in de zevenjarige oorlog in Duitsland, in de noordamerikaanse oorlog hebben zij bewezen gehard te zijn tegen de koude; ze zijn sterk, moedig, kuis en vrolijk. Hun ‘teeldeelen ... zoo wel het mannelijk lid als de zaadballen’ zijn ‘bij uitstek groot en sterk’. Er is geen vergelijking mogelijk met die der Engelsen en Duitsers. De oorzaak ligt in het niet-dragen van broeken. ‘Worden dus de broeken voor de kinderen afgeschaft, zoo zullen de manlijke teeldeelen der Europeaanen, die tans met die der vrouwen in eene nadeelige oneevenredigheid staan, veel ligt een tiende, of nog meer in grootte en sterkte toeneemen; gewisselijk een groote verbeetering voor het menschdom.’ Door de discrepantie tussen de genitalia van man en vrouw is het vermaak bij de voortteling in Europa kleiner. De ‘ligtekooijen’ verkiezen één Schot boven twee Engelsen of Duitsers. Men kan volgens hem bewijzen dat de broek de bepalende factor is, door de volkeren die eenzelfde klimaat en voeding hebben met de Schotten te vergelijken, bv. Noren, Zweden en Russen. De geslepen Engelsen wilden ‘door een wreede parlementsakte’ de moedige en ‘braave’ Schotten temmen en hen broeken geven; maar de slimmere Schotten ‘droegen de broeken - aan stokken op hun schouderen’. Alleen in de dalen trokken de mannen een broek aan en dadelijk bemerkte men de verzwakking. De ‘edele bewoners van het hooge gebergte’ bleven zonder broek en dus moedig. De invoering van broeken voor vrouwen is rampzalig. ‘Naar ik vernomen heb, dragen veele vrouwen in den voornaamen vrouwlijken stand, ja zelfs jonge Jufvrouwen broeken. Dit is eene heillooze uitvinding; vrouwen en jonge Jufvrouwen zullen door haare broeken, breuken, uitzakkingen van de baarmoeder, den witten vloed en allerlei vrouwlijke toevallen op den hals haalen’. De hoofdstrijd moet echter geleverd worden tegen de broek van de jongens. Want met het mannelijk geslacht komt ook het vrouwelijk in orde. Hoe heeft nu een volk dat vroeger groot en beroemd was, denk aan de oude Germanen, het huidig verval gekend? In de loop der eeuwen werd vooreerst de broek steeds nauwer zodat zij warmer werd. Toen in de 16de eeuw de broek wijder werd, verzette Musculus zich daartegen in zijn boek Broekenduivel. Ook de vorsten besnoeien de omvang. In de 17de eeuw was zij nog altijd zeer wijd, maar een eeuw later kende men de enge broek. Er bestaat tussen de huidige enge broek en de ruime, oude zgn. schortebroek der schippers een groot verschil, nl. de ruime is veel koeler. Een tweede verandering is dat men de kinderen op jongere leeftijd dan voordien een broek aantrekt. ‘Dat het zeekerlijk eene nieuwe dwaasheid is, de kinderen, gelijk in elk ander opzicht, zoo ook ten aanzien der kleedinge, aan de kindsheid, eenige jaaren vroeger te ontrukken, dan ten tijde onzer voorvaderen | |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
geschiedde. Nog in het midden van deeze eeuw, zag men knaapen, tot in hun vijfde jaar, zonder broek, in den zoogenaamden Poolschen rok loopen; terwijl wij thans, die voor kinderen zoo onnatuurlijke... zoo verderfelijke manier van kleeding, - de broek - bijna onmiddelbaar op de luuren volgen laaten’. Aangezien de eerste levensjaren bepalend zijn voor het verdere leven, is dit feit van essentieel belang. Men ontmoet ook hier steeds dezelfde elementen: de antimasturbatiepedagogiek loopt evenwijdig of valt ten dele samen met de antiacceleratiepedagogiek, met de antiwarmte- en hardingspedagogiek. Welke preciese redenen worden door Faust gegeven? ‘Dat de broek de voornaame oorzaak van de te vroegtijdige rijpheid der menschen is, is waar; want het is een noodzaaklijk gevolg van de onveranderlijke wetten der natuur, uit dewelke Huygens en Newton, de gedaante des aardbols beweezen.’ Deze vervroeging is dus het gevolg van te grote warmte veroorzaakt door slechte ventilatie, en van congestie van bloed. Elke kleding betekent een verzwakking en verwekelijking, maar zij wordt gevaarlijk in de genitale streek en nog meer tijdens de kinderjaren. In de broek heerst een ‘stoovende warmte’; zij is een ‘eeuwige broeikas’, een ‘warm, vochtig, verslappend waassembad’. In deze warmte worden de teelballen ‘gebroeid, gedrukt en geprikkeld’; 8 à 10 jaar lang verblijven de nietactieve teelballen gedurende 15 uur per dag in deze onnatuurlijke warmte, d.i. 43.000 tot 54.700 uren. De teelballen zijn door de natuur buiten het lichaam geplaatst en tot het 16de jaar onbehaard opdat zij het niet te warm zouden hebben. De broek spant ook meer, en laat het lichaam niet ‘ongedeeld’, d.i. zij belet de vrije circulatie en dus afkoeling van bloed en lucht. Men moet niet verder zoeken naar oorzaken van masturbatie. Zelfs de beste en grootste broeken zijn er de oorzaak van. De wetenschapslieden zijn het erover eens dat personen bij wie de teelballen niet in de balzak neerdalen (zodat ze warm blijven) zeer ‘geil’ zijn. Jongens die normaal eerst in het vijftiende, zestiende jaar (elders: ‘eigenlijk wel eerst in het zestiende tot achttiende’) seksuele drang voelen, ejaculeren nu reeds in hun tiende, twaalfde jaar. Normaal is een jongen van 16 jaar veel te zwak van lichaamskrachten om ‘een meisje vol onschuld en schaamte, en beschermd door een maagden-vlies, ... [te] overweldigen of verkragten’. Dit kan men echter niet zeggen van de ‘knaapen van onze bedorven eeuw’. ‘Met de afzondering van het zaad houdt het kind op kind te zijn.’ Het evenwicht is dus verstoord. Moest men erin kunnen slagen één tot drie jaar later ejaculatie te kennen, dan was veel gered. Een ander gevolg is dat de mens verzwakt wordt: ‘het zaad is de wezenlijke en waare drijfveer in den mensch’. Maar te vroeg gewekt zaad is krachteloos en ontkracht de mens. Vroege ejaculatie is dus een bewijs van zwakte. Aangezien de jongeren vroeger rijp zijn, mag men besluiten tot een gevaarlijke verzwakking van het menselijk geslacht van Europa. Het plan van Faust is het dragen van broeken te verbieden tussen 2 en 14 jaar - bij de protestanten kan men wachten tot aan het h. avondmaal, d.i. | |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
dikwijls tot 13 jaar. In die periode dragen jongens en meisjes dezelfde kleding: een linnen hemd met een kraag open tot aan de ‘hartskuil’ en daarover 's zomers een witblauw gestreepte Kittel tot aan de knie, met korte mouwen, en 's winters daaronder een wollen Kittel. Deze kleding draagt men alle dagen, ook wanneer men ‘rouw’ moet dragen. Het is dwaas de kinderen in jongens en meisjes onder te verdelen; dat is het begin van de dwaasheid en ellende van het mensdom. Deze vernieuwing moet door de landsvorsten opgelegd worden. Wanneer men in staat was het lottospel te verdrijven, zal de staatsoverheid er zeker in gelukken deze veel erger vijand te verbannen. Faust heeft in zijn boek een model voor zulk een wet uitgewerkt. Dit plan lokte kritiek uit. Men voerde enige academische discussies maar de feiten waartegen hij reageerde en de noodzakelijkheid er iets tegen te ondernemen werden niet betwist. De ernstigste bezwaren kwamen van personen die vonden dat de hervorming niet het gewenste doel kon bereiken. Faust had in zijn werk geschreven dat ‘deeze gezonde sterke Bergschotten geen erg hebben in hunne zoo machtige, onbedekte teeldeelen’; hij had herhaaldelijk hun grote kuisheid geprezen. Maar Bake beweerde dat de genitalia kunnen gekwetst worden, en dat de blote genitalia de jongeren tot masturbatie zouden verleiden. Het jaar na de publikatie van Faust's boek verscheen een antwoordboek van Fr. Rehm, een predikant: Vorschläge, wie man auch mit Beibehaltung der bisher üblichen Beinkleider, Mädchen und Knaben durch Verbesserung ihrer physischen und moralischen Erziehung vor früher Unzucht bewahren könne. De bedoeling lag duidelijk in de titel vervat. Het was echter niet nodig zich druk te maken over Faust's voorstel: het maakte niet de minste kans. Tien jaar later (in 1802) schreef Rehm dat zijn antwoordboek helemaal niet tegen dat van Faust gericht was, want hun basisopvattingen kwamen totaal overeen.
(g) Bezigheid - Wanneer Günther bekoord werd tot masturbatie bracht hij ‘zijn handen en voeten zo in beweging, sprong en tierde, zowel 's nachts als bij dag, zo razend rond, dat de fantasie geen zin meer had om haar spel voort te zetten’. Dit mislukte nooit. Andere hulpmiddelen van Günther waren: veranderen van vertrek en gezelschap opzoeken of dadelijk iets aanvangen dat de hele aandacht opeiste. Een belangrijk onderdeel van de antimasturbatiepedagogiek is dat ze de jongeren bestendig bezigheid wil geven. In de les moet men herhaaldelijk iets laten optekenen zodat men zeker is van het gebruik der handen. Vooral bij de progressieve opvoeders kreeg de handenarbeid en het bezig-zijn naast de gewone pedagogische inhoud nog een bijkomende antimasturbatorische zin. Men kan niet steeds een volledig toezicht uitoefenen maar men kan wel veel werk opleggen. Voor J.H.G. Heusinger is de handenarbeid de basis van de pedagogische activiteit. Dat thema werkte hij uit in zijn roman Die | |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
Familie Wertheim en in een kleine pedagogische verhandeling Ueber die Benutzung des bei Kindern so tätigen Triebes, beschäftigt zu sein. Personen die men geen bezigheid kan geven, bv. zieken, mag men nooit alleen laten. Men moet bij hun bed waken en desnoods erbij slapen. Zieken mogen slechts dingen in verband met hun eigen sekse zien.
(h) Geïsoleerd samenzijn - Een ander onderdeel van de masturbatiepedagogiek is het aanhoudende toezicht op de personen met wie de jongere omgang heeft en het zuiveren van het milieu. Verschillende auteurs verzetten zich bv. tegen het spelen met dieren omdat zij de jongere in verleiding brengen. Allen oordelen dat men kinderen nooit alleen mag laten spelen. Men moet ze regelmatig verrassen, het gebruik van hun tijd controleren, hun sociale omgang nagaan. Het oude anti-homofiele principe ‘nooit met twee, beter met drie’ wordt vanuit het kloostermilieu bij de jeugd ingevoerd. Vriendschap wordt meer en meer voorgesteld als iets gevaarlijks. Uit logeren gaan bij een vriend geeft nog grotere risico's. Het is dus veiligst in een groep jongeren van hetzelfde geslacht en dezelfde leeftijd samen te zijn, onder bestendig toezicht van betrouwbare volwassenen. Deze controleren ook sommige details, bv. het lichamelijk contact bij het stoeien, plagen en spelen. De zuivering van het perifere milieu is eveneens van belang. Men waarschuwt tegen de voorstellingen van poppenkastspelers, tegen koorddansers en ‘Taschenspieler’. ‘De onschuld der kinderen wordt bij hen aan de schandelijkste indrukken prijsgegeven’. Men mag de kinderen niet zonder begeleiding en zonder waarschuwing dat ze ‘hun blikken moeten beheersen’, laten kijken naar de plaatsen waar buitenlandse dieren, vooral apen getoond worden. Het is ook gevaarlijk jongeren te laten zwemmen. Pavet is een principieel voorstander van het zwemmen, maar er zijn grotere gevaren aan verbonden dan aan de individuele warme baden. Het gevaar wordt kleiner wanneer er voldoende toezicht is en wanneer het water koud is. Hoe groot het gevaar van het zwemmen was kan men afleiden uit het oordeel omtrent de zgn. minder gevaarlijke warme, geïsoleerde baden. Daar worden de jongeren toch geprikkeld. Daarom zijn deze baden in feite alleen maar goed voor de zieken in een ‘collège’ en deze mogen geen ogenblik alleen gelaten worden. Jongens mogen er niet aan beginnen voor hun 10de-12de jaar, en meisjes niet na hun puberteit, d.i. niet na hun 12 jaar volgens de voetnoot van Comet in het werk van Pavet.Ga naar eind88 In al deze gevallen moet men alle voorzorgen nemen in verband met ‘de zeden’. ‘Het is overbodig erbij te voegen dat de leerlingen nooit naakt mogen zijn.’ In de jaren na 1920 moest J. Stärcke in een boekje over de seksuele opvoeding van de jeugd nog aan de ouders zeggen ‘men moet een meisje niet leren, dat zij haar hemdje moet aanhouden als zij in bad gaat.’ Men prent de aanwezigheid van de zelfbevrediging nog op andere wijze in | |||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||
het bewustzijn der jongeren. Men mag geen kinderen op de arm dragen, op de schoot nemen. Om het masturberen van kinderen in de wieg overbodig te maken, wordt een wieg geconstrueerd die vastgemaakt is aan een schommelstoel; al schommelend kan de baker het kind in slaap wiegen. De meisjes mogen niet met hun enkels over elkaar zitten. Bij het naaiwerk moeten zij een voetbankje gebruiken om hun schoot hoger te brengen, zodat ze de benen daartoe niet hoeven te kruisen. Bij het urineren mag men de penis nauwelijks aanraken.
(i) Censuur - Alle seksuele elementen moeten uit de wereld van de jongere verbannen worden. Men reageert bv. tegen kunstwerken waarop naakte lichaamsdelen te zien zijn en vraagt censuur op de boeken. De bibliotheken moeten gezuiverd, speciale jeugdlectuur moet geschreven worden. Men moet zijn gedachten en fantasie leren beheersen. J.F. Oest zegt met veel nadruk dat men niet mag denken aan de lichamelijke schoonheid en bekoorlijkheid van het meisje. Pavet beveelt daarvoor de afmattingspedagogiek aan.
(j) Maatregelen in de scholen - Aan de bestrijding van de zelfbevrediging in de openbare en privéscholen wordt ruime aandacht besteed. De controle op de slaapzaal is belangrijk. Iedereen moet liefst een eigen bed en indien mogelijk een afzonderlijk kamertje hebben. In de gemengde scholen moeten de seksen zo ver mogelijk van elkaar verwijderd worden. Kan men aan elke leerling geen ‘chambrette’ geven, dan maakt men slaapzalen, dortoirs, niet voor 50-100 maar slechts voor 20 leerlingen. De toezichthouder slaapt te midden van de leerlingen. Zijn er chambrettes, dan moeten ze aan de voorzijde open zijn. Ook de ontwerpen der toiletten moeten bestudeerd worden. Ze moeten dusdanig geplaatst zijn dat een gemakkelijk toezicht kan geschieden. Elk toilet moet zorgvuldig van het andere gescheiden zijn. De deur moet laag zijn zodat hij kan zien wie er binnen is en hoe lang hij en blijft. Basedow zegt in 1770 dat men liefst vanaf 10-11 jaar en zeker vanaf 14-18 jaar op het toilet alleen moet zijn. Bij de scholenbouw moet men verborgen en donkere hoeken vermijden. Bomen op de speelplaats be letten het toezicht echter niet. Ook de schoolmeubels ondergaan een verandering. Tafels zijn ongeschikt omdat men niet kan nagaan wat er onder gebeurt. Verschillende rijen met banken zijn eveneens af te raden. Wel kan men de achterste rij wat hoger plaatsen. De leuningen moeten smal zijn; de handen en benen van allen moeten zichtbaar blijven. De afstand waarop de banken geplaatst worden, is van belang. Daarom verkiezen sommigen stoelen. De pedagogen Ehlers en Trapp vroegen zelfs logen, aan drie zijden goed afgesloten. Men ontwerpt in 1873 een anti-masturbatie-schoolbank. In een brochuurtje wordt ze als volgt aanbevolen: ‘Wanneer de voeten op de pedaal geplaatst worden, kunnen de leerlingen hun benen niet kruisen | |||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||
of bijeendrukken. Men belet hierdoor het wrijven en verhitten van de geslachtsdelen en zo voorkomt men een der oorzaken van masturbatie; men verbant een van de ziekten die de wreedste verwoestingen aanricht, uit de school’. J. Happel, directeur van de normaalschool te Antwerpen die deze brochure opstelde, ontwierp ook een soort stoel waarin het kind gedragen werd, zonder dat het op de arm rustte. Hierdoor werd de gebruikelijke aanraking en streling der genitalia vermeden. Hij bouwde ook lessenaars die de aanrakingen tussen leerlingen onderling moesten beletten. Zelfs bij de discussie over het schoolmobilair speelde de bestrijding van de zelfbevrediging een rol. Het enige onderscheid met later is dat men in de 18de eeuw de bedoelingen directer uitsprak, tegenover zichzelf, de andere en soms tegenover de jongeren. In 1781 verschijnt zelfs een officieel schrijven waarin de vorst van Bamberg en Würzburg instructies geeft voor de inspecteurs der gemengde scholen. Zij moeten de leerkrachten erop wijzen dat de masturbatie bestaat; de opleiding en controle der leerkrachten moeten er meer aandacht aan schenken. Een ander element in de antimasturbatie-pedagogiek is het onmiddellijk doorzenden van de leerlingen die door het kwaad zijn ‘aangestoken’. Zoals studenten vroeger voor hoererij uit de school verwijderd werden, zo geschiedt dat nu voor zelfbevrediging ook wanneer zij in eenzaamheid uitgeoefend wordt.
(k) Harding - Bestaat er een correlatie tussen de bestrijding der zelfbevrediging en het propageren van de lichamelijke opvoeding en sport in de tweede helft van de 18de eeuw? De bestrijders wijzen allen op de gunstige invloed van de lichamelijke opvoeding op de gezondheid, Vooral de school-pedagogen, en speciaal de filantropijnen voeren een meer georganiseerde lichamelijke opvoeding in. J. Stuve, Salzmann en vooral Guths-Muths (de ‘Erzvater der Turnkunst’) waren voorstanders van het turnen. Zij ijverden eveneens tegen de zelfbevrediging. Heller wijst er nadrukkelijk op dat ‘hoewel de lichamelijke opvoeding een uiterst belangrijke rol speelde, zij toch geen integrerend deel uitmaakte van het hele pedagogisch systeem’. Pavet prijst expliciet de lichamelijke opvoeding aan als middel tegen de zelfbevrediging. Ook voor dit aspect van de bestrijding geeft de ontwikkeling in de 19de eeuw een beter inzicht in de bedoelingen bij de aanvang.Ga naar eind89 Het is een feit dat in de meeste scholen, indien er al aan lichamelijke opvoeding gedaan werd, op deze oefeningen én door de leerkrachten én door de leerlingen met een zekere minachting neergezien werd, behalve in sommige progressieve scholen en in instellingen waar het turnen om militaire redenen belangrijk was. De aard van de oefeningen toont ook aan dat het er niet altijd om ging het lichaam tot ontplooiing te brengen maar wel het te vermoeien, of in elk geval de aandacht van het seksuele af te leiden. In de 18de eeuw had dr. Joh. Kaempf erop gewezen dat iedereen kon zien dat | |||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||
de genitalia der griekse atleten en helden van wie beelden bewaard bleven, onproportioneel klein waren. Dat was het resultaat van ‘de oefeningen die de aandacht [die Nervengeister] van de geslachtsdelen afleidden.’ De arts Börner vindt, na het houden van een diëet, de lichamelijk opvoeding een zeer belangrijk bestrijdingsmiddel. Men moet de kinderen bij ruw weder de oefeningen van de soldaten, met allerlei wapens laten maken. Na 1950 bezat de lichamelijke opvoeding, of datgene wat men in sommige milieus zo noemde, nog altijd een symboolwaarde. Wie er zich niet met volle overtuiging aan gaf, scheen de ondeugd boven de middelen tot deugd te verkiezen. Zo schreef prof. A. Kriekemans: ‘niet zelden is er reden, wantrouwend te staan tegenover de student die zich hier terugtrekt.’ Maar anderzijds verzetten diezelfde katholieke milieus zich nog vandaag tegen de lichamelijke opvoeding van het meisje en de vrouw, en werd zij evenmin gegeven aan de jongeren uit de lagere sociale klassen en op het platteland. Het gaat niet op, de lichamelijke opvoeding van de 18de eeuw gelijk te stellen met de huidige omdat de zin, de waarde, de wijze van ervaren van vele bewegingen anders was dan nu. Toch is het niet onwaarschijnlijk dat die lichamelijke opvoeding vooral vanaf de 18de eeuw erop gericht was om de jongeren te harden. Reeds bij Locke vindt men deze elementen. In de 18de wordt de eis strenger gesteld. Tissot, Peschek, von Winterfeld, Salzmann, Basedow, Campe, Oest, Günther e.a. komen er aanhoudend op terug; men krijgt de indruk dat het gaat om boetedoen, zoals in de kloostermilieus. Men moet zich harden tegen de koude, de honger, de vermoeidheid, de warmte. Campe raadt langdurige voetmarsen aan; andere prijzen de zware arbeid. Men kwelde het lichaam bij het eten, het wassen, het zitten, het liggen; men sliep op de koude vloer.Ga naar eind90 Zelfbeheersing wordt zelfkastijding uit angst voor lust, nog voor er lust genoten is.
(1) Kunstmatige middelen - De opsomming van het kunstmatig ingrijpen is eentonig. De reeks omvat vrij onschuldige bandages, soms ‘appareils de miséricorde’ genoemd, maar ook mechanismen en operatieve ingrepen. Elk boek tegen de masturbatie besteedt enkele tot tientallen bladzijden aan de beschrijving. Banden - Ultzmann stelt voor, de handen der kinderen samen te binden. Börner schrijft dat men verplicht was dat elke nacht te doen bij een knaap van 10 jaar. Soms werden de handen aan de bedrand vastgemaakt. Sommige jongeren doen het ook uit eigen beweging bij zichzelf. P. Villaume kende een meisje dat haar oudste zuster smeekte haar te bewaken en 's avonds haar benen en handen liet bijeen binden. Men bindt ook de handen in bandages die aan het lichaam vastgemaakt zijn. Vogel beschrijft in 1786 een systeem bestaande uit windels, gaande over schouder en rug, dan rond de armen, en dat toegeregen werd; de armen kunnen wel omhoog maar niet lager dan de navel. Het model wordt nog verbeterd. Men ontwierp | |||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||
speciale kleren waarvan de opening achteraan was aangebracht, of waarvan de mouwen aan elkaar vastgemaakt waren zodat ze de bewegingen tijdens de nacht beperkten. Men maakte keurslijven waarin de handen bevestigd werden, en die dan op slot gedaan werden. Tissot zag jonge lieden die 's avonds hun penis afsnoerden en er zich wel bij bevonden. Vogel neemt dat idee over: men moet in bed een dun lint rond de penis knopen; bij erectie veroorzaakt het pijn. Hij prijst ook een goed middel aan dat hij bij een vriend leerde kennen, nl. een jongensbroek, vooraan helemaal dicht en reikend tot boven het midden; achteraan was een kleine slot aangebracht waarvan de knaap de sleutel moest vragen voor een ontlasting onder toezicht. Pavet spreekt over gordels die echter in de colleges niet gebruikt kunnen worden: ze zouden de nieuwsgierigheid of de spot opwekken. Thuis kunnen ze ‘onder het toezicht van een persoon die zich uitsluitend aan de verzorging van de zieken wijdt’, gebruikt worden. Volgens hem zijn de ‘ceintures’ niet zonder gevaar. Artsen wezen erop dat ze bloedcongesties kunnen verwekken en dus het tegengestelde effect veroorzaken van wat bedoeld wordt. Een beter middel is daarom volgens Pavet de slaapzak en de godsdienstige, de zedelijke en de lichamelijke opvoeding.
Apparaten - Bij de mechanismen om de masturbatie te bestrijden zijn er eenvoudige, zoals het rond armen en benen binden van riemen waaraan bellen bevestigd zijn, of zoals maskers met nauwe mazen, in gevlochten ijzerdraad die over de genitalia geplaatst worden. Ingewikkelder is een soort van breukband, beschreven door een anonieme auteur van Eine leichte ... Heilmethode (1787) die rond het onderlijf gespannen wordt. Daarin belegt men de vorm van de balzak en de roede met lood, hard leder of dun metaal, ingesmeerd met een afkoelende zalf. Wanneer men die band aan het lichaam heeft aangepast, worden de erectie van de roede en de pollutie verhinderd door het koude metaal of leder. Dit middel helpt echter niet wanneer het lichaam reeds zozeer verzwakt is dat er pollutie plaats vindt zonder erectie. Andere middelen worden bestudeerd. Salzmann publiceert een brief van een parijse arts, A. Le Clerc, waarin deze beweert zich sinds lang te hebben beziggehouden met de middelen om de zelfbevrediging te bestrijden, deze ondeugd of liever, deze schandelijke misdaad. Hij vestigt dan de aandacht op ‘een speciaal kledingstuk’ onzichtbaar onder de gewone kledij der twee seksen, waarmee Le Clerc heel wat personen beweert gered te hebben. Salzmann vermoedt dat het een soort chinese maagdengordel is, die pijn veroorzaakt zodra men wil zondigen. Hij herinnert zich ergens gelezen te hebben dat de Turken op deze wijze de masturbatie bij hun knapen verhinderen. De uitwendige middelen vindt hij niet goed, behalve in uitzonderlijke gevallen, omdat de jeugd toch kan zondigen: zij is vindingrijk genoeg. Zo wordt in de Revue médicale van 1828 het geval van een meisje van 7 jaar aangehaald dat dag en nacht door haar moeder moest bewaakt worden omdat de dwang- | |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
buis waarin haar onderlijf was gebonden, niet doeltreffend was: zij gebruikte een lange pluim om zich te bevredigen. In de 18de eeuw werden nog andere apparaten ontworpen, die in de loop der 19de eeuw geperfectioneerd worden: apparaten waarin de genitalia gevangen zitten, kooitjes geplaatst over de roede en de balzak, voorzien van punten aan de binnenkant zodat de erectie pijn veroorzaakt; kooitjes met een installatie waardoor in geval van erectie, een belletje gaat rinkelen in de slaapkamer der ouders, metalen handschoenen die men aan de handen der kinderen vastmaakt zodat elke aanraking der genitalia pijn en zelfs verwondingen veroorzaakt en nog tal van andere originaliteiten.
Hydrotherapie - In de aantekeningen van Campe bij het bekroonde werk van Oest, wordt een dubbel fysiek middel vermeld. Vooreerst spoelingen en wassingen met water, waaraan chemische producten toegevoegd werden en vervolgens de infibulatie. De wassingen schijnen eerder onschuldig. Men moest na het opstaan en voor het slapengaan de genitalia wassen met een spons en koud water, waarin een oplossing van loodextract en kamferspiritus vermengd was. Volgens Vogel moet men ‘ten einde het vuur van zijn geweldige drift uit te blusschen altoos een vat met ijskoud water in gereedheid hebben’, dag en nacht. Hij raadt ook aan in geval van bekoring een glas koud water te drinken met azijn of citroensap, of salpeter en suiker, of geest van vitriool of zuur van Haller. Niet altijd behaalt men het gewenste resultaat. Dr. J. Kämpf beschrijft het geval van een mooi en geestig meisje dat zich met een kunstmatige penis (‘Opfer des Priapus’) masturbeerde. Men dreigde, predikte, tuchtigde op een barbaarse manier; men koelde haar af met ijs en salpeter, men hield niet op haar te kastijden. Dat alles vermocht niet de sater uit te drijven. Te midden van de marteling riep ze: snijd me in stukken, doe wat ge wilt, ik kan het toch niet laten. Men liet haar aan haar triestig lot over. Op zestien jaar werd ze moeder en vertrok naar Amerika.
Chirurgicale ingrepen - Het tweede middel door Campe vermeld, is de infibulatie. In de 18de eeuw wordt ze uitsluitend voor jongens aanbevolen en op hen toegepast. In de 19de eeuw zal men ze ook toepassen op meisjes. Börner was waarschijnlijk de eerste schrijver over masturbatie die de aandacht op deze operatie vestigde. ‘De infibulatie is een operatie die noch pijnlijk noch gevaarlijk is. Ze is het enige, zeer noodzakelijke middel om de bijslaap en de onanie te beletten.’ Iets nieuws bracht Börner echter niet, want de infibulatie bij niet-europese volkeren wordt uitvoerig beschreven in Buffon's Histoire naturelle, uit 1749. Buffon critiseert deze operatie; ze is niet noodzakelijk voor de hygiëne, maar wordt zoals de castratie, ingegeven door jaloersheid. Hij maakte geen gewag van het gebruik der infibulatie in het westen om de zelfbevrediging tegen te gaan. | |||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||
Campe vertelt in 1787 het volgende verhaal over de ‘ontdekking’ der infibulatie. Er was een jongen van 10 jaar, die zich veelvuldig masturbeerde, Tissot las, vertwijfeld was en zich wilde castreren. Maar de knaap sloeg een nagel door zijn voorhuid, viel even in bezwijming, trok daarna door de nog bloedende openingen een draad die in kamferspiritus gedrenkt was en bond die draad dicht. Daarna balsemde hij de wonden zodat ze genazen. Tenslotte verving hij de eerste draad door een draad in messing waarvan de einden omgekruld werden, zodat de eikel niet meer bloot kon komen en elke erectie pijnlijk werd. Campe somt de voordelen van deze infibulatie op (ze worden haast woordelijk door Salzmann herhaald): (1) de masturbatie wordt onmogelijk, (2) de erectie wordt pijnlijk, dus ook de wellustige fantasieën, en (3) de nachtelijke polluties (‘unwillkürliche Schwächungen’) blijven weg. De ‘uitvinder’ heeft deze operatie, op een betere wijze uitgevoerd, reeds bij velen toegepast, zo beweert Salzmann. Campe zelf zegt ook dat leerkrachten de operatie op verschillende jongeren toepasten. Hij vindt het spijtig dat bij meisjes niet iets dergelijks te doen is. De ‘uitvinder’ zelf heeft de ring 15 jaar lang gedragen. De ‘uitvinder’ is volgens Campe ‘een onbekende’ maar Vogel schrijft dat Campe hier over zichzelf spreekt. In de 19de eeuw werd door Weinhold, arts, ‘Staatsrat’ een ‘Denkschrift’ bij het pruisisch ministerie ingediend om op alle mannen onder 30 jaar wier inkomsten beneden een minimum liggen, en op alle soldaten de infibulatie toe te passen.Ga naar eind91 Bij meisjes heeft men in die eeuw ook pogingen gedaan om een soort infibulatie uit te voeren, waarbij de grote schaamlippen doorboord en geringd werden. Dat hielp echter weinig tegen de masturbatie, zodat dr. Broca (‘gelukkig’, volgens Garnier) een verbetering aanbracht, nl. het bedekken van de clitoris met gedeelten van de grote schaamlippen. In de 18de eeuw wordt ook enige discussie gevoerd over de besnijdenis als middel tegen de masturbatie. Het blijft bij controversen. In de 19de eeuw wordt meer gedaan om de clitoridectomie bij meisjes ingang te doen vinden. Bekijkt men bv. de uitvoerigheid waarmee Garnier (1883) over de chirurgicale en andere ingrepen bij het meisje handelt, dan vindt men tussen de regels de dieperliggende oorzaken. In de 19de eeuw komt hetgeen reeds in de 18de eeuw aanwezig was, nl. de vergeldings-gedachte, het sadistisch optreden duidelijker naar voren. Het blijft niet bij besnijdenis of dwangbuizen. Men schroeit de eikel met gloeiend ijzer, met helse steen of met andere bijtende middelen. Men smeert de sterk cancerogene croton-olie op de eikel zodat deze verzweert. Men brandt de clitoris weg, men schroeit gedeelten van de kleine en grote schaamlippen. Soms moeten de artsen bij vrouwen en meisjes herhaaldelijk chirurgisch optreden ‘met ijzer en vuur': grote kwalen vragen grote remedies’. Helpt het wegsnijden niet, dan moet men andere middelen gebruiken. De artsen hadden vroeger ‘scrupules’ ten overstaan van de clitoridectomie,Ga naar eind92 omdat daardoor de gevoeligheid der vrouw zou verdwijnen, maar deze gevolgen worden in de tweede helft van de 19de eeuw ontkend. | |||||||||||
[pagina *17]
| |||||||||||
[pagina *18]
| |||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||
Garnier is wél gekant tegen het ‘castreren’ van de vrouw door het wegnemen van de eierstokken want als middel tegen de zelfbevrediging heeft deze operatie geen zin. Vogel heeft bewondering voor personen die door vergiftiging van het lichaam hun gezondheid en dus ook de seksuele behoefte willen treffen. ‘Duval, een van de grootste oorspronkelijke vernuften, die er ooit geleefd hebben, vreesde voor de overmagt van zijne natuurdrift zodanig, dat hij dezelve met het grootste levensgevaar door het gebruik van de wilde Kervel [dolle kervel; in de Duitse tekst: Schierling] trachtte te smooren. Weinigen doen wel 't geen Duval deed.’ ‘Bij jonge kinderen kunnen allerlei bedreigingen somtijds van veel nut weezen. Bij zeker jong meisje was de bedreiging van een zeer goede uitwerking, dat een oud roodneusde Heelmeester, dien het kind volstrekt niet lijden kon, haar op zekere plaats een pleister leggen, en alle morgen komen moest, om er door zijnen bril na te zien.’ Oudere artsen dreigden met castratie. Soms werd als waarschuwing een stukje voorhuid en een gedeelte van de labia weggesneden. Moeders stuurden jongens naar meisjesscholen omdat zij hoopten dat de jongens daar de masturbatie niet zouden leren.Ga naar eind93 Men vraagt aan de regeringen ‘het strengste toezicht te houden’. De wet zou de masturbatie moeten verbieden en strafbaar stellen, wat vandaag nog in enkele staten van de Verenigde Staten het geval is. De strijd tegen de zelfbevrediging vergroot ook het verzet tegen de coëducatie. Bij anderen rijst de gedachte dat men de masturbant kan redden door hem te doen huwen of hem bij een prostituée te brengen. In de tweede helft der 19de eeuw zegt GarnierGa naar eind94 dat men in dit geval prikkelende middelen moet gebruiken om de vrouw warm te maken voor de masturbant: cantharide, een matige geseling of andere afrodisiaca kunnen noodzakelijk zijn.
Angstaanjagen - In de Onania van 1736 leest men een brief van een engelse leerkracht over zijn methode die buitengewone resultaten opleverde. Hij vertaalde passages over de schadelijke gevolgen van de zelfbevrediging en lugubere verhalen uit het boek in het latijn, en liet deze elke week tweemaal met een luide en plechtstatige stem voorlezen. Salzmann appreciëert dit optreden. Men schreef ook speciale antimasturbatieromans voor volwassenen en verhaaltjes voor jongeren.Ga naar eind95 Waarschuwingsboeken werden in handen van de jongeren gegeven. Een ander middel was het bezoeken van een hospitaal ‘waar ellendigen voor hun zonden boeten’. Men dringt erop aan dat allen verplicht worden tot het zien van ‘de gevolgen van de zonde in hun weerzinwekkendste gestalte’. In Venus' lusthof van De Vries wordt zulk bezoek beschreven; wellust wordt gelijk gesteld met ontucht, en ontucht met masturbatie en geslachtelijke omgang buiten het huwelijk. | |||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||
BesluitBij de bespreking van het pathologisch karakter van de bestrijding der zelfbevrediging werd gezegd dat de sterk overdreven uitspraken zelden een ernstige controverse uitlokten. Hetzelfde geldt ook voor de middelen tegen de masturbatie. Men zou verwachten dat de personen die de bestrijding noodzakelijk vinden, ook de beste middelen zoeken en gebruiken. Dit is niet het geval. Vooreerst beperkt men zich tot ‘Symptomtötung’ zoals Dahlke het noemde. En men deed vooral aan over-bestrijding. Van verschillende middelen die in de 18de eeuw werden voorgesteld, weet men vandaag dat ze in elke maatschappij tegengestelde en soms ergere gevolgen meebrengen dan degene die men beweerde te bestrijden. De koudwater-therapie veroorzaakt bv. een bloedstuwing in de abdominale streek. De talrijke apparaten die men rond het lichaam bond, vestigden bestendig de aandacht op de zelfbevrediging. Hetzelfde kan men zeggen van de talloze openlijke en bedekte wenken, controles, raadgevingen ‘voor het welzijn van de jongere’ betreffende het liggen, het slapen, het eten, het kleden; kortom, overal was dank zij de pedagogen de zelfbevrediging aanwezig. Het minste dat we moeten zeggen is dat zij geen blijk gaven van een ‘normale’ houding. En zoals men in de 18de eeuw de masturbatie ging bestrijden zonder ernstige bewijzen te hebben van haar schadelijkheid, zo zien we vandaag dat men de masturbatie schadevrij noemt, eveneens zonder daartoe de nodige bewijzen aan te voeren.Ga naar eind96 Aan deze campagne neemt geen enkele vooraanstaande arts, pedagoog of moralist deel. Het zijn weinig bekende, heden soms beruchte personen die de drukte veroorzaken. Toch hadden hun acties langdurige en diep ingrijpende gevolgen. Zo constateren we dat niet altijd de knapste individuen in hun tijd de grootste invloed uitoefenen. |
|